De Proeve van Groen uit 1834: een leeservaring
Impressie van een doorwrocht betoog
Tijdens een Groenherdenkingstocht in 2001 door Den Haag prees dr. H. Klink het boekje aan dat mr. G. Groen van Prinsterer in 1834 schreef. Het had een wat lange titel: Proeve over de middelen waardoor de waarheid wordt gekend en gestaafd. De dorpspredikant uit Hoornaar wist mij ervan te overtuigen dat het lezen van dit jeugdwerk van Groen essentieel is voor wie betrokken is bij christelijke politiek.
Onverwijld heb ik toen bij Lindenbergs antiquariaat een tweede druk ervan uit 1858 op de kop getikt. Tijdens het redactieberaad hoefden we dit keer niet lang na te denken over de inhoud van deze ‘Politiek Klassiek’. Dit bescheiden werk van Groen lijkt mij namelijk bijzonder van waarde als het gaat om de bezinning op de verhouding tussen geloof, wetenschap en politiek. Het boekje is het eerste deel in een serie beschouwingen over Staats- en volkerenrecht. Maar ook vormt het in zekere zin de opmaat van het meest bekende en veel uitgebreidere werk van hem: Ongeloof en Revolutie dat Groen dertien jaar later (in 1847) zal publiceren.
Bescheiden, Maar Toch Ambitieus
In het ‘Voorberigt’ bij de eerste uitgave, gedateerd op 4 juli 1834, schrijft de auteur dat hij zijn geschrift voorzichtigheidshalve een ‘Proeve’ heeft genoemd. Hoewel hij zijn onderzoek met ijver en waarheidsliefde heeft gedaan, vertrouwt Groen toch niet op eigen krachten en onderwerpt hij daarom zijn pennenvrucht aan de toets van beter oordeel en nauwkeuriger kennis (VIII). 1
Niettegenstaande deze bescheidenheid, spreekt uit de titel een behoorlijke ambitie. Groen wil in dit werk zijn fundamentele visie op wetenschap, werkelijkheid en waarheid uiteen zetten. Maar op welke middelen doelt Groen precies? Dat blijkt uit de inhoudsopgave. Het gaat om vier middelen: openbaring, wijsbegeerte, geschiedenis en algemene overeenstemming.
In de Inleiding betoogt Groen dat elke wetenschap eigen beginselen, uitgangspunten of hoofdstellingen heeft. Die geven structuur en hechtheid aan het geheel. Zonder beginselen bouw je luchtkastelen en zijn onderzoek en betoog zinloos. Maar over beginselen wordt getwist. Daarom is het volgens Groen gewenst om vooraf de hoofdstellingen te toetsen aan hogere waarheden waarop, op hun beurt, de grondslagen van de vakwetenschappen berusten. Maar helaas, ook die hogere waarheden worden in twijfel getrokken. Zo wordt alles aan het wankelen gebracht (1).
Toch is de mens niet in vertwijfelde eenzaamheid aan z’n lot overgelaten, zo stelt Groen. God heeft zich in de Heilige Schrift geopenbaard; daarin ligt de hoogste waarheid waarin wij een betrouwbare toetssteen hebben. De rede is het instrument van de wijsbegeerte. In de geschiedenis wordt leven en werking van de beginselen zichtbaar. En ten slotte is er de algemene overeenstemming die op de waarheid wijst, al bewijst ze haar niet (2).
Beginselen
Het eerste hoofdstuk gaat over beginselen. Wat verstaat Groen daaronder? Het zijn erkende waarheden waarmee het onderzoek begint en die het fundament vormen van de redenering. Deze waarheden kunnen uit hogere waarheden afgeleid zijn en die op hun beurt weer uit nog hogere. Zo klim je in het denken steeds hoger, tot je niet verder kunt. Dan heb je de hoogste waarheden bereikt, die ontwijfelbaar zijn, maar ook ongrijpbaar voor verdere analyse. Die hoogste waarheden zijn namelijk voorwerp van geloof. Je aanvaardt deze als het begin van iedere wetenschap. Deze ‘beginsels bij uitnemendheid’ zijn in Gods wil en wezen gegrond, aldus Groen. Hij typeert de menselijke kennis als een keten van waarheden die uiteindelijk aan God wordt vastgehecht. Zo beschouwd is het, zo schrijft Groen, niet moeilijk om de vraag te beantwoorden wat de oorzaak is van de beginselloosheid of onverschilligheid die hij in zijn tijd alom waarnam: Godverzaking, oftewel: verloochening van God en zelfvergoding door de mens (4).
Het verval van de christelijke kerk en de uitholling van de moraal baanden de weg voor het ‘theoretisch ongeloof’. De filosofie van de achttiende eeuw zocht de bron en toetssteen van de waarheid niet meer in God, maar in de mens en zijn verstand. De oppermacht van de individuele rede, door Groen treffend ‘beginselloochenend beginsel’ genoemd, begon alles af te breken wat tot dan toe door geloof en wetenschap was opgebouwd. Vrij van geloof, meende men vrij te zijn van gezag. De mens als bron van waarheid stelt zichzelf de wet. Maar dat loopt op willekeur en onderdrukking uit, zo is de argumentatie van Groen kort samen te vatten (5).
Het redmiddel is terugkeer tot God door Hem te erkennen als het middelpunt en bron van de waarheid. Groen licht toe dat dit nadrukkelijk niet hetzelfde is als terugkeren naar de situatie van vroeger tijden. Want beginselen zijn niet aan verandering onderhevig, ze zijn oud en nieuw tegelijk (12). Ze kunnen ook niet door mensen worden bedacht of uitgevonden, wel worden (her)ontdekt.
Groen beklaagt christenen die de beoefening van wetenschap willen vrijwaren van de invloed van het christelijk geloof door het gezag van Gods Woord buiten hun wetenschapsbeoefening te houden. ‘Het werd een axioma dat de wetenschap van godsdienstige inmengselen behoort vrijgehouden of gezuiverd te worden.’ Dat is een stelling die volgens Groen met de dienst aan God zo weinig verenigbaar is, dat de aanhangers ervan ‘slechts door gelukkige inconsequentie’ de goede belijdenis behouden (15).
Eerste Middel: Openbaring
Het tweede hoofdstuk omvat drie paragrafen: christendom, protestantisme en mysticisme. Het Christendom is de bron van alle godsdienstige verlichting. Herstel van Gods beeld in de van God afgevallen mens, verzoening door het geloof in Christus die gekruisigd werd, is de inhoud van de openbaring. Deze hoofdgedachte vindt men terug in alle godsdiensten, zuiver of verbasterd, duidelijk of haast onherkenbaar, zo formuleert Groen stellig (16). Vanuit de geopenbaarde godsdienst zijn andere religies ontstaan, zoals de natuurlijke, de heidense, de islamitische en deïstische. Het beeld van en de begrippen over God heeft een mens ontvangen van zijn voorgeslacht of van God, ze worden niet bedacht of uitgevonden door het menselijk verstand (17). Groen noemt godsdienst traditioneel en vergelijkt dit met de taal, die ook wordt overgedragen van generatie op generatie. Het protestantisme typeert Groen als het christendom dat strijdt tegen onchristelijke begrippen waardoor Rome het oude en katholieke geloof overwoekerd had. Enerzijds raakt het verschil tussen Protestanten en Roomsen de kern van het christelijk geloof, anderzijds wordt het verschil soms te breed uitgemeten, zo constateert Groen. Niettegenstaande haar bijgeloof, heeft de rooms-katholieke kerk geen afstand gedaan van het geloof in Christus. ‘Christus is het verenigingspunt: in Hem hebben Roomsen en Protestanten, tegen het ongeloof, gemeenschappelijk belang’, zo schreef Groen. 2 In het licht van artikel 36 van onze geloofsbelijdenis is de volgende zin veelzeggend: ‘Het bekeren door inquisitie en brandstapels is zeer consequent wanneer men de zaligheid van uiterlijke deelname aan een zichtbare kerk afhankelijk maakt, maar waar God in geest en waarheid wordt gediend, valt dwangbekering weg.’ Over kerkelijke formulieren was in de 19 e eeuw veel discussie. Maar Groen onderstreept dat de Hervormers niet tegen een verbindende leer van de kerk waren, maar wel tegen haar onafhankelijkheid van de Bijbel. Gehoorzaamheid aan God vormt enerzijds een waarborg tegen opstand tegen het gezag, anderzijds behoedt het voor slaafse afhankelijkheid en het al te lijdelijk verdragen van onrecht. Met dient immers aan God meer gehoorzaam te zijn dan aan mensen. Vasthouden aan het protestantse beginsel acht Groen, ook voor de politieke wetenschappen, van het hoogste gewicht.
De paragraaf over mysticisme is kort. Wie het christelijk geloof ernstig nam en zich tegen het rationalisme van die tijd verzette, werd blijkbaar mysticisme of dweperij verweten. Groen stelt dat afwijken van het eenvoudige Bijbelgeloof op twee manieren kan: men kan vervallen in ‘dweepzuchtige opgewondenheid’ of in ‘blote verstandstheologie’ (34). Het echte Christendom is wel degelijk te onderscheiden van mysticisme en rationalisme. 3
Tweede Middel: Wijsbegeerte
Velen minachten de wijsbegeerte, zo begint Groen dit hoofdstuk. De valse filosofie heeft vooroordeel en afkeer verwekt tegen de ware. 4 In de visie van Groen vormen openbaring, wijsbegeerte en geschiedenis één geheel. Het ongeloof scheurt dit verband uiteen, wat funest is voor de wijsbegeerte. Alleen het Christendom kan de grondslag van een volkomen wijsbegeerte zijn, zo stelt Groen (37). De hoogste wijsbegeerte is kennis van God. Eerbied voor de Heere is het begin van alle wijsheid, zegt de Schrift. 5 Groen acht de wijsbegeerte de hoogste wetenschap, omdat zij zich bezighoudt met ‘het wezen der dingen’.
Nu zijn er filosofen die zich tegen alle geloofswaarheden verzetten. Ze beginnen met het ontkennen of negeren van God. Maar zo zegt Groen, dit begin laat zien dat godsdienst en wijsbegeerte onafscheidelijk zijn. Het nietbestaan van de bovennatuurlijke werkelijkheid vormt de grondslag van hun leerstellingen. Zo plaatsen deze antichristelijke filosofen hun ongeloof op de voorgrond en daarmee laten ze zien, ook al is het tegen wil en dank, welke plaats hun ‘geloofsovertuiging’ inneemt. Gebrekkige godsdienst is de moeder van gebrekkige wijsbegeerte, zo prikkelt Groen zijn tegenstanders. Even verder doet hij daar een schepje bovenop: De geschiedenis van de wijsbegeerte buiten het Christendom levert een strijd van gevoelens en uit de onverzoenlijkheid daarvan blijkt hoe weinig de rede vermag zonder de Openbaring (41). Volgens Groen is de mens aan de geestelijke en aan de materiële wereld verwant, maar op welke manier geest en materie zich verhouden tot elkaar is zo moeilijk te vatten, dat de ene filosoof in het materialisme vervalt en de andere in het spiritualisme. Daarom durft Groen de stelling aan dat de Openbaring alleen de grondslag is van een volledige wijsbegeerte; zij bevat de hoogste, de ‘alleen ware filozofie’. In een noot licht hij dit als volgt toe: wijsbegeerte en historie worden niet vernietigd, maar doordrongen van een christelijke geest. Waar dit niet het geval is, zegt de christen met Pascal: De draak steken met de filosofie, dat is pas echt filosoferen! 6
De Openbaring geeft vastheid van beginselen, terwijl ze vrijheid van meningen laat. ‘De christelijke wijsbegeerte bevat het levensbeginsel van kennis en wetenschap. Zij is de zon die op het veld van menselijk onderzoek helderheid, warmte en leven verspreidt.’ Elke goed beoefende wetenschap legt van de waarheid der Openbaring getuigenis af (43).
Derde Middel: Geschiedenis
Het vierde hoofdstuk bestaat uit twee delen. Eerst belicht Groen het verband tussen openbaring en geschiedenis.
Wanneer je de geschiedenis losmaakt van de openbaring, wordt deze een onsamenhangend geheel van allerlei gebeurtenissen, betoogt Groen. Omdat zo’n chaotische brij van losse feiten de mens niet kan bevredigen, wordt naar een alternatief beginsel van orde en eenheid gezocht. Als vrucht van het vertwijfelde ongeloof ontstond zo het stelsel van de perfectibiliteit. Daaronder verstaat Groen het streven van de mensheid om, al is het langs omwegen van allerlei tegenslagen, stapje voor stapje een steeds hoger niveau van ontwikkeling en beschaving te bereiken, totdat eenmaal het ideaal van de volmaaktheid zal zijn bereikt. Zo’n stelsel noemt Groen ‘even antihistorisch als antichristelijk’. Immers, de openbaring leert dat de mens zich geheel onder de heerschappij van de zonde bevindt. Vanuit zichzelf vermag de mens niets ten goede. Daarvoor is een nieuw beginsel, wedergeboorte, vereist.
Het christendom moet de ziel van de geschiedenis zijn, aldus Groen. Het plan van God met deze wereld staat in de Bijbel beschreven. Het gaat om de overwinning van het Koninkrijk van Christus op het regime van Zijn tegenstander, de ‘mensenmoorder van den beginne’. Het gaat om verlossing van wie oprecht geloven in Jezus als de Zaligmaker. Aan dit voornemen is alles dienstbaar en ondergeschikt, wat er ook gebeurt. In de paradijs-belofte ligt de eenheid van de historie, zo zegt Groen. De kern van de geschiedenis zal de historie van de christelijke kerk zijn. Voor een christen is de wereldhistorie in haar hoofdtrekken geen geheim. Ook al is de tijd onzeker, de zaak van Gods Koninkrijk staat vast.
In het tweede deel komt de band tussen wijsbegeerte en geschiedenis aan de orde. Kernachtig schrijft Groen: ‘Wijsgerige waarheid wordt door de historie weerkaatst; historische waarheid heeft in de wijsbegeerte haar grond.’ Het probleem van de nieuwe wijsbegeerte (Groen bedoelt die van de Verlichting) is dat zij niet uitgaat van de historisch gegroeide realiteit, maar zij vertrekt vanuit een volmaaktheid die ‘in het brein van de filosoof’ opgesloten ligt. Zo verklaart zij de rechtbank van de geschiedenis incompetent. ‘Zoals de filosofie had beredeneerd, zo was de Staat, en wat ook de ervaring daartegen inbracht, zo moest de Staat zijn.’ Groen stelt daar tegenover dat het echte staatsrecht door de ganse historie wordt gestaafd. Een staatsrecht dat zich boven de geschiedenis verheft, begint met het vertrappen van alle rechten. En over de constitutie is Groen van mening dat daarin ‘de uitkomsten van de volkshistorie’ moeten worden opgeschreven; het mag geen instrument zijn waardoor de Staat wordt gesticht of ‘een kleed waarin men de natie verwringt’ (74).
Vierde Middel: Algemene Overeenstemming
Met algemene overeenstemming bedoelt Groen de ‘publieke opinie der mensheid’. Het begrip uit de Engelse taal ‘common sense’ past hierbij. De toestemming van allen is enigermate kenmerk en eigenschap van de waarheid, maar geen grondslag of oorzaak, stelt Groen. Daarbij gaat het niet alleen om volksgenoten of tijdgenoten. Want dan dreigt het risico dat de staat door de publieke opinie van het moment heen en weer wordt geslingerd.
Groen is zeker niet onverdeeld positief over de publieke opinie. Hij noemt haar gevaarlijker dan voorheen. Dat komt door het wegvallen van beginselen, door het populariseren van de wetenschap, door het conformisme en door de veel gemakkelijker communicatie tussen mensen. 7 Een rake observatie van Groen is deze: Wanneer mensen zich minder aan Gods wet gelegen laten liggen, wordt aan de goed- en afkeuring van medemensen dubbele waarde gehecht (81). Dat is riskant, omdat dwaalbegrippen die ons misleiden doorgaans dezelfde invloed hebben op onze tijdgenoten. Het voorgeslacht daarentegen bevond zich in een andere atmosfeer, zo zegt Groen. Daardoor kon het vaak wel ‘een waarheid in volle glans aanschouwen’, die voor ons in nevelen is gehuld. (85)
Naschrift
Met een naschrift van ruim tien pagina’s sluit Groen zijn betoog af. Voor deze rubriek haal ik drie treffende citaten voor het voetlicht: ‘(…) Ik eerbiedig de Grondwet, die door een bijna twintigjarig bestaan en door de heiligheid van de eed aanspraak op gehoorzaamheid heeft, maar ik erken tevens een hoger gezag; het gezag van de waarheid, van het recht, van de wezenlijkheid, gelijk die in het volksbestaan voortleeft’ (88).
‘Het belang van een christelijk staatsrecht zou levendiger worden gevoeld, indien men overtuigd was dat, hoe minder een bestuur kracht in beginselen heeft, hoe meer het die, ook tegen wil en dank, in dwangmiddelen zoekt’ (92).
‘Waar de overheid niet Gods dienares is ten goede, waar de onderdaan niet gehoorzaamt omwille van het geweten, is het regeren onderdrukken, is het gehoorzamen slavernij’ (95).
Uitleiding
Groen van Prinsterer heeft ons vandaag veel te zeggen. Hij benadrukt de samenhang van geloof en wetenschap. Openbaring, wijsbegeerte en geschiedenis vertonen een hechte samenhang. Zij vormen de middelen om de waarheid te kennen en te bevestigen.
Het negeren of ontkennen van God leidt ertoe dat algemene waarheden in twijfel worden getrokken. Groen bekritiseert het moderne, rationele staatsrecht, dat streeft naar perfectie. Met een rationeel model als ideaalsituatie voor ogen gaan revolutionairen bestaande rechten en historisch gegroeide instituties verwijderen en vernietigen. Oude gebruiken, gewoonten en denkwijzen moeten verdwijnen, zonder deze eerst te beoordelen op hun rechtmatigheid. Groen noemt dat waanfilosofie.
Het geschrift van Groen zet er wel toe aan om het bekende adagium in reformatorische kring van ‘Schrift en Historie’ aan te vullen. Er zijn volgens Groen ook nog wijsbegeerte en gezond verstand, in de zin van common sense ofwel het algemeen gevoelen. Het zou de SGP schaden als we die twee belangrijke middelen voor het kennen en bekrachtigen van de waarheid niet zouden benutten. Bij het overtuigen daarvan moeten we in het oog houden dat het uiteindelijke doel van de waarheid is dat zij de mens in vrijheid stelt.
Noten
1. De cijfers tussen haken verwijzen naar het paginanummer in de tweede druk van 1858.
2 Merk op dat Groen ook na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 in ons land deze zinnen onbekommerd liet staan in de tweede druk die in 1858, dus vijf jaar daarna, verscheen.
3. Groen noemt drie kenmerken: 1) de onvoorwaardelijke onderwerping aan het gezag van de Bijbel, 2) het bijeenhouden van Geest en Woord en 3) het verlangen om in Christus met God verenigd te worden.
4. Ik verstout mij de opmerking dat Groen van Prinsterer dit vandaag de dag in een brief aan SGP’ers zou hebben geschreven.
5. Zie ook de Bijbelstudie over Psalm 111 vers 10 door dr. M.A. van den Berg elders in dit nummer.
6. Zie fragment 513 in de Pensées van Blaise Pascal.
7. In Groens tijd bestonden radio, televisie en internet niet eens. Dat geeft te denken.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 2024
Zicht | 92 Pagina's