Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

‘Begrens jezelf in de opdracht tot christelijke naastenliefde tot hetgeen redelijk en haalbaar is.’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘Begrens jezelf in de opdracht tot christelijke naastenliefde tot hetgeen redelijk en haalbaar is.’

Met Jan van de Beek in gesprek over demografie en migratie

15 minuten leestijd

Dr. Jan van de Beek (1968) publiceerde recent zijn Migratiemagneet Nederland. Mythen. Feiten. Oplossingen., waarin hij de immigratie naar Nederland kritisch onder de loep neemt. Eerder schreef hij al het onderzoek Grenzeloze Verzorgingsstaat. Als wiskundige en cultureel antropoloog mengt hij zich regelmatig in het publieke debat over demografie en migratie; een debat dat vaak scherp en fel is, zo bleek ook bij de publicatie van zijn nieuwe boek. Hieronder volgen over deze thema’s een aantal vragen aan hem. Het eerste deel van dit interview behandelt zijn eerdere onderzoek, het tweede deel bespreekt vragen naar aanleiding van het boek Migratiemagneet Nederland.

De Staatscommissie Demografie schrijft in haar recente rapport Gematigde groei (p. 254) dat er voor de aanzuigende werking van de verzorgingsstaat op migranten weinig bewijs is. De titel van uw nieuwe boek wekt de indruk dat u het daar niet mee eens bent.

‘Er is enig wetenschappelijk bewijs voor de hypothese dat een uitgebreide verzorgingsstaat aantrekkingskracht heeft op laaggeschoolde immigranten. In de wetenschappelijke literatuur wordt daarom wel gesproken van een welfare magnet, een ‘verzorgingsstaatmagneet’ of meer letterlijk vertaald ‘welvaartsmagneet’.

Illustratief is dat Nederland bijvoorbeeld meer laaggeschoolde immigranten trekt dan de VS. In het boek bespreek ik vooral ook de ‘omgekeerde welvaartsmagneet’; juist immigranten die weinig bijdragen aan de schatkist, die een onevenredig beroep doen op allerlei voorzieningen en wier kinderen en kleinkinderen ondergemiddelde onderwijsprestaties laten zien, hebben de neiging om lang of permanent in Nederland te blijven. Nog afgezien daarvan is Nederland ook een migratiemagneet omdat de economie het zo goed doet. Dat trekt altijd mensen aan. Op zich verheugend, als je zo in trek bent, maar je moet het wel zo sturen dat immigratie over het geheel genomen positief uitpakt. Dat is nu niet het geval.’

In de literatuur is al meerdere malen aangegeven dat migratie geen oplossing voor de vergrijzing is (bijv. door Hein de Haas, en door de Staatscommissie). Kunt u kort uitleggen of dit volgens u ook het geval is, en waarom?

‘Deze gedachtegang is zeker niet nieuw en is voor veel landen, waaronder Nederland, een kwart eeuw terug al meermalen doorgerekend. In Grenzeloze Verzorgingsstaat reken ik nog eens voor: als we de vergrijzing gaan ‘oplossen’ met immigratie, groeit de Nederlandse bevolking tot 100 miljoen mensen aan het eind van deze eeuw. In 2200 telt de Nederlandse bevolking dan zelfs één miljard zielen. Bizarre uitkomsten dus.

Toch blijft het verhaal van ‘immigratie als oplossing voor de vergrijzing’ hardnekkig terugkomen, tegenwoordig vaak in varianten waarin we massa’s arbeidsmigranten nodig hebben vanwege de vergrijzing. In Migratiemagneet Nederland laat ik zien: het is een piramidespel, waarbij je steeds meer immigranten nodig hebt en de bevolking explosief groeit. Het is een schijnoplossing en als je uiteindelijk noodgedwongen stopt, heb je het vergrijzingsprobleem alleen maar groter gemaakt. Toch is er een niet-aflatende lobby van het bedrijfsleven voor het in stand houden van de stroom arbeidsmigranten. Het laat zich raden dat bij dit soort pleidooien particulier eigenbelang de boventoon voert, terwijl het collectieve belang ondergeschikt is.’

Heeft arbeidsmigratie op de lange termijn ook demografische gevolgen, en zo ja, welke?

‘Natuurlijk! Het grootste deel van de arbeidsmigranten is binnen tien jaar weer uit Nederland vertrokken, maar een deel blijft. Daarbij geldt ook weer de omgekeerde welvaartsmagneet: vooral immigranten die slecht scoren op allerlei integratiemaatstaven hebben de neiging lang of permanent in Nederland te blijven. Door gezinsmigratie en gezinsvorming leidt dit onherroepelijk tot bevolkingsgroei. En bedenk wel: als een autochtoon kind wordt geboren, is er vaak ook wel een opa of oma, die ongeveer tezelfdertijd overlijdt in Nederland. De netto bevolkingsgroei van die twee gebeurtenissen is nul. Als een migrant een kind krijgt, is dat niet het geval. Het netto-effect van één arbeidsmigrant die zich blijvend in Nederland vestigt en kinderen krijgt, is daarom gemiddeld een stuk groter dan die ene migrant zelf.’

In uw onderzoek Grenzeloze verzorgingsstaat concludeert u dat een verzorgingsstaat onverenigbaar is met vrije immigratie, en dat de begrotingsimpact van migranten over het algemeen negatief is. Andere onderzoekers (zoals Hein de Haas) komen tot tegenovergestelde conclusies. Hoe kan het dat wetenschappers tot zulke verschillende conclusies komen?

‘Vooropgesteld: mijn uitspraken gaan over Nederland en gelden zeker niet zondermeer voor elk land. In sommige landen is de begrotingsimpact van immigranten wellicht wel positief. Dat zou in Nederland ook het geval zijn, als wij strikter zouden selecteren op een voldoende hoog opleidingsniveau.

Ik ken niet al het onderzoek van Hein de Haas, maar op X (vroeger Twitter) ‘weerlegt’ hij de claim dat met name asielmigratie veel geld kost door een Frans wetenschappelijk onderzoek aan te halen. Dit onderzoek is statistisch buitengewoon zwak. Maar belangrijker nog, is dat in dit onderzoek de denkfout van de broken window fallacy wordt gemaakt.

Die ‘drogreden van de gebroken ruit’ gaat als volgt. De zoon van een winkelier breekt een ruit en volgens omstanders is dat economisch voordelig, omdat het de glaszetter werk oplevert. Maar als de glaszetter klaar is, eindig je met de situatie van voor de breuk: de ruit is heel. Was de ruit niet gebroken, dan had de winkelier van het geld voor de reparatie bijvoorbeeld een fiets kunnen kopen om de bestellingen van de winkel rond te brengen. Dit zou zijn welvaart hebben vergroot. En het bredere economische effect was er ook geweest, alleen hadden nu de werknemers van de fietsenfabriek extra werk gehad, in plaats van de glaszetter.

Het aangehaalde Franse onderzoek laat zien dat het opvangen van asielzoekers tijdens een asielpiek tijdelijk de economie stimuleert. Nogal wiedes, want asielopvang is erg duur.

Nederland heeft voor 2024 bijvoorbeeld 7,3 miljard euro voor immigratie op de begroting staan, voor het grootste deel voor de opvang van asielzoekers en Oekraïners. Natuurlijk geeft het een economische impuls, als de overheid zoveel geld uitgeeft. Maar het is economisch gezien veel beter als de overheid dat geld investeert in beter onderwijs of in een snelle treinverbinding met Noord-Nederland, om maar eens iets te noemen.

Het is eigenlijk nog erger dan bij de situatie van de gebroken ruit. Daar wordt de oude situatie nog hersteld. Bij de instroom van een groep asielmigranten zijn de ingezetenen van Nederland naderhand slechter af. Ga maar na: de bevolking is vergroot, wat in het dichtbevolkte Nederland sowieso al niet gunstig is. En de asielmigranten hebben gemiddeld een zeer lage productiviteit en arbeidsdeelname, wat ongunstig is voor de welvaart. Het stimulerende effect van grote overheidsuitgaven tijdens een asielpiek is van korte duur, maar de fiscale en maatschappelijke kosten zijn van langdurige aard. De ingezetenen van Nederland zijn hierdoor slechter af.

Door dit onderzoek aan te halen, neemt Hein de Haas de drogreden van de gebroken ruit over, kennelijk zonder dit door te hebben. Het vormt op geen enkele manier een ‘bewijs’ dat de opvang van asielzoekers voor Nederland macro-economisch gunstig is, iets dat elk weldenkend mens overigens wel op zijn klompen aanvoelt. In het boek bespreek ik een heleboel van dit soort misvattingen en kwesties.’

Wat is de rol van politieke en levensbeschouwelijke voorkeur in het wetenschappelijke debat over migratie? Hangen methodologische keuzes ook met deze voorkeuren samen? Is een zuiver wetenschappelijk debat over migratie en demografie nog mogelijk?

‘Ik denk dat politieke voorkeuren in ieder geval effect hebben op de onderwerpkeuze. Vooral ook op wat je niet onderzoekt. Wat je ziet, is dat wetenschap in het algemeen en migratieonderzoek in het bijzonder, in Nederland volledig gedomineerd wordt door linkse onderzoekers die overwegend erg pro-migratie zijn. Die eenzijdigheid is zo groot, dat er blinde vlekken ontstaan. Sociale wetenschappers hebben boekenkasten volgeschreven over immigratie en ook de verzorgingsstaat is een geliefd onderwerp van studie. Maar naar de interactie tussen immigratie en verzorgingsstaat doen weinigen studie. Terwijl dat een heel voor de hand liggend onderzoeksveld is.

De reden laat zich raden: je komt snel tot onwelgevallige conclusies die het heersende pro-migratienarratief doorkruisen. Bijvoorbeeld dat laaggeschoolde immigratie een herverdelende werking heeft, die de verzorgingsstaat tegenwerkt en ondermijnt.

In het voorwoord van Migratiemagneet Nederland leg ik uit dat ik om die reden de (institutionele) wetenschap vaarwel heb gezegd. Ik wilde onderzoek doen naar die interactie tussen immigratie en verzorgingsstaat. Maar om onderzoek te doen heb je subsidie nodig. Daarvoor ben je afhankelijk van andere wetenschappers die jouw subsidieaanvragen moeten honoreren. Ik had geen zin om als migratie-kritische onderzoeker in een vijandige omgeving te moeten werken en tegen beter weten in te hopen op financiering. Dat leek mij volkomen kansloos, dus ik heb mijzelf maar op voorhand gecanceld. Maar omdat het bloed toch kruipt waar het niet gaan kan, ben ik uiteindelijk toch buiten de universiteit om onderzoek gaan doen. Alhoewel ik daarbij ook hulp heb gekregen vanuit de Universiteit van Amsterdam, bijvoorbeeld bij het onderzoek voor Grenzeloze Verzorgingsstaat en ook daarvoor al.’

Hoe ziet u in het maatschappelijke debat over migratie en demografie de verhouding tussen financiële, economische, statistische argumenten, en morele en ethische uitgangspunten, bijvoorbeeld bij het afwegen van de (negatieve) begrotingsimpact van migranten tegenover het morele principe van steun bieden aan kansarme vluchtelingen?

‘Deze vraag suggereert een tegenstelling tussen het rationele en het normatieve die er wat mij betreft niet is. Eén van de stellingen in het boek is dat asielmigratie humaan is in zijn intenties, maar inhumaan in zijn uitwerking. Wij trekken met de belofte van ons asielbeleid mensen aan uit met name Afrika en het Midden-Oosten. Die mensen weten: als ik éénmaal voet op Europese bodem heb gezet, is de kans dat ik mag blijven groot. En als ik niet mag blijven is de kans dat ik word uitgezet klein. Asiel is zo vooral een toegangspoort tot het welvarende Noordwest-Europa geworden. Dat is het villadorp van de wereld en binnen dat villadorp is Nederland één van de allermooiste wijken. Verplaats je eens in die aspirant-asielzoekers! Groot gelijk dat die mensen proberen hier te komen. Het probleem is echter dat wij het hen onmogelijk hebben gemaakt om te komen met veerboot of vliegtuig. Vanwege onze hypocrisie – mensen lokken met het asielrecht, maar hen niet in staat stellen om veilig te reizen – is de Middellandse Zee de dodelijkste grens ter wereld. Wat is daar nu humaan aan? Helemaal niets. Die mensen worden geofferd op het altaar van de mensenrechten. Louter om ons in staat te stellen ons zelfbeeld als ‘mensenrechtengemeenschap’ in stand te houden.

Het idee dat het hier om ‘kansarme vluchtelingen’ gaat die op zoek zijn naar veiligheid is doorgaans ook onwaar. Veel asielzoekers komen uit veilige landen. Veel Syriërs komen bijvoorbeeld uit Turkije of Dubai. Hetzelfde geldt voor veel illegale immigranten uit Noord- of West-Afrika. Die mensen zijn daar al veilig. Velen brengen zichzelf moedwillig in gevaar door met een bootje van Turkije naar Griekenland te varen. Of van Tunesië naar Italië. Of nog erger: van veilig Frankrijk naar veilig Engeland. Dus nee, de meesten zijn niet op zoek naar veiligheid. De effectiviteit van het Australische model toont dat ook haarfijn aan. Toen Australië besloot om illegale immigranten veiligheid te bieden in derde landen als Papoea-Nieuw-Guinea en de eilandstaat Nauru in de Grote Oceaan, daalde het aantal ‘bootvluchtelingen’ pijlsnel tot vrijwel nul. Kennelijk wilde men wel de welvaart en kansen van Australië, maar niet de veiligheid in Papoea-Nieuw-Guinea en Nauru.

Daar komt nog iets bij. Sommigen denken misschien dat het bij die kosten en baten van immigratie alleen draait om geld. Dat het gaat om een krenterige kruideniersmentaliteit. Dat zij verre. De begrotingsimpact, dat totaalbedrag aan nettokosten of -baten, blijkt de best denkbare maatstaf te zijn voor integratie. Het hangt heel sterk samen met zo’n beetje elke andere integratie-indicator: inkomen, belastingen, premies, werkloosheid, uitkeringen, huurtoeslag, criminaliteit, zorg, jeugd, opleidingsniveau en schoolprestaties, bij die laatste zelfs tot aan de derde generatie. Kosten en baten hebben zo direct betrekking op de vraag hoeveel kansarme immigranten de Nederlandse samenleving en verzorgingsstaat kan absorberen. Dat lijkt mij een buitengewoon morele kwestie.’

Wat zou u de SGP willen aanraden of meegeven op het beleidsterrein van migratie en demografie?

‘Begrens jezelf in de opdracht tot christelijke naastenliefde, tot hetgeen redelijk en haalbaar is. In het boek wijd ik enkele woorden aan de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan (Lukas 10: 25-37). De Samaritaan verricht een nobele daad, maar zijn naastenliefde is begrensd. Nadat hij de wonden van de ongelukkige heeft verzorgd, neemt hij deze mee naar een herberg in de buurt en betaalt de waard voor verdere zorg. Maar hij neemt de hulpbehoeftige bijvoorbeeld niet levenslang op in zijn huis. Volgens mij kun je uit deze gelijkenis een argument afleiden om eerder te kiezen voor het financieren van beperkte hulp en opvang in de regio, dan voor het massaal in Nederland opvangen van buitengewoon moeizaam integrerende asielmigranten uit cultureel ver verwijderde regio’s.’

In het boek Migratiemagneet Nederland schrijft u dat in Nederland het gemiddelde kindertal per vrouw te laag is om de bevolking in stand te houden. Pleidooien om dit kindertal (via beleidsmaatregelen) te verhogen worden vaak ontmoet met scepsis. Vindt u dat er in Nederland een taboe op dit onderwerp rust?

‘Als je de reacties ziet op de lezing van Omt-zigt zou je wel denken dat er een taboe op rust. Dat is ook wel begrijpelijk. Het krijgen van kinderen is een privéaangelegenheid. Ik zou niet graag in een land wonen waar de overheid mij gebiedt of verbiedt om een bepaald aantal kinderen te krijgen. Maar zoals ik in Migratiemagneet Nederland uitleg, vormen in veel landen in Europa en Oost-Azië al die individuele keuzes samen wel een collectief vraagstuk: het vraagstuk van bevolkingskrimp. Persoonlijk lijkt lichte krimp mij een voordeel, omdat er al zoveel mensen op de wereld zijn, maar ik denk dat heel snelle bevolkingskrimp de dood in de pot is, omdat jeugd ook vernieuwing en dynamiek betekent. Ik vind dat de overheid niet direct moet sturen, maar wel kan faciliteren door bestaande hindernissen voor het krijgen van kinderen weg te nemen. Denk bijvoorbeeld aan het grote aantal jonge stellen dat moeite heeft om een huis te vinden, iets waarbij snelle bevolkingsgroei door immigratie overigens ook een rol speelt.’

Asielmigratie heeft op de lange termijn een flinke demografische impact. Bovendien schrijft u dat het bij gelijkblijvend migratiebeleid waarschijnlijk is dat de culturele kloof tussen verschillende bevolkingsgroepen zal toenemen, met maatschappelijke frictie tot gevolg. Kunt u iets zeggen over de mate waarin groepen migranten uit landen die cultureel ver van Nederland afstaan, in de loop van de tijd integreren in de Nederlandse cultuur?

‘Deze problematiek wordt aan het eind van het boek uitgebreid besproken. Je ziet dat de integratie van de tweede generatie samenhangt met het opleidingsniveau en met de culturele afstand tot het herkomstland van de ouders.

Die culturele afstand blijkt heel sterk samen te hangen met alle denkbare maatstaven voor integratie. De culturele afstand is het grootst voor mensen uit Afrika en het Midden-Oosten. Dat heb ik niet zelf bedacht, maar is het resultaat van tientallen jaren onderzoek in verschillende onderzoeksprojecten die de cultuur van bij elkaar ruim 100 landen in kaart hebben gebracht.

Bij gelijkblijvend migratiebeleid zal om allerlei redenen waarschijnlijk vooral de asielmigratie en bijkomende gezinsmigratie uit Afrika en het Midden-Oosten nog lang hoog blijven. Dat komt door demografische ontwikkelingen en verschillen tussen landen in welvaart en emigratiewens. Hierbij gaat het om doorgaans zeer laaggeschoolde immigranten, want van de vier hoofdmotieven achter migratie zijn asielzoekers het laagst geschoold en daarna gezinsmigranten. Ook de in Nederland geboren kinderen zijn gemiddeld laag geschoold, ondanks dat het Nederlandse onderwijs verheffend werkt.

Voor de moslims onder de asielmigranten uit Afrika en het Midden-Oosten, speelt nog een extra factor: een geringere geneigdheid tot het aangaan van gemengde relaties. Je ziet dat de neiging tot gemengde relaties negatief samenhangt met het percentage moslims in het herkomstland. Het blijkt dat tweede generatie kinderen met één in Nederland geboren ouder veel beter integreren dan kinderen met twee in het buitenland geboren ouders. Voor de derde generatie zie je hetzelfde positieve effect van één autochtone ouder. Dat is echt een integratiemotor van jewelste, maar bij islamitische immigranten hapert die motor dus. Bij asielmigratie uit Afrika en het Midden-Oosten en de bijkomende gezinsmigra-tie staan alle integratieseinen op rood: laag opleidingsniveau, grote culturele afstand en geringe neiging tot het aangaan van gemengde relaties. Je krijgt dan dat economische tegenstellingen samenvallen met etnische en culturele breuklijnen. Dat lijkt mij een recept voor grote maatschappelijke fricties.’

In uw boek bepleit u ‘inclusief patriottisme’, waarin niet zozeer gekeken wordt naar (migratie-)achtergrond, maar naar de vraag of mensen zich primair Nederlander voelen, of eerder een andere loyaliteit hebben. Is in dit inclusief patriottisme een rol weggelegd voor cultuur-historische elementen (zoals het christelijke verleden van Nederland)?

‘Zeker. Het gaat bij dat inclusief patriottisme om identificatie met het gemeenschappelijke project van de natiestaat. En dan op een inclusieve manier ingevuld; iedereen die zich wil identificeren met dat project, maakt onderdeel uit van die gemeenschap. Een gedeeld verleden en gedeelde waarden maken ook onderdeel uit van die gemeenschap. Maar niet op een uitsluitende of rigide manier. Dus niet volgens negentiende-eeuws adagia als ‘My country, right or wrong’, maar met een kritisch oog voor de positieve en negatieve kanten van ons verleden. Denk aan zaken als kolonialisme en slavernij. Maar zeker ook met oog voor het christelijk verleden van Nederland. Dat is ook wat ons heeft gevormd. Ik had het eerder over datasets waarin de cultuur van landen wordt gemeten en beschreven. Een belangrijke dataset daarin is het wereld waarden onderzoek (World Values Survey) die ik ook gebruik in Migratiemagneet Nederland. In dat onderzoek worden landen ingedeeld in cultuurclusters. Niet geheel toevallig heet het cultuurcluster waar Nederland deel van uitmaakt ‘Protestants Europa’. Meerdere cultuurclusters hebben namen die verwijzen naar religie of levensbeschouwing: ‘Orthodox Europa’ voor Midden- en Oost-Europa, ‘Katholiek Europa’ voor Zuidelijk Europa of Confuciaans voor Oost-Azië. Ook de clusters ‘Engelssprekend’ en ‘Latijns-Amerika’ hebben historisch gezien een vrij sterk religieus stempel. Dat toont goed aan hoe belangrijk religie is. Het gemeenschappelijke project van de natiestaat kan alleen slagen als er overeenstemming is over een gedeelde verzameling basale waarden. In het geval van Nederland zijn die waarden sterk protestants-christelijk van karakter.

Cultuur is natuurlijk niet statisch. Denk alleen al aan de cultuurverschillen tussen je eigen generatie en die van je (groot)ouders. De onderliggende waardenpatronen blijken echter verrassend stabiel. Online is een video te vinden die de ontwikkeling toont tussen 1981 en 2015 van de zojuist genoemde cultuurclusters. Je ziet dan de landen over de kaart bewegen, maar ook dat de onderliggende hoofdstructuur van de verschillende cultuurclusters door de tijd heen behoorlijk robuust blijkt. Dus het huidige waardenpatroon, dat geënt is op onze protestants-christelijke herkomst, zal ook in de toekomst belangrijk zijn, al kunnen waarden ook veranderen door zaken als interne dynamiek of grootschalige immigratie.’

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 2024

Zicht | 96 Pagina's

‘Begrens jezelf in de opdracht tot christelijke naastenliefde tot hetgeen redelijk en haalbaar is.’

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 2024

Zicht | 96 Pagina's