Het Kennen Van God
De leerstof ingedeeld
Voor we toekomen aan het eerste hoofddeel van Calvijns catechismus staan we stil bij de tweede reeks inleidende vragen. De eerste vijf vragen, die we de vorige keer onder ogen hadden, gaan over het doel van ons leven. Nu liggen de vragen zes tot en met veertien voor; deze gaan over het kennen van God. Aansluitend daarop gaat Calvijn deze kennis van God inhoudelijk uitleggen aan de hand van de apostolische geloofsbelijdenis. In relatie tot het geheel van zijn leerboekje is van de vragen die nu aan de orde zijn met name vraag zeven van belang. In het bijbehorende antwoord benoemt Calvijn namelijk de vier delen waaruit zijn catechismus is opgebouwd. Zoals we al eerder constateerden, laat ook Calvijns catechismus de vertrouwde drieslag van geloof, gebod en gebed zien. Op de vraag wat de wijze is om God recht te eren, wordt namelijk als antwoord gegeven: ‘Wanneer op Hem al ons vertrouwen gesteld wordt; als wij ons beijveren Hem met heel het leven te eren, door Zijn wil te gehoorzamen; als wij Hem aanroepen zo dikwijls enige nood ons dringt, ons heil bij Hem zoekende, en alle goed dat men begeren kan…’ De Geneefse catechismus kent echter nog een vierde deel, namelijk over het Woord en de sacramenten. Dat wordt in antwoord zeven gereflecteerd in het laatste zinsdeel: ‘…ten slotte als wij met hart en mond Hem erkennen als de enige Gever van alle goed.’
Het leven als eredienst
De spits van deze reeks inleidende vragen is het kennen van God. Het mag typerend heten voor Calvijn dat hij het wezen van dit kennen van God omschrijft in termen van Gods eer: de ware kennis van God houdt in dat Hij de eer ontvangt die Hem toekomt (antwoord 6). Die toon was in de eerste antwoorden al gezet: het gaat om de eer van de Heere. Als het gaat over wat het betekent om Hem te kennen, begint Calvijn niet bij de zegen daarvan voor ons mensen maar bij de eer van God. Zonder die van elkaar los te maken.
Het heil voor zondaren is juist begrepen in de eer van God en andersom sluit Zijn eer het heil voor zondaren in. Precies zoals in de lof van de engelen weerklinkt, als ze de komst van de Zoon in het vlees hemelse luister bijzetten: ere zij God in de hoogste hemelen én vrede op aarde, in de mensen een welbehagen.
En beginnen niet alleen veel dogmatische problemen maar ook veel geestelijke problemen daar waar deze niet onderscheiden worden – in de Bijbelse orde – maar gescheiden raken?
De vervolgvraag die Calvijn stelt, gaat over het ‘hoe’ van het eren van God. Hij antwoordt op die vraag met een vierledig antwoord, dat we hiervoor al aanhaalden (antwoord 7). De waarachtige verering van God bestaat in het vertrouwen op Hem, het gehoorzamen van Hem, het aanroepen van Hem en het erkennen van Hem als de enige Gever van alle goed.
Daarmee omvat de waarachtige eredienst dus het hele bestaan: het leven als eredienst.
Kennen en vertrouwen
De wortel en bron van dat leven is het vertrouwen. De kiem van een leven tot eer van Zijn Naam is ‘dat wij geheel ons vertrouwen op God stellen’ (antwoord 8). En dat vertrouwen bestaat in het kennen van Hem als de Almachtige en de volkomen Goede. Dat laat zich verstaan: het hart zal leunen en steunen op God, als het Hem kent als de almachtige God Die verlossen kan én de volmaakt goede God Die verlossen wil. Toch is daar wat Calvijn betreft niet alles mee gezegd: weten dat Hij de almachtige en algoede God is. Immers, hoe zullen Zijn macht en goedheid óns ten goede komen, onwaardig als we dat zijn (antwoord 11)? Er valt niet simpelweg te concluderen van de macht en de goedheid van God tot ons heil. Calvijn laat de jonge leerling uitspreken dat het aankomt op de overtuiging door die God bemind te worden.
Hij tast naar de diepere overtuiging: die van het hart. En hij legt de vinger bij de noodzaak om zich van harte tot die God te bekennen, om zich van Zijn genade te vergewissen. Wat nodig is? ‘Dat ieder van ons van heler harte vaststelt, dat hij door Hem bemind wordt, en dat hij wil dat Hij hem tot een Vader is en een Gever van de zaligheid.’
En dat de Heere zo is en dat Hij dat zijn wil voor onwaardige zondaren blijkt… uit het Woord.
Treffend. Om zeker te zijn van Gods barmhartigheid, van Zijn welwillendheid jegens zulke zondaren verwijst Calvijn naar de Schriften. We worden Gods barmhartigheid niet eerst en vooral gewaar op grond van ons gevoel of onze ervaring – al resoneert ze daar zeker! – maar op grond van Zijn Woord, ‘waar Hij ons Zijn barmhartigheid in Christus uitlegt, en getuigt van Zijn liefde jegens ons’ (antwoord 13). Calvijn neemt de leerling bij de hand om hem zodoende te leiden naar de fundamentele conclusie: ‘Het fundament dus en het begin van het stellen van het vertrouwen op God, is Hem in Christus te kennen?’ Het besliste antwoord luidt: ‘Zeer zeker.’
Het vertrouwen, de bron en de wortel van een leven tot Gods eer, rust in de kennis van Gods volkomen macht en volkomen goedheid. Echter om de vrede te genieten dat deze óns ten goede komen, zijn we aangewezen op Christus. In Hem blijkt ons Gods barmhartigheid, ons – onwaardige zondaren – ten goede.
En waar vinden we hét Woord anders dan in het Woord?!
Over het kennen van god
Vraag 6: Wat is verder de ware en rechte kennis van God?
Antwoord: Waar Hij zó gekend wordt, dat Hem de eer wordt toegebracht die de Zijne is en Hem toekomt.
Vraag 7: Wat is echter de wijze om Hem recht te eren?
Antwoord: Wanneer op Hem al ons vertrouwen gesteld wordt; als wij ons beijveren Hem met heel het leven te eren, door Zijn wil te gehoorzamen; als wij Hem aanroepen zo dikwijls enige nood ons dringt, ons heil bij Hem zoekende, en alle goed dat men begeren kan; ten slotte als wij met hart en mond Hem erkennen als de enige Gever van alle goed.
Vraag 8: Maar wat is, om dit ordelijk te bespreken en breder uit te leggen, in deze uw indeling het eerste hoofdstuk?
Antwoord: Dat wij geheel ons vertrouwen op God stellen.
Vraag 9: Op welke wijze geschiedt dat?
Antwoord: Wanneer wij Hem kennen als de Almachtige en de volkomen Goede.
Vraag 10: Is dat dan genoeg?
Antwoord: In het geheel niet.
Vraag 11: Waarom niet?
Antwoord: Omdat wij onwaardig zijn dat Hij Zijn macht gebruikt om ons te helpen, en tot ons heil te tonen hoe goed Hij is.
Vraag 12: Wat is dus bovendien nodig?
Antwoord: Dat ieder van ons van heler harte vaststelt, dat hij door Hem bemind wordt, en dat hij wil dat Hij hem tot een Vader is en een Gever van de zaligheid.
Vraag 13: Waaruit echter zal dat voor ons vaststaan?
Antwoord: Uit Zijn Woord natuurlijk, waar Hij ons Zijn barmhartigheid in Christus uitlegt, en getuigt van Zijn liefde jegens ons.
Vraag 14: Het fundament dus en het begin van het stellen van het vertrouwen op God, is Hem in Christus te kennen?
Antwoord: Zeer zeker.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juli 2021
Zicht op de kerk | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juli 2021
Zicht op de kerk | 32 Pagina's