Een Treffelijk Werk
Ouderlingschap (1)
Stond het vorige artikel in het teken van de ambten als gaven van de verhoogde Christus, in dit en de volgende artikelen gaan we op de afzonderlijke ambten van ouderling en diaken in. Te beginnen met het ambt van ouderling. De apostel Paulus noemt in zijn eerste brief aan Timótheüs het ambt van opziener een ‘treffelijk werk’. Waarin bestaat dat werk van deze opzieners of oudsten dan? In dit artikel gaan we na wat de Schrift en de liturgische formulieren daarover zeggen; het tweede artikel over het ambt van ouderling gaat met name over de praktijk van het ouderlingschap in de gemeente en de kerk als geheel.
Toezien Op De Kudde, Toezien Op De Leer
In de pastorale brieven zijn, met het oog op de vraag wat dat treffelijk werk dan inhoudt, in elk geval twee passages van bijzonder belang:
1 Timótheüs 3 en Titus 1. In beide gedeelten schrijft de apostel uitvoerig over de geestelijke vereisten voor het ambt van opziener of ouderling. Zo dient hij onberispelijk of onbesproken te zijn, de man van één vrouw, waakzaam, matig, eerbaar of fatsoenlijk, gastvrij en bekwaam om te leren. Verder benadrukt de apostel dat hij niet alcoholverslaafd dient te zijn, niet opvliegend, niet gedreven door hebzucht, niet strijdlustig of twistziek. Wel zal de oudste rechtvaardig zijn en heilig. Iets wat ook tot uitdrukking komt in de wijze waarop hij zijn eigen huis en gezin leidt. De oudste moet geen nieuweling zijn. De apostel zegt daarmee niet zozeer iets over de leeftijd van de oudste; wel dat er een zekere geestelijke rijpheid nodig is om als oudste te kunnen dienen. Verder is het van belang dat hij ook buiten de kring van de gemeente goed bekendstaat. In dit verband gaat het ons echter vooral om wat Paulus schrijft over de inhoud van zijn dienst. En daarbij vallen, als we de twee gedeelten uit deze brieven naast elkaar leggen, met name twee dingen op. In de tekst uit de eerste Timótheüsbrief ligt het accent op het zorgdragen voor de gemeente, het leiding geven aan de gemeente. Het is wel opmerkelijk dat de apostel dit regeeraspect van het ouderlingschap onder woorden brengt als ‘zorgen voor’: het gaat niet om heersen maar om hoeden! De opziener is geroepen als oudste zorg te dragen voor de gemeente als voor het huisgezin Gods. Hij ziet toe op haar welzijn, voorziet in wat nodig en geboden is in het licht van het Woord en geeft met wijsheid en liefde, bescheiden maar beslist, leiding aan de kudde.
In de passage uit Titus 1 ligt het accent meer op het vasthouden aan de Bijbelse leer. De apostel schrijft daar van de ouderling: ‘Die vasthoudt aan het getrouwe woord, dat naar de leer is, opdat hij machtig zij, beide om te vermanen door de gezonde leer, en om de tegensprekers te wederleggen’ (vs. 9). Het toezien op de kudde hangt dus nauw samen met het toezien op de Bijbelse leer. En dit vasthouden aan de gezonde leer heeft een positieve en een negatieve spits. Enerzijds dient hij door de gezonde leer te ‘vermanen’, wat behalve vermanen in de strikte zin ook inhoudt dat hij door de gezonde leer de gemeente weet te vertroosten, aan te sporen en te bemoedigen. Anderzijds is het zijn roeping om de tegensprekers te ‘weerleggen’, dat wil zeggen dat de opziener er alles aan moet doen om deze mensen het onjuiste van hun tegenspraak te laten inzien zodat zij tot bekering komen.
De Welstand En Goede Orde Der Kerk
In het formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen treffen we hetzelfde dubbele accent aan. In het onderwijzende gedeelte wordt uitgelegd dat de Schrift spreekt van twee soorten ouderlingen: zij die arbeiden in het Woord en de leer, de dienaren van het Woord, en de anderen van wie dat niet geldt. Die laatsten ‘droegen een bijzonder ambt; dat zij namelijk over de Kerk opzicht hadden, en deze regeerden met de dienaren des Woords’. Het formulier noemt hen dan ook ‘mederegeerders’ die bij de dienaren van het Woord gevoegd worden, ‘opdat daardoor uit de gemeente Gods te meer geweerd worde alle tirannie en heerschappij, die lichter kan binnendringen, wanneer bij één alleen of bij zeer weinigen, de regering staat.’ Hoewel in deze inleidende paragrafen de nadruk valt op het aspect van de regering – het toezien op de kudde – komt in de puntsgewijze uitleg van het ouderlingschap zoals die daarop volgt, nadrukkelijk ook het aspect van het toezien op de gezonde leer naar voren. In drie punten verwoordt het formulier wat het ouderlingschap omvat. Het eerste is het opzicht over de gemeente: het toezien op belijdenis en wandel van de leden, hen zo nodig te vermanen, te voorkomen dat de sacramenten ontheiligd worden en beslist maar bewogen met onboetvaardigen en boetvaardigen om te gaan. In de tweede plaats is de ouderling geroepen zorg te dragen voor de orde in de kerk. Dat raakt aan de verkie-zing van ambtsdragers, dat raakt verder aan alles wat de orde en de welstand van de kerk aangaat. Het houdt echter óók in om ‘met raad en troost alle leden der gemeente te dienen’. Bij dat laatste is nadrukkelijk te denken aan het vermanen en vertroosten door de gezonde leer, zoals we daar in de genoemde pastorale brieven van lezen. Als derde noemt het formulier het de taak van de ouderling om ‘inzonderheid mede toezicht te nemen op de lering en den wandel van de dienaren des Woords, opdat alles tot stichting der kerk gericht moge worden, en dat geen vreemde leer worde voorgesteld’. Het vloeit als vanzelf uit de eerste twee punten voort: het opzien over de kudde en het toezien op de gezonde leer.
Opzicht Over De Kudde, Opzicht Over Onszelf
Richard Baxter schrijft in zijn indrukwekkende boek The Reformed Pastor – recent vertaald onder de titel De reformatie van het pastoraat – dat het opzicht over de kudde moet worden voorafgegaan door het opzicht over onszelf. Hij houdt de opzieners op indringende wijze de spiegel voor. Hoe zullen we voor andermans ziel zorgdragen, als we onze eigen ziel verwaarlozen? Hoe zullen we anderen waarschuwen als we zelf de waarschuwing van het Woord in de wind slaan? Hoe zullen we anderen de weg ter zaligheid wijzen als we deze zelf niet bewandelen? Hoe zullen we anderen vertroosten als we zelf niet van Gods vertroosting leven? Hoe zullen we ons werkelijk ontfermen over hen die geen helper hebben als we zelf niet van Gods ontferming weten? Hetzelfde is te zeggen met toepassing op de gezonde leer. Eer we die aan anderen kunnen doorgeven, dienen we die zelf te ontvangen. Om anderen te onderwijzen, dienen we zelf onderwezen te zijn. Om anderen in de Bijbelse leer te weiden, hebben we zelf van harte voor haar te buigen.
Het leidt ons terug naar het woord van dezelfde apostel in dezelfde eerste Timótheüsbrief: ‘Heb acht op uzelven en op de leer; volhard daarin; want dat doende, zult gij en uzelven behouden, en die u horen’ (4:16). Het zal vanwege deze Bijbelse wenk zijn, dat het formulier het onderwijs inzake de betekenis van het ouderlingschap besluit met de woorden: ‘Om dat te kunnen doen, zijn de ouderlingen verplicht, Gods Woord naarstig te doorzoeken, en zichzelf gedurig te oefenen in de overlegging van de verborgenheden des geloofs.’
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 januari 2023
Zicht op de kerk | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 januari 2023
Zicht op de kerk | 32 Pagina's