Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wat zijn artikel-8 dominees?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wat zijn artikel-8 dominees?

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zo bereikte mij een vraag. Het antwoord daarop is dat het predikanten zijn die hun opleiding ontvangen hebben volgens artikel 8 van de Dordtse Kerkorde.
Dit artikel luidt als volgt:
Men zal geen schoolmeesters, handwerkslieden, of anderen, die niet gestudeerd hebben, tot het predikambt toelaten, tenzij dat men verzekerd is van hun singuliere gaven, godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en discretie, mitsgaders gaven van welsprekendheid. Zo wanneer dan zodanige personen zich tot de dienst presenteren, zal de classis hen (indien het de Synode goedvindt) eerst examineren, en, naardat zij hen in het examen bevindt, hen een tijdlang laten in het privé proponeren, en dan voorts met hen handelen, zoals zij oordelen zal stichtelijk te wezen.
Het gaat dus in artikel 8 over predikanten die geen opleiding ontvangen hebben aan een theologische school of universiteit.
De gemeenten van de Reformatie hebben de noodzakelijkheid ingezien van bestudeerde predikanten. Luther achtte een goede voorbereiding voor het ambt een onmisbare vereiste, en al spoedig werden daarvoor in de Lutherse kerk bijzondere regelen opgesteld. Vooral de gereformeerden hebben ingezien dat een grondige voorbereiding voor de ambtelijke bediening nodig is. Het standpunt van de wederdopers deelden ze niet, die beweerden dat alle kennis van talen overbodig en verkeerd is en dat alleen de ingeving van de Heilige Geest genoeg zou zijn om in de gemeenten te kunnen optreden. Zwingli en Calvijn achtten het beslist nodig dat zij die de Heilige Schrift moesten uitleggen, onderwezen waren in de talen en in de godgeleerde wetenschap.
En in navolging van Calvijn hebben de gereformeerde kerken in de verschillende landen van de Reformatie er prijs op gesteld hun aanstaande dienaren aan een theologische school of academie voor te bereiden. Zo ook de synoden die in de Nederlanden gehouden werden.
Deze verlangden dat bekwame personen tot de dienst van het Goddelijke Woord zouden beroepen worden, al sloten zij de weg niet af voor mannen met bijzondere gaven om zonder opleiding aan een universiteit of hogeschool predikant te worden. Zij achtten de opleiding aan een hogeschool de meest gewenste: „De kerkenordening geeft genoeg te verstaan dat de kerk van Christus het allerbest gediend wordt met personen, die benevens de vreze Gods en andere christelijke deugden ook wetenschap en geleerdheid hebben" (Utrecht 1620).
Van de aanvang der Reformatie af kwam het in de praktijk van het kerkelijk leven echter voor, dat mannen met singuliere gaven, zonder enige wetenschappelijke opleiding, tot de dienst des Woords en der sacramenten werden toegelaten. De synoden hebben de mogelijkheid daartoe niet in het leven geroepen, maar de reeds bestaande praktijk onder een nadere regeling gebracht en aan vaste ordeningen gebonden. Hoe zeer ook de wetenschappelijke opleiding tot de dienst des Woords van den beginne af nodig werd geacht, toch drong een drietal redenen in ons land tot de toelating van niet-gestudeerden die met bijzondere gaven waren toegerust.
Deze redenen waren:
1. In de Nederlanen bestonden aanvankelijk nog geen universiteiten; men moest voor de theologische studie naar Heidelberg, Genève, Bazel of Zürich, wat zeer ongelegen en kostbaar was. Niet iedereen kon dit bekostigen.
2. De nood der tijden en het gebrek aan predikanten drong er toe langs een kortere weg toelating tot het ambt te zoeken. Er ontstonden in een korte tijd veel gemeenten die een predikant moesten hebben.
3. Omdat bleek dat er sommige ongestudeerde personen waren, die God bedeelde met bijzondere gaven, boven de anderen uit. Dat er personen waren die van een hogere studie uitgesloten waren, maar die toch zonder de lange weg van de wetenschappelijke vorming en voorbereiding, omdat zij met bijzondere gaven toegerust waren, tot de kansel toegelaten konden worden.
Van de aanvang af werden de wezenlijke singuliere gaven, die God in Zijn vrijmacht aan sommige personen gaf, door de kerken niet begraven of verwaarloosd. Hoe hoog ze ook de studie stelden, ze namen ook dankbaar aan wat de Heere schonk. Maar dan moest ook tegen misbruik gewaakt worden, en moest er ook een ordening komen om op deze wijze tot het predikambt te komen. Het Convent van Wezel (1568) en de Synode van Emden (1571) trachtten enige opleiding te geven aan ongestudeerde personen door de private proposities. Onder toezicht van enkele predikanten werd men dan geoefend in het preken. In de 16e eeuw had men twee soorten van proponenten, die propositiën - preekvoorstellen - moesten houden. Het waren proponenten die de academische studie voleindigd hadden en zich een tijdlang oefenden vóór zij het kerkelijk examen deden en hun ambtelijk werk aanvaardden.
Hiernaast was er dan een andere soort van proponenten, n.l. de ongestudeerden, die gaarne predikant wilden worden en die zich daarom bij hun kerkeraad aangegeven hadden om zich onder de leiding van de predikant te oefenen en om bij genoegzame ervaring toegelaten te worden tot het predikambt.

Onder personen met singuliere gaven verstond men dan die personen, die ver boven de middelmaat uitkwamen door de hun van God verleende geschiktheden voor het predikambt.
Wat iemand uit kracht van een bijzondere gave bezit, is datgene wat God in de regel langs de langere weg van studie en vlijt en voorbereiding aan anderen schenkt.
Uit art. 8 blijkt dat het onderzoek naar de singuliere gaven moest gaan over deze drie delen:

a. Godzaligheid en ootmoed.
Godzaligheid was een hoofdvereiste. Het moesten mannen zijn in wie het leven van de Heilige Geest duidelijk openbaar kwam.
Vooral ook in de vrucht, die ootmoed werkt.
Hoogmoed en zelfinbeelding is de vrucht van de zonde, maar ootmoed is de vrucht die gewerkt wordt door de Heilige Geest. Mensen, die hoog van zichzelf denken, zijn meestal verwoesters van de kerk geweest. De personen van art. 8 moesten mensen zijn, die uitstaken boven anderen, maar die het zelf niet wisten vanwege hun ootmoed en geringe gedachten van zichzelf. Juist daarom is ootmoed altijd zo belangrijk, omdat mensen, éie uitsteken door bijzondere gaven en geschiktheden, zo gauw vervallen tot zelfinbeelding en overschatting.

b. Goed verstand en discretie.
Hieronder verstond men personen met een gezond vermogen om diepere dingen in zich op te nemen en met een helder oordeel om waar en vals te onderscheiden.
Discretie (lat.: prudentia) is de gave van de onderscheiding, dat wil zeggen: Een helder oordeel hebben om het ware en het valse te onderscheiden, en kennis van het zieleleven te hebben, zodat men bij de prediking van het" Woord een persoonlijke toepassing kan maken. De beide gaven richten zich op de uitlegging en op de toepassing van het Woord Gods. Beide gaven, die voor de dienst des Woords volstrekt onmisbaar zijn. Gaven, die sommige mensen hebben zonder grote studie of kennis van talen, en personen, die door rechtzinng gevoelen en een kennis van de wegen Gods in het hart toch het Woord Gods recht konden preken. Om deze gaven te weten te komen, liet men dan iemand wel spreken over een gedeelte van Gods Woord, na een korte voorbereiding met behulp van een Statenbijbel. Een persoon van art. 8 werd verondersteld dit te kunnen.

c. Gaven van welsprekendheid.
Onder de gave van welsprekendheid (lat.: eloquentia) verstond men de gave dat de persoon in staat was om zijn gedachten in goede orde en helderheid te kunnen uitdrukken, zonder hinderlijk dialect of onbeholpenheid. Dat hij zo kon spreken dat er ernst en warmte in zijn woorden was. Het ging bij deze gave dus niet zo zeer om buitengewone welsprekendheid.
Deze veronderstelde gave was geheel anders dan de gave van een schreeuwende marktkoopman.
Wanneer men nu personen had, die aan bovengenoemde eisen voldeden, was het niet de bedoeling hen te laten optreden als „oefenaars", dat wil zeggen, als leden van de gemeente die een stichtelijk woord konden spreken. Integendeel, de mannen van art. 8 kwamen in het ambt op voet van volkomen gelijkheid te staan met de bestudeerde predikanten.
De gedachte om tweeërlei soort van predikanten in te voeren, was bij de gereformeerde vaderen niet te vinden. Er was alleen verschil in de weg om tot het ambt te komen. De gewone weg was: eerst studie en dan examen. De bijzondere van art. 8 was: geen opleiding vóór het examen, maar juist na het examen opleiding en oefening.
Bij sommige mensen leeft nog altijd de gedachte dat een dominee van art. 8 een persoon is, die zo maar zonder enige voorbereiding en oefening op de preekstoel klimt om te gaan preken. Voor deze mensen is dit dan het kenmerk van het ware. Dat is echter geenszins wat de gereformeerde vaderen verstonden onder de dominees van art. 8. Integendeel, van dat soort eerzuchtige en hoogmoedige mensen moesten ze niets weten. De bedoeling was dat dit soort personen uit de kerk verwijderd werden. Het was de bedoeling de personen met meer dan middelmatige gaven van hoofd en hart toch door enig voorbereidend onderwijs, buiten de theologische scholen en universiteiten, ook na het afleggen van enkele kerkelijke examina op te leiden tot de kansel.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 januari 1986

De Saambinder | 8 Pagina's

Wat zijn artikel-8 dominees?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 januari 1986

De Saambinder | 8 Pagina's