Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Nederlandsche Belijdenisschriften

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Nederlandsche Belijdenisschriften

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

B.
De Nederlandsche Geloofsbelijdenis.
DE INHOUD DIER BELIJDENIS.
Eer wij op de gronden van den Kinderdoop letten, willen we eerst opmerken, hoe de geschiedenis der eerste Christelijke Kerk getuigenis geeft voor den kinderdoop. De kerkvader Irenëus, die in de tweede eeuw na Christus leefde, zegt uitdrukkelijk, dat de Apostelen kinderen doopten. Dat het een Apostolisch gebruik was. Ook Tertullianus spreekt er van, terwijl de kerkvader Origenes zelfs zegt, dat hij als kind gedoopt was en bevestigd, dat men den Doop der kinderen van Christus en Zijne Apostelen ontvangen had. In het jaar 254 na Christus kwamen op een Concilie in Afrika 66 geestelijken tezamen. Aldaar kwam de vraag ter sprake, niet of de Doop aan kinderen mocht worden bediend, maar wanneer die Doop moest plaats hebben. Eenstemmig werd verklaard, dat ouders den Doop hunner kinderen niet willekeurig en zonder wettige reden mochten uitstellen, maar dat de Doop spoedig na de geboorte van het kind moest geschieden. Wel een bewijs, hoezeer men overtuigd was, dat de Kinderdoop naar Gods bevel was. Ook Ambrosius schrijft, dat de Doop der kinderen van de tijden der Apostelen af als zijnde eene Goddelijke instelling, bediend werd. Wij besluiten met den bekenden kerkvader Augustinus. Die schrijft kort en bondig, dat hij nooit van een Christen had gehoord, nóch van iemand van de algemeene kerk, dat kinderen niet gedoopt moesten worden. Alzoo was men in de eerste eeuwen der Christelijke Kerk van de rechtmatigheid van den Kinderdoop overtuigd, dat de Doop was eene instelling van Christus en van Apostolischen oorsprong.
Men zal in de eerste Christelijke Kerk schier geen enkel geval kunnen vinden, dat een volwassene, uit Christenouders geboren, nog moest gedoopt worden. Allen waren in hunne kindschheid gedoopt. Volwassen doopelingen waren alleen dezulken, die uit de Joden of uit de heidenen tot God bekeerd werden.
En al is het nu waar, dat de Doop door on- en bijgeloof dikwijls van zijnen Schriftuurlijken grondslag is afgerukt en schandelijk misbruikt is, gelijk trouwens de gansche Heilige Schrift dikwijls misbruikt wordt. Al is 't waar, dat soms kinderen van openbare goddeloozen en openbare verachters der Waarheid zoo maar gedoopt zijn. Al is het waar, dat velen hun eigen Doop verachten; Gods beloften versmaden en den Zone Gods met voeten treden. Al is het waar, dat sommigen, mogelijk zelfs van Gods kinderen, vanwege het diep verval der kerk, hunne kinderen ongedoopt laten. Dit alles is wel diep te beklagen, maar daarvan is de Doop de schuld niet. Daarmede wordt de Bijbelsche grondslag van den Doop niet omvergestooten. De belijdenis grondt zich op de Heilige Schrift in overeenstemming met den Heidelberger Catechismus. Men behoort het schoone antwoord op de 74e vraag van den Catechismus steeds met aandacht te lezen; mitsdien zij alzoo wel als de volwassenen in het Verbond Gods en in Zijne gemeente begrepen zijn en dat hun door Christus' bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, Die het geloof werkt niet weiniger dan de volwassenen toegezegd wordt; zoo moeten zij ook door den Doop, als door het teeken des Verbonds., der Christelijke Kerk ingelijfd en van de kinderen der ongeloovigen onderscheiden worden, gelijk in het Oude Verbond of Testament door de Besnijdenis geschied is, voor welke in het Nieuwe Verbond de Doop ingezet is”
De Catechismus grondt zich dus op Gods Verbond en beloften. Conform doet ook de belijdenis. Zij grijpt niet naar Gods verborgen raad, want de verborgene dingen zijn voor den Heere onzen God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en voor onze kinderen.
De belijdenis grondt den Doop ook niet op het geloof, dat we in de kinderen, die gedoopt worden, moeten veronderstellen. Dat is een misleidende en zeer gevaarlijke leer, gansch onschriftuurlijk, en waarvan de droeve vruchten in onze dagen genoeg openbaar worden. Veronderstelde wedergeboorte is eene valsche en uiterst gevaarlijke leer. Zij verstompt alle besef van verantwoordelijkheid; zij bluscht uit elke drang en ernstig vermaan naar zelfonderzoek; is een stoute verloochening van de Waarheid der Heilige Schrift, dat wij en onze kinderen, dat elk kind van Adam dood is in de zonden en in de misdaden en geen andere vruchten kan voortbrengen dan overeenkomstig dien doodstaat. De leer der veronderstelde wedergeboorte voert tot zelfmisleiding en lichtvaardig handelen omtrent de zaligheid onzer ziel. Het kan niet krachtig genoeg uitgeroepen worden in deze diep afwijkende tijden: gijlieden moet wederom geboren worden.
Onze belijdenis grondt den Doop op Gods Verbond en beloften. Dat is dat Verbond, dat de Heere met Abraham, uit wien Hij een bijzonder volk wilde doen voortkomen, afgezonderd van alle andere volken der aarde, heeft opgericht en van het teeken en zegel der besnijdenis heeft voorzien en waaruit duidelijk blijkt dat ook de kinderen onder de bedeeling en bediening des Verbonds gebracht zijn. „En ik zal Mijn Verbond oprichten tusschen Mij en tusschen u, en tusschen uwen zade na u in hunne geslachten, tot een eeuwig Verbond, om u te zijn tot eenen God, en uwen zade na u"; alzoo sprak de Heere tot Abraham, Gen. 17 : 7. Dit Verbond met deszelfs beloften is de vaste grond voor den kinderdoop. Dat is een veiligen grondslag, waaraan niet mag worden getornd en dien we niet mogen verwisselen met den wrakken en onschriftuurlijken grond van veronderstelde wedergeboorte. Neem dezen grond weg en het fundament is weg van de gansche leer der zaligheid; dan is de vastigheid van der geloovigen troost weg.
Het Verbond en deszelfs beloften is door de wet niet opgeheven. Christus heeft het bevestigd. Gal. 3 : 17, en zal duren tot in eeuwigheid. Tot dit Verbond behoorden onder het Oude Testament het volk Israël met hunne kinderen; zij ontvingen het teeken en zegel des Verbonds, namelijk de besnijdenis. Daarom noemde de Heere de kinderen van het volk Israëls Zijne kinderen, Ezech. 16 : 20, ofschoon niet alles Israël was. Alzoo moesten dus de kinderen het teeken des Verbonds ontvangen.
En zouden nu onder het Nieuwe Testament Gods Verbond en beloften ophouden en de kinderen der Gemeente buitengesloten zijn, dat zij het teeken des Doops niet zouden mogen ontvangen? Neen, Gods Verbond en beloften zijn niet opgehouden. En daarom zegt de belijdenis, dat men de kinderen der geloovigen behoort te doopen en met het merkteeken des Verbonds te verzegelen, gelijk de kinderkens in Israël besneden werden op dezelfde beloften, die onzen kinderen gedaan zijn, geloovende, dat Christus zoowel Zijn bloed vergoten heeft om de kinderen der geloovigen te wasschen, als Hij dat gedaan heeft voor de volwassenen.
We mogen hier aan toevoegen, hoe de Doop in de plaats der besnijdenis gekomen is. De Heere gaf aan Abraham en zijn zaad een teeken tot een zegel der gerechtigheid des geloofs. Welnu, alzulks geschiedt ook door den Doop. Beide Sacramenten stemmen hierin overeen. De besnijdenis zag op Christus, Die komen zou, en de Doop ziet op Christus, die gekomen is. En daarom noemt Paulus, Coloss. 2 : 12 den Doop de besnijdenis van Christus, gelijk ons Artikel daarmede eindigt.
Al hetgeen hiertegen ingebracht wordt, is niet geldend. Sommigen zeggen: indien de Doop in de plaats der besnijdenis gekomen was, zou­ den ten dage der Apostelen zoovele Joden, die zich tot de gemeente vervoegden, hunne kinderen niet meer besneden hebben. Maar de Joden hielden nog vast aan zoovele oude instellingen, waartegen echter de discipelen ijverden en daarvan afriepen (Gal. 5 : 2). Durven sommige Dooperschen zeggen, dat in Israël kinderen van openbare goddeloozen zelfs besneden werden, dan is zulk een taal een onbeschaamde aanranding van het Woord Gods, want dat leert, dat openbare goddeloozen in Israël niet mochten worden geduld, evenmin als in de Gemeente des Nieuwen Testaments. Voeren de Dooperschen aan, dat indien de Doop in de plaats der besnijdenis gekomen was, alle gedoopte kinderen dan ook het Heilig Avondmaal, moesten gebruiken, even gelijk alle besnedenen het Paaschlam aten; ook deze stelling faalt. Wie mochten het Pascha eten? Alleen die rein waren. Geen onreine mocht daarvan eten. En die reiniging onder Israël was een voorbeeld van de reiniging door het bloed van Christus. (Ezech. 36 : 25). Daarom is die gedoopte een ware dischgenoot van Christus, die deel heeft aan de innerlijke reiniging door Christus' bloed.
Alzoo staat dan de Kinderdoop op Bijbelschen grondslag. Groot zijn de weldaden, die God ons van onze prilste jeugd gegeven heeft, waar Hij het teeken en zegel van Zijn Genadeverbond en trouwbeloften ons gaf. Maar des te zwaarder is dan ook onze verantwoordelijkheid. Dat we toch niet rusten in het uiterlijke teeken, maar tot de beteekende zaak mochten komen: de afwassching en reiniging door Christus' bloed en Geest.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 september 1934

De Saambinder | 4 Pagina's

De Nederlandsche Belijdenisschriften

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 september 1934

De Saambinder | 4 Pagina's