Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DANKDAG 1981  Een erkenning in verootmoediging

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DANKDAG 1981 Een erkenning in verootmoediging

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het zijn de goedertierenheden des Heeren, dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben. Klaagliederen 3:22.

Jeremia treurt op de puinhopen van Jeruzalem. Stad en tempel zijn verwoest. Het oordeel, door de Godsgezant herhaaldelijk aangezegd, is gekomen over het zondige volk. Wie God verlaat heeft smart op smart te vrezen. Ziekten, honger en het zv^'aard van de Chaldeeën hebben de bloem der natie weggemaaid, en de overgeblevenen zijn grotendeels weggevoerd naar Babel. God laat niet met Zich spotten. Wat de mens zaait, dat zal hij ook maaien. Alle pogingen om het kwaad te keren mochten niet baten. Omdat Juda en Jeruzalem de Bron en Springader van het levende water hadden verlaten en zichzelf bakken hadden uitgehouwen, die geen water houden. „Het heeft u bedorven, o Israël, want in Mij is uw Hulp", had Hosea het van God afwijkende tienstammenrijk toegeroepen. Om eigen schuld in het verderf gestort. Alzo is het ook het tweestammenrijk vergaan. De Heere de rug toegekeerd en de afgoden gezocht. De zonde als water ingedronken. Gods inzettingen veracht en Zijn heilige Wet overtreden. Totdat het oordeel kwam als een overstromende vloed en alles heeft weggevaagd. De Heere is rechtvaardig.

Als Gods bezoekende hand komt, weigert het zondeminnende volk haar wegen te verlaten en weder te keren tot de Heere. Veeleer is er doorbreken in het kwaad, een verharding waar te nemen. Eerder stelt men God verantwoordelijk voor de ellende en tegenspoed, dan de oorzaak bij zichzelf te zoeken.

Dit bemerken wij ook nu, onder de bezoekende hand Gods over Nederlaiid. Er is een beginsel der smarten in de teruggang op economisch gebied, in de zich vermeerderende werkeloosheid, in de toespitsing van de problemen op schier ieder terrein. Doch in plaats van de oorzaak op te merken, de verlating van God en Zijn geboden, geeft een ieder de ander de schuld en tracht eigen handen in onschuld te wassen. "^^ii'-

Het zijn echter onze zonden, die het ons zo bitter maken. De zonden, die Gods hoogheid schonden. Die van de samenleving een puinhoop maken. De rechte en zegenrijke verhouding tot God is verbroken. Zijn Woord en Wet mag geen zeggingskracht meer hebben in ons volksleven. Het gebed wordt uit het openbare leven (in de troonrede en in de vergaderingen) geweerd en als een rechtvaardig oordeel Gods ook in veler persoonlijk leven afgesneden en weggenomen. De afgoden van sport, lust en vermaak worden volop gediend. Naar de volksgunst wordt gevraagd, die brood en spelen eist, zonder rekening te houden met Gods heilige wil. Het tempo, waarin de afbraak van alle geestelijke, zedelijke en morele waarden, op Gods Woord gegronci, plaatsvindt, wordt steeds opgevoerd. De ontworteling en verloedering op allerlei gebied wordt al méér merkbaar en zichtbaar. Zou Gods ziel zich niet wre; ken aan zulk een volk als het onze zich nu openbaart? Dat weleer uit Zijn hand rijke zegeningen ontving, doch deze in vleselijke lust en hoogmoed heeft doorgebracht.

Jeremia's hart schreit en zijn mond klaagt, de ellende van zijn volk drijft hem tot God, om zijn klacht voort te brengen voor Gods Aangezicht. Niet met verwijt, want de Heere is rechtvaardig. Zelfs heeft de Heilige nog niet gehandeld naar de grootheid van het kwaad. Dan zou Hij alles weggenomen en uitgeroeid hebben. Nu is er nog een overblijfsel. Wél in diepe ellende, toch uit enkele goedertierenheid nog niet overgegeven. De barmhartigheid Gods heeft nog geen einde genomen. In verootmoediging maakt de profeet de Heere groot! Welk een genade! Temidden van de ellende roem in God overhouden. Dat is alleen mogelijk door een recht gezicht pp de Heere en Zijn doen. Hetwelk enkel majesteit is, aanbiddelijke heerlijkheid, en Zijn gerechtigheid onendig.

Hoe vrij is de Heere van het bloed van een gewaarschuwd mensenkind, van een volk dat gedurig de rechten Gods en de voortreffelijkheden Zijner Wet is voorgehouden. En toch doorgaat in de zonde en het oordeel daardoor van de hemel afbidt. Dat mag het godvrezend hart erkennen. .

Met zichzelf daarbij ingesloten. In hartelijk belijden: wij hebben gezondigd. Welk een wonder, dat de Heere, de Heilige, nog niet doortrok tot algehele verwoesting. Onder het oordeel Zijn goedertierenheden nog doet ervaren, in barmhartigheid wil gedenken. Dat zulk een zielsgestalte ons toch niet vreemd zij op dankdag. In laag buigen voor de Heere Hem rechtvaardigen in Zijn handelingen en met verwondering, in vernedering. Zijn goe­ dertierenheid loven. Want de schuld is onzer. Wij hebben God op het hoogst misdaan. Dan kan de gebrokenheid en verwoesting, waaronder wij zuchtend neerzitten, nameloos pijn doen, doch God is recht in al Zijn weg en werk. De oorzaak ligt enkel in onze verlating en overtreding. In het licht van Gods bemoeienissen te schandelijker, onder Zijn waarschuwingen tot dubbele schuld.

De goedertierenheden des Heeren in het verleden komen voor het oog. Zijn zorg voor het tijdelijke, zodat er woning, voedsel en deksel mocht zijn. Zijn wakend oog in gevaren. Zijn bewarende hand in dagen van ziekte en beproeving. Zijn ondersteunende goedheid in rouw en eenzaamheid.

Zijn barmhartigheid in het zich neerbuigen tot schuldigen. In het leggen van Zijn heilig en nodigend Woord aan het hart. In het voorstellen van de weg des behouds, in het betuigen géén lust te hebben in de dood van de zondaar, doch in zijn bekering en leven. In het bidden van Christus' wege: „Laat u met God verzoenen!" Hoe overstelpend groot is dan het kwaad, tegen zulk een goeddoend God gezondigd. Hem verlaten te hebben. Voor kortstondige vleselijke genietingen, die in hun einde enkel smart brengen. Voor afgoden, wiens dienst een eeuwige teleurstelling brengt, die in uren van nood en dood alléén laten staan.

Dat mag het naar God vragende en over de zonde bedroefde hart anders ervaren. Voor hen geen vernieling, omdat de goedertierenheden Gods over Zijn volk ééuwig zijn. Niettegenstaande zij met smart moeten belijden, dat hun wegen voor Gods Aangezicht slechts vernieling en ellendigheid inhielden. Waarover zij nu met een innerlijke afkeer vervuld zijn.

Hun hoop is nu op de baiTnhartigheid Gods, oneindig over degenen, die Hem vrezen. Waarin Hij Zich onverschuldigd neerbuigt tot geheel onwaardigen. Die deugden Gods zijn in Christus gekeerd tot behoudenis van de Zijnen. Omdat Hij in de ellende en verwoesting door hun zonde wilde indalen, hun schuld eigenen en boeten. Het heeft de Schoonste der mensenkinderen doen worden tot zulk Een, waarvoor een iegelijk het aangezicht verborg, zo verdorven was Zijn gelaat. Tot Een, die de schande en vloek van het kruis droeg, opdat de goedertierenheid en barmhartigheid Gods zich zou uitstrekken tot geheel verdorvenen en

vloekwaardigen. Zodat de allerschandelijkste zondaren in Gods ontfermingen mogen delen en Zijn genade smaken.

Hebben wij zó onze schande voor God leren kennen en bewenen? Dan alléén kan ook het wonder, dat doorklinkt in Jeremia's woorden, onze harten vertroosten en met hoop vervullen. Om op de puinhopen van ons persoonlijk èn volksleven tóch dankdag te houden. Omdat God in Christus Zich verbonden heeft aan een diep schuldig en alverzondigend volk, dat in verbrokenheid des harten, in het eigenen van hun schuld voor Zijn Aangezicht komt.

Een groot wonder: voor zulk een volk! Het allergrootste wonder: voor mij, de grootste der zondaren, de éérste in de rij. Dan mag uit de verwondering, uit de gunning tot behoud, het anderen toegeroepen worden, dat bij de Heere alléén gerechtigheden en sterkte zijn, opdat alle vlees tot Hem komen zal. In gehoorzaamheid aan Zijn roepstem, nóg onder Zijn bezoekende hand: Verlaat de slechtigheden en lééft. Bijzonder degenen, die om eigen en anderen schuld roepen uit de diepte, mag toegeroepen ter bemoediging en opwekking op dankdag: Israël hope op de Heere; want bij de Heere is goedertierenheid, en bij Hem is veel verlossing. En Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden.

Rotterdam-A.

Ds. J. Baaijens.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 november 1981

De Saambinder | 8 Pagina's

DANKDAG 1981  Een erkenning in verootmoediging

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 november 1981

De Saambinder | 8 Pagina's