Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DEBORA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DEBORA

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maar de kinderen Israëls voeren voort te doen wat kwaad was in het oog des Heeren." Zo begint hoofdstuk vier van het bijbelboek Richteren. Uit de woorden „voeren voort", kunnen we concluderen dat het niet voor de eerste maal is dat de Israëlieten van het rechte spoor zijn afgeweken.

Integendeel: a de dood van Jozua handelden zij hoe langer hoe meer tegen de wil des Heeren in. Zolang alles pais en vree is, handelden de Joden naar hun eigen goeddunken en dienden de afgoden en weken af van de weg die hun vaders gewandeld hadden (Richteren 2 : 17). Maar zodra de vijand komt, klagen zij hun nood bij de Heere aan. God geeft hun dan een richter, maar zodra deze sterft, wordt het een grote chaos en herhaalt de hele geschiedenis zich opnieuw.

De Heere had hen al enkele richters gegeven: Othniël, die de koning van Syrië versloeg, Ehud, de linkshandige, die Eglon gedood heeft, en tenslotte Samgar die een tweede Simson scheen. Hij doodde namelijk zesduizend Filistijnen met een ossenstok. Maar na Samgar ging het weer helemaal verkeerd. Het is geen wonder dat de Heere vertoornd werd op de hoererende en afgoden dienende Israëlieten. De straf bleef dan ook niet uit; de Heere gaf hen in de hand van Jabin die toen regeerde over de Kanaanieten. Dit was een' volk dat in het noorden van Israël woonde. Zij hadden uitgeroeid moeten worden, maar dit was niet gebeurd. Wel was het volk onderworpen door Jozua. De twintig jaren die nu volgden waren jaren van onderdrukking. Toen ondervonden de Israëlieten de nare gevolgen van het negeren van Gods bevel. De Israëlieten durfden' niet tegen koning Jabin op te staan, omdat hij niet minder dan negenhonderd ijzeren strijdwagens had. Dat was een geweldig aantal in die dagen. Ten einde raad gingen ze naar een vrouw die op het gebergte van Efraïm woonde, Debora genaamd. Zij was een profetes en daarom ging het verdrukte volk naar haar toe, om van haar de wil des Heeren te horen in de zaak waarin zij geen uitkomst wisten. Debora nu, zond een dienstknecht naar Barak, een man die in Keres Nafthali woonde. Deze stad was een vrijstad, d.w.z. een toevluchtsoord voor onschuldige moordenaars. Als een moordenaar, die iemand onopzettelijk gedood had, achtervolgd werd door een familielid van het slachtoffer kon hij naar één van de drie vrijsteden vluchten. Zodra hij in één van de vrijsteden was, kon hem niets meer gebeuren, mits hij maar in die stad bleef. Na verloop van tijd werd hij voor een raad geroepen, die dan onderzocht of die man of vrouw werkelijk een onopzettelijke moord had begaan. Zo ja, dan mocht hij of zij in die

stad blijven totdat de hogepriester, die in die dagen regeerde, gestorven was. Als bleek dat de dader de moord opzettelijk had bedreven, dan werd zo iemand uit de vrijstad gestuurd. Debora zei tegen Barak dat de Heere hem geboden had om tienduizend mannen uit de stam van Nafthali en Zebulon op de berg Tabor bij elkaar te roepen en hiermee te vergaderen. Verder zei de Heere door de mond van Debora dat Hij, door zijn Goddelijke kracht, Sisera, de krijgsoverste van Jabin, met heel zijn leger bij de beek Kison zou laten komen. Barak was waarschijnlijk niet geheel zonder vrees, want hij zei tegen Debora: „Als gij niet met mij mee zult gaan, zal ik niet tegen Sisera strijden." Debora beloofde dit, maar zei wel dat hij dan niet de eer zou krijgen, maar dat eert vrouw de eer zou toekomen. Dit was omdat hij weinig vertrouwen in de Heere had. Hij trok met Debora op naar Kedes Nafthali. Daar gekomen vergaderde hij tienduizend mannen bij elkaar, en trok ten strijde tegen Jabin.

Verkenners van Jabin vertelden aan Sisera dat Barak met zijn leger tegen hem ten strijde trok. Toen ontbood Sisera al zijn strijdvolk en zijn strijdwagens en trok Sisera tegemoet. Teen' zei Debora tot Barak: „Trek nu op tegen Sisera want dit is de dag waarop God u de overwinning zal geven." Toen daalde Barak, gevolgd door zijn leger, de berg Thabor af, en door 's Heeren kracht gelukte het hem het leger van Sisera volkomen te vernietigen. Alleen Sisera ontkwam. Tot hij uitgeput en hongerig bij de tent van Heber, één van zijn onderdanen, kwam. Jaël, de huisvrouw van Heber, riep hem toe dat hij wel in haar tent mocht schuilen voor Barak, die hem achtervolgde. Zij gaf hem te drinken, en kreeg het bevel tegen niemand te zeggen dat hij hier was. Toen hij in diepe slaap verzonken was, greep zij een haring van haar tent, en nagelde Sisera met een hamer aan de grond. Toen dit gebeurd was, kwam Barak voorbij. Jaël liet hem het ontziele lichaam van Sisera zien. De woorden van Debora waren uitgekomen, teen zij gezegd had dat een vrouw de eer zou krijgen. De Israëlieten nu, gingen steeds verder met strijden totdat zij Jabin, de koning van de Kanaanieten, hadden uitgeroeid. Wéér had de Heere hen uit alle ellende verlost.

Lid van de KV. „Immanuël”

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1974

Daniel | 24 Pagina's

DEBORA

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1974

Daniel | 24 Pagina's