Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eenheid in verscheidenheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eenheid in verscheidenheid

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het zal wellicht niet zo verwonderlijk zijn, dat ik enige moeite gehad heb met het thema van deze conferentie. Die moeite ligt vooral hierin, dat ik mij afvroeg hoe ik de eenheid of verscheidenheid of de eenheid in de verscheidenheid met betrekking tot onze prediking in het vizier moest krijgen. Die vraag werd des te klemmender omdat je nu eenmaal als dienstdoend predikant vrijwel niemand anders hoort preken dan jezelf en daarom voor oordeelvorming van ”lezen” of van ”horen zeggen” afhankelijk bent. U zult begrijpen dat ik alleen daarom al geen vast omlijnde beschouwing kan geven over de prediking binnen onze kerken, toegespitst op het thema: Eenheid in verscheidenheid. Dat kan dan ook de bedoeling van deze inleiding niet zijn. Het enige dat u verwachten mag is dat ik enkele - uiteraard persoonlijke - opmerkingen wil maken over wat de prediking is. Daarbij zal soms wat zorg over en vrees voor bepaalde ontwikkelingen doorklinken. Het is mede aan u de juistheid zowel van mijn opmerkingen als van mijn zorg of vrees te beoordelen.

Prediking en prediker

Eén van de meest fundamentel dingen die over de prediking gezegd kunnen worden is dat zij een beschikking van God is. Zij is er niet omdat mensen haar willen of uitgedacht hebben. Zij is gave - en tegelijk opdracht! - van de Heere Zelf. Dit gezichtspunt is bepalend voor de prediking in al haar facetten. En juist hierom mag de prediker de prediking maar niet gebruiken om zijn eigen gedachten naar voren te brengen of haar inhoud te laten afhangen van wat de mensen’ willen horen. Hij dient allereerst te vragen: Wat zegt de Heere! Zo is de prediker in de eerste plaats luisteraar. Het is nodig dat hij steeds weer een ootmoedig luisterend oor ontvangt om de verborgen schatten van het Woord te verstaan. We moeten dit zo met nadruk voorop stellen, omdat hier altijd weer gevaren dreigen. Er is nl. de voortdurende verzoeking de prediking door allerlei andere dingen te laten bepalen. Zo kan de tekst ”bepreekt” worden vanuit een bepaald systeem. De prediking van het Woord wordt dan verduisterd door allerlei ideeën of gedachtenschema’s van de prediker. Die schema’s kunnen beheerst worden door woorden en gedachten uit vroeger tijden of ook gevormd worden door de heersende theologische mode. Maar hoe de aard van onze denkschema’s of systemen ook is, ze mogen de prediking niet gaan beheersen! In dit verband zou ik op één ding nog met name willen wijzen. Dat is het gevaar van de verwetenschappelijking van de prediking. Daarmee wil ik vanzelfssprekend geen kwade woorden zeggen van een goede, grondige en zeker ook wetenschappelijke voorbereiding op de prediking. Ik zou daar juist een sterk pleidooi voor willen voeren. Alleen is er dan altijd wél het gevaar dat het wetenschappelijke zozeer de boventoon gaat voeren, dat de preek niet meer spréékt en niet meer aanspreekt. Dan verwordt de preek tot een misschien nog wel ”wetenschappelijk verantwoord”, maar toch zeker ook steriel verhaal. Dan raakt de prediking de mens ook niet meer in zijn nood en in zijn vragen. Wellicht is het een heilzame opmerking dat de prediker meer dient te lijken op een profeet dan op een schriftgeleerde (Van Ruler). Juist een ootmoedig luisterend prediker spreekt met te meer klem: Alzo zegt de Heere!

De inhoud van de prediking.

Met dit laatste hangt samen, dat de prediking niet opgaat in de uitleg van een tekst of van een schriftgedeelte. Al gaat een preek wel uit van een tekst of pericoop, we worden niet geroepen een tekst te preken, maar het Woord te preken. Dat wil zeggen de preek is vanuit een bepaald schriftgedeelte de ontvouwing van de raad van God over heel het leven. Onder de prediking wordt dus heel ons leven in het licht van het Woord getrokken. Wij worden er voor Gods aangezicht gesteld. Daardoor worden wij er door de prediking op gewezen Wie we voor God zijn: zondaar. Dit dient dan ook duidelijk in de preek uit te komen. De zonde en het zondaar zijn mogen geen pro memorie post worden. Deze zonde moet aangewezen en de zondaar moet aangeklaagd worden. Het is daarom bedenkelijk als de zonde slechts aangeroerd wordt in wat algemene, oppervlakkige bewoordingen. De zonde moet concreet, vanuit het Woord aangewezen worden, overigens zonder dat de preek opgaat in een catalogisering van allerlei zonden. Daarbij mogen we niet over het hoofd zien, dat de Schrift niet alleen spreekt over verschillende zonden, maar dat zij onmiskenbaar afdaalt naar de diepten van onze schuld voor God, onze vijandschap tegen God en onze geestelijke doodstaat. We doen tekort aan het Woord van God en behandelen ook de gemeente niet eerlijk als in de prediking onze schuld en onze vijandschap niet ontmaskerd wordt. Overigens mag de prediking van zonde en schuld nooit doel in zichzelf zijn. Juist door het Woord worden zondaren opgeroepen hun zonden te belijden (vlg. b.v. 1 Joh. 1:9). Datzelfde Woord is als een prikkel die ons aanspoort de zonden te haten en te vlieden.

Daarnaast is de prediking ook - of liever gezegd: juist — prediking van Christus. Dat betekent dat in de prediking de persoon en het werk van Christus uitgestald mogen worden. Ik wil niet stellen dat in de preek dan pas van Christus gesproken mag worden, als alle stadia van zondekennis en gericht behandeld zijn. Dat zou opnieuw een schematisering zijn die ons van de Schrift afvoert. Maar wel wil ik benadrukken, dat de prediking dient te verkondigen wie deze Christus is voor zòndaren. Daar ben je niet spoedig over „uitgepreekt”. Tegelijkertijd moeten we echter wèl bedenken dat er in ons zondige, weerbarstige hart voor déze Christus plaats gemaakt moet worden. Ook dit aspect mag in de prediking die geestelijke leiding aan de gemeente wil geven, niet ontbreken. Hoe zal zij anders op de juiste, schriftuurlijke manier een leidsman kunnen zijn tot Christus? Met dit laatste hangt samen, dat we van de Christus der Schriften nooit goed kunnen spreken, zonder daarbij God de Vader en Zijn Werk en de Heilige Geest en Zijn Werk te betrekken. Met andere woorden de prediking dient trinitarisch geleed te zijn. Het werk van de drieënige God in heilsbeschikking, heilsverwerving en heilsbediening moet in iedere preek doorklinken. Dat bewaart voor eenzijdigheden. Zo zal b.v. niet uitsluitend en eenzijdig de nadruk gelegd mogen worden op de oproep om tot Christus te komen, maar ook op de dringende noodzaak daarvoor van de liefde van God de Vader (vgl. Joh. 6:44).

Duidelijk moet de prediking ook richting geven aan de praktijk van het nieuwe leven. Zoals de Schrift een grote verscheidenheid aan vermaningen en regels bevat voor het leven van de christen, zo dient dit ook in de verkondiging door te klinken. Daarbij moeten we echter beducht zijn voor het gevaar deze regels te gaan hanteren als een nieuwe wet. Op geen enkele manier mag vergeten worden, dat ook de „leefregel der dankbaarheid” staat tegen de achtergrond van de verlossing door vrije genade. Samenvattend kunnen we zeggen dat de prediking de drie bekende „stukken” nl. eilende, verlossing en dankbaarheid, steeds weer heeft te verwoorden, zonder die drie te scheiden of te verwarren.

De prediking en de gemeente.

De prediking klinkt niet in de ijle leegte: zij heeft een adres. Dat adres is de gemeente. De gemeente is overigens meer dan adres van de prediking, zij is ook klankbord, want door de gemeente moet het Woord de wereld in klinken. De Schrift spreekt over de gemeente als de verbondsgemeente. Als zodanig is zij door God apart gezet en leeft onder de belofte en onder de eis van het verbond. Nu we deze dingen overdenken is het van belang te wijzen op een onderscheiding die sterk naar vorengebracht wordt in het werk van prof. Kremer (Priesterlijke prediking). Ik doel op de onderscheiding tussen Schenking en deelachtigmaking van het heil. Het gevaar dreigt m.i. dat we in de prediking de gemeente zozeer vanuit de Schenking van het heil benaderen, dat we min of meer vergeten, dat het in Christus geschonken heil ook mijn persoonlijk deel moet worden. Een ander gevaar is — bewust of onbewust — dat we over de Schenking van het heil spreken als over een genadewerk van God, terwijl we bij de deelachtigmaking zozeer de nadruk leggen op de verantwoordelijkheid van de mens, dat dit haast een werk van óns wordt. Op die manier wordt een soort remonstrantisme binnengeloodst dat voor de gemeente levensgevaarlijk is. Daarom dienen we hier goed te onderscheiden. De gemeente is gemeente van het verbond. Het heil is geschonken en het zal ook door genade toegepast worden. Maar nu blijkt dat juist in die verbondsgemeente niet allen dat heil persoonlijk kennen. Er zijn tweeërlei kinderen des verbonds. Er zijn er ook die — al leven ze op het erf van het verbond — zich niet tot God bekeren. Daarom is er tot die onbekeerden een klemmende oproep tot bekering nodig. Er zijn binnen de gemeente ook huichelaars. Hypocrieten noemt de belijdenis die (art. 29 N.G.B.). Zij doen zich beter voor dan ze zijn. De prediking dient ook deze vormen van schijngeloof te ontmaskeren. Zij heeft de roeping om hen allen die zich niet van harte bekeren, het oordeel aan te zeggen (Zondag 31 H.C.). Wanneer dit verwaarloosd wordt is dat in wezen onbarmhartigheid! Met bewogenheid dient juist het gericht gepredikt te worden. Aan de andere zijde is de prediking ook geestelijk voedsel voor hen die de Heere vrezen. Daarbij moet rekening gehouden worden met het onderscheid in geestelijke kennis en in vastheid van geloof die er binnen iedere gemeente is. De zwakken hebben ander voedsel nodig dan de sterken. Als een prediker steeds hetzelfde voedsel uitreikt, wordt de honger van sommigen niet gestild. Als hij voor alle geestelijke kwalen één medicijn heeft, b.v. de oproep: U moet geloven! doet hij het Woord tekort en neemt hij de geestelijke vragen niet ernstig genoeg. Daarom is het nodig dat de prediker niet alleen dicht bij het Woord, maar ook dicht bij de gemeente leeft. Dan zal hij overigens ook nog niet de garantie hebben dat zijn prediking in alle opzichten goed is. Want het diepst van de prediking is een geheim. Wij kunnen nl. door onze preken geen mens leiden of geen mens bekeren. Maar het is de Heilige Geest die de dwaasheid der prediking gebruiken wil. En dat mogen we vooral niet vergeten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1978

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

Eenheid in verscheidenheid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 1978

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's