Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ONZE Catechismus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ONZE Catechismus

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

(XIII)

Catechismus (xiid In de zaal des gerichts worden wij overtuigd van Gods rechtvaardigheid in het handhaven van Zijn eis, in het toornen over de zonde en in het straffen van de zondaar tot verheerlijken van Zijn gerechtigheid. In het antwoord op de vraag: „Is dan God ook niet barmhartig? " wordt de eis van Gods gerechtigheid ons voor

ogen gesteld. Daar is een grote geneigdheid in de mens, om met de wetenschap, die hij heeft van Gods barmhartigheid, de verschrikkingen van Gods rechtvaardigheid uit zijn hart te verdrijven. Dat God barmhartig is staat vast, want de Schrift leert ons duidelijk, dat Zijn ingewanden rommelen van barmhartigheid. En die een menselijke gedachte van God heeft, gaat zich met die barmhartigheid vleselijk vertroosten. Gelijk de barmhartige Samaritaan barmhartigheid heeft bewezen aan een Jood, die hem gram was, kan God ook mij barmhartigheid bewijzen. Het is toch prijzenswaardig in een mens, als hij zijn schuldenaar alles kwijt scheldt en hem bovendien nog verkwikt met zijn weldadigheid! Voor de man, die rijk is, geeft het niet, al is hij duizend gulden minder rijk, daar hij toch genoeg heeft en er geen boterham minder om behoeft te eten. Met die gedachte over Gods barmhartigheid leven duizenden zorgeloos voort en denken zo een plaats in de hemel te bekomen.

Alle menselijke en vleselijke gedachten over de barmhartigheid Gods zijn misleidend en in de dag des gerichts zal het bewezen worden, dat men er niet mee kan bestaan. De schuld, die wij hebben tegenover God is niet stoffelijk, maar geestelijk. Hare Majesteit kan een man, die haar enkele duizenden guldens schuldig is, best kwijtschelden en dat zal haar tot eer zijn. Maar

met de man, die majesteitsschennis heeft gepleegd, kan zij zo niet handelen; die moet gestraft worden, daar hij haar aangetast heeft in haar bestaan als vorstin. En oneindig veel erger is de zonde, welke tegen, de allerhoogste majesteit Gods gedaan is. De mens, die zich denkt te dekken met Gods barmhartigheid, begaat dan ook de grootste onredelijkheid en onrechtvaardigheid tegenover de hoogste majesteit Gods.

Het wordt ons door de Schrift duidelijk geleerd, dat de Heere met majesteit bekleed is en dat zij gevonden wordt in al Zijn werken, want Zijn doen is majesteit en heerlijkheid. Door de Goddelijke majesteit verstaan wij Zijn hoge waardigheid, die een onvoorwaardelijke onderwerping van ons eist. Elke zonde is majesteitsschennis, daar Hij het vanwege Zijn majesteit waardig is, gediend te worden. Het is de eis van God's gerechtigheid tegenover Zichzelf, dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde.

In de eerste plaats denken we hier aan de eis van Gods gerechtigheid in God, tegenover God. De vraag: Wat is God door Zichzelf tegenover Zichzelf verplicht, moet beantwoord worden. Dat de mens verplichtingen heeft tegenover zichzelf is niet te ontkennen. De mens is het niet alleen tegenover God, maar ook tegenover zichzelf verplicht, datgene te doen, waardoor aan de eis van zijn lichamelijke en geestelijke belangen wordt voldaan. Het is door de dwaasheid der zonde in de mens, onrecht te plegen tegenover zichzelf en zichzelf van het leven te beroven. Door de eis der Goddelijke gerechtigheid in de mens, was de mens het tegenover God en tegenover zichzelf verplicht aan haar te voldoen. Met niet te voldoen aan de eis der gerechtigheid tegenover God en zichzelf, is de mens gekomen in de staat der ellende. Daar God Zichzelf niet kan laten onteren door de mens, moet Hij aan de eis van Zijn gerechtigheid voldoen tegenover Zichzelf. De Schrift zegt, dat God Zichzelf niet kan verloochenen, Hij kan Zichzelf niet onderwerpen aan de heerschappij der zonde, daar Zijn gerechtigheid het eist, dat de zonde met de hoogste, dat is met de eeuwige rampzaligheid gestraft worde.

God kan Zichzelf niet verloochenen in Zijn gerechtigheid. Hij is getrouw tegenover Zichzelf in het handhaven van Zijn deugden tegenover de zonde. Van zelfverloochening kan bij God geen sprake zijn. Bij de mens is de zelfverloochening een deugd en noodzakelijk vanwege ons verdorven bestaan. In de zelfverloochening komt de mens zich door de kracht van Gods genade af te wenden van zichzelf en God te bedoelen. Met het eten van de verboden boom kwam de mens God te verloochenen en het werk Gods in hem, door zich te onderwerpen aan het woord van satan. Daar kwam hij de volmaaktheid en het doel van Zijn schepping te verloochenen en de zonde als het hoogste goed te eren. In de genade is de zelfverloochening een deugd, daar God er door verheerlijkt wordt, al's de mens zijn vlees, zijn verdorven bestaan, verloochent, maar in de staat der rechtheid was het een verschrikkelijke ondeugd zichzelf te verloochenen in de gerechtigheid waarmede hij bekleed was. Het is niet mogelijk, dat God Zichzelf in Zijn gerechtigheid kan verloochenen, daar Hij de zonde niet kan en niet wil eren. Het is de eis van Gods gerechtigheid tegenover Zichzelf, de zonde te straffen, met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel. En die God niet lief heeft in Zijn gerechtigheid, heeft het wel te onderzoeken, of de liefde Gods in hem is uitgestort door wederbarende genade.

Daar het de natuur van het Goddelijk wezen is, aan de eis van Zijn gerechtigheid te voldoen tegenover Zichzelf, moet Hij de zonde 'straffen. En zo komt de Heere met de eis van Zijn wrekende gerechtigheid tot de mens. Het is de eis van Gods gerechtigheid, dat de zondo met de hoogste straf zal gestraft worden, daar zij tegen de hoogste majesteit werd bedreven.

(Volgende maal tweede deel van XIII).

K. Een ingezonden gedicht voor dit eerste nummer van de tweede jaan\an$ kwam tot onze spijt te laat in ons bezit om nofl te plaatsen.

In ons volgend nummer beginnen wij met het plaatsen van een serie artikelen over „Het Huwelijk".

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juni 1947

Daniel | 8 Pagina's

ONZE Catechismus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juni 1947

Daniel | 8 Pagina's