Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De beginselen der Roomsch Katholieke Staatspartij XXXI

Bekijk het origineel

De beginselen der Roomsch Katholieke Staatspartij XXXI

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De verwarring dezes tijds. de voortdurende conflicten in het bedrijfswezen en bijzondere en drukkende nooden en de dreigende gevaren, die den tegenwoordigen toestand der wereld in donkere nevelen hullen, geven eene aanleiding om uit te zien naar middelen, die in staat stellen aan het onontkoombare zich te onttrekken. En het is geen wonder, dat met name den Roomsch-Katholieken de middeleeuwsche verhoudingen, die wij slechts van verre kennen kunnen en geneigd zijn in een ideaal licht ons voor te stellen, vernieuwing des levens voor den geest zweeft naar dat oude beeld uit het glorie-tijdperk der Roomsch-Katholieke kerk.
Daarbij komt, dat de Pauselijke Stoel er sinds jaren op uit is aan het sociale streven der Roomsch-Katholieken de richting aan te wijzen naar het compas, dat hij zich gekozen heeft in de wijsbegeerte van Thomas van Aquino. Leo XIII kondigde den 15en Mei 1891 de Encycliek „Rerum novarum" af, die gewijd is aan het arbeidersvraagstuk. De Paus wijst daarin op hetzelfde euvel, waarop wij de vorige maal de aandacht vestigden, dat de revolutie de „collegia", de corporatieve organisaties van voorheen, heeft weggevaagd en dat daarvoor tot op dat moment, waarop de Encycliek verzonden werd, nog niets in de plaats was gekomen. Integendeel, hoe langer hoe meer had een materialistische wereldbeschouwing een diepgaande crisis opgeroepen, waarin met name de arbeiders waren prijs gegeven aan de harteloosheid eener onbeteugelde hebzucht, die in de concurrentie openbaar werd. Hij legde er nadruk op, hoe de sociaaldemocratie den klassenstrijd predikte, om daardoor het euvel te overwinnen in de afschaffing van het privaatbezit en teekende, hoe daardoor juist aan den arbeidersstand schade werd berokkend, hoe de socialistische leer in strijd is met de natuur zelve, waarin het privaatbezit is gegrond. In de groote verwarring heeft de Kerk de roeping den weg te wijzen naar een meer harmonisch leven, dat alleen tot stand kan komen door den Staat, want door wetgeving en bestuur heeft deze het welzijn der gemeenschap, zoowel als der individuen, te bevorderen. En in de wijze, waarop dit dan geschieden moet, is juist de Thomistische wijsbegeerte de geleigeest des pausen, zoodat niet slechts de aardsche, maar ook de eeuwige belangen moeten gewaarborgd worden, opdat de menschen het hoogste levensdoel kunnen bereiken. Daarom moet de Staat ook den Zondag eerbiedigen. En de Paus geeft dienaangaande zeer nuttige wenken, die met name ook de Roomsch-Katholieken hier te lande wel in acht mochten nemen. Geene lichtzinnigheid en uitgelatenheid is op den dag des Heeren geoorloofd volgens Leo XIII. En zoo wijst hij natuurlijk ook onmatigen arbeidsduur af. Ook legt hij nadruk op het belang van het klein bezit, opdat de arbeidersstand niet tot de klasse der paupers zal afdalen, terwijl ook wordt opgewekt tot onderlinge aaneensluiting der arbeiders tot onderlingen steun in den strijd des levens. Zoo komt dan ook de Encycliek terug tot de vroegere corporaties van handwerklieden, die niet slechts voordeel brachten aan den arbeider, maar ook voor de bedrijfsontwikkeling van beteekenis waren. Natuurlijk is het ook den Paus duidelijk, dat het niet mogelijk is deze zoo weder in het leven te roepen, daar de omstandigheden zoozeer veranderd zijn. Doch in aansluiting bij Thomas wil hij, dat de Staat wel vereenigingen zal verbieden, die tegen recht en zeden ingaan, maar ook anderzijds moet hij er zich voor wachten zonder noodzaak in de rechten der burgers in te grijpen. De Staatswetten hebben op gehoorzaamheid aanspraak, doch slechts „voor zoover zij niet ingaan tegen de gezonde rede en de eeuwige wet Gods." En dan wordt uit den aard der zaak daarvan uitgezonderd alle vereenigingsleven, dat van de Kerk uitgaat en verzet hij zich tegen het ingrijpen van den Staat in de rechten der kerk en wekt de Paus op Gode weder te geven wat Godes is, ook in het vereenigingsleven en dus tot onderschikking onder de leiding der Kerk.
Het behoeft geen betoog, welke groote beteekenis deze bul heeft gehad in de sociale worsteling der laatste tientallen jaren. Maar de ervaring had toch geleerd, dat nadere toelichting en uitwerking noodig was. En daarom heeft Paus Pius XI op den 40en gedenkdag van de Encycliek Rerum Novarum, dus den 15en Mei 1931. er op laten volgen eene nieuwe Encycliek Quadragesimo anno, die handelt ,,De ordine sociali instaurando", over het herstel der sociale orde en hare voltooiing in overeenstemming met de norm der wet des Evangelies op den 40en verjaardag van de Encycliek van Leo XIII Rerum Novarum". Deze Encycliek gaat nu een stap verder door het vereenigingswezen ook over te brengen in andere kringen dan alleen die der arbeiders. Zij geeft, tracht althans te geven, een regelend principe voor het bedrijfswezen. Zij gaat er van uit, dat de tegenstelling der klassen in de maatschappij geen uitgangspunt biedt voor de eenheid van het menschelijk gemeenschapsleven. De juistheid daarvan kan moeilijk worden ontkend. De klassestrijd. dien de sociaal-democratie propageert en waarmede zij nu jarenlang den geest der massa heeft vergiftigd, wortelt in eene mechanistische evolutie-theorie, die in het historisch materialisme hare rijpe vrucht voortbracht. Deze leer is in absoluten strijd met de Christelijke wereldbeschouwing. En het behoeft geen betoog, dat zij dan ook door deze Encycliek wordt afgewezen. Dat anti-christelijk beginsel kan alleen leiden en heeft geleid tot eene maatschappelijk leven als in de Russische Sovjet-republieken nu wordt doorgevoerd. Daarmede zijn alle zedelijke waarden prijsgegeven. W a t nu pas weer over het huwelijk, over de scheiding en dus over het gezin uit Russische bladen verluidde, levert het bewijs, dat wij hier te doen hebben met eene bestaliteit, die de rijpe vrucht is van eene leer, die Dr. Snethlage in de Herv. Kerk meent te kunnen opdienen als een fijn Christelijk menu. Dit is eene leer van den antichrist die alleen reeds om hare verderfelijke gevolgen verboden moest worden. De Encycliek heeft dan ook zeer terecht verklaard, dat de „unitas societatis humanae" niet kan gegrond zijn op de „oppositio classium".
Daarbenevens verwerpt de Encycliek een tweede beginsel, dat in de moderne maatschappij als van de jaren voor de Fransche revolutie is gepropageerd en door de revolutie, hier te lande in de Staatsregeling van 1798 werd ingevoerd, namelijk de vrijheid van het bedrijf. Uit dat vrijheidsbeginsel, zoo staat er in die Encycliek, wellen als ,,uit eene vuile bron" alle economische dwalingen. De Encycliek verwerpt dien ten gevolge de vrijheid van het bedrijfswezen. Wel niet absoluut, maar dan toch wel zoover, dat deze vrijheid geen regulatief beginsel wezen kan. En zij wijst tot staving daarvan op de ervaring, die ons de tegenwoordige maatschappij te aanschouwen geeft in de geweldige verwarring des tijds. Er is volgens de Encycliek beteugeling en leiding noodig en deze worden geboden door sociale gerechtigheid en liefde. Daarvan moet ons maatschappelijk leven doordrongen zijn. Er moet dus eene rechtsorde en eene gemeenschapsordening komen, die aan het economisch leven haar stempel opzet. (S. D. N. Pii divina providentia Papae XI Litterae Encyclicae de ordine sociali instaurando et ad evangelicae legis normam perficiendo in annum XL post editas Leonis XIII Litteras Encyclicas Rerum novarum, Feiburg Brisgoviae, 1931, p. 68). Deze wordt nu uit den aard der zaak niet aan één volk voorgesteld, maar aan alle volken zonder onderscheid, opdat zij zullen komen tot eene onderlinge economische samenwerking.
Het behoeft geen verder betoog, dat wij in deze Encycliek Quadragesimo anno het uitgangspunt hebben van het in onze dagen op den voorgrond gedrongen roepen om „ordening" en dus ook van de in dit R.K. concept program geformuleerd beginsel: „Tot dit toezicht, dat mede omvat de zorg voor een geordende samenwerking dezer gemeenschappen, is de taak van den Staat beperkt, tenzij het algemeen welzijn in bepaalde omstandigheden rechtstreeksche bemoeiing eischt." En daar de R.K. Staatspartij, hoewel zij zeer ontevreden is met dit Kabinet, toch in deze regeering een zeer grooten invloed oefent, daar juist aan Roomsch- Katholieken het bestuur werd opgedragen van die departementen, die met het economisch leven van doen hebben, zijn er reeds maatregelen getroffen en worden er in het uitzicht gesteld, die heenwijzen in de richting dezer Encycliek.
Nu zou het onjuist zijn aan de groote waarde dezer Encyclieken te willen afdoen. Het is onwaardig te willen knabbelen aan de beteekenis ervan. Deze Encyclieken, zoowel Rerum novarum als Quadragesimo anno zijn uit wetenschappelijk oogpunt meesterstukken. Dat kan men niet van alle Encyclieken zeggen. Er zijn er in den loop der tijden wel verschenen, wier waarde problematiek is. Doch van deze sociale Encyclieken geldt zulks niet. W i j wenschen dus in niets te kort te doen aan de wetenschappelijke waarde ervan.
Toch zijn wij van oordeel, dat hoe schitterend en mooi deze kerkelijke leidinggevende documenten ook zijn, er toch reden is om met het nastreven van de practische toepassing ervan zeer voorzichtig te zijn. En dat wel om deze reden, dat wij in deze Encyclieken voor ons hebben sociaal-philosophische theorieën. Zij zijn niet geboren uit de levende werkelijkheid, maar zooals zulks steeds met philosophie het geval is, ontwikkeld op streng logische wijze uit aprioristische beginselen, die wel eenigen grond hebben in de werkelijkheid, maar toch niet uitsluitend uit de werkelijkheid voortkomen. Ook Marx' leer staat niet met haar beginsel volstrekt buiten de werkelijkheid. En het Marxisme zou dan ook nooit zulk een opgang gemaakt hebben, indien het geen werkelijkheids-moment in zich droeg. Doch dit waarheidsmoment is geheel eenzijdig belicht, is schromelijk overschat, als ware het de eenige waarheid en het eenige moment in de werkelijkheid, dat beteekenis heeft. Men moet niet uit het oog verliezen, dat er in het werkelijke leven oneindig meer potentieele factoren werken kunnen en ook werken dan men op de studeerkamer in rekening kan brengen. Daarom is er geen enkele wijsbegeerte, welke ook, die eene adaequate wereldverklaring biedt. De eene mogen wij naar hare intrinsieke waarde hooger stellen dan de andere, elke wijsbegeerte schiet als wereldverklaring te kort. En wat van de wijsbegeerte in het algemeen geldt, is ook van toepassing op sociaal-philosophische systemen. Al mogen nu deze pauselijke Encyclieken een breeder gebied belichten, aan hun wezen verandert dit niet. Er is tusschen de werkelijkheid van het sociale leven en het sociale leven, zooals men zich dit wijsgeerig in de studeerkamer denkt, een dikwijls zeer groot onderscheid.
Het is mij natuurlijk wel bekend, dat volgens de leer der Roomsche Kerk de Paus ,,cum ex Cathedra loquitur", wanneer hij dus in zijn ambt spreekt en krachtens zijne hooge apostolische autoriteit in zake geloof en zeden eene uitspraak geeft, deze als onfeilbaar moet worden aanvaard en dat het „anathema sit" wordt uitgesproken over ieder, die zich daarmede niet vereenigen kan, doch dit ontneemt ons niet de vrijheid der critiek. De werkelijke geschiedenis stoort zich niet aan dit apriori der Roomsche leer. Wat mij dan ook in deze Encyclieken niet bevredigt, ondanks het vele schoone, goede en ware, dat wij er in zien, dat is juist het ontbreken van alle nadere toelichting over de vraag, of in de structuur van het hedendaagsche sociale leven der Westersche menschheid de gronden gegeven zijn, waarop deze idealen kunnen verwacht worden werkelijkheid te zullen worden. Zich een schoon toekomstbeeld te formeeren met betrekking tot de sociale en economische ontwikkeling, zooals men meent, dat het eigenlijk zou moeten zijn, is natuurlijk niet waardeloos, maar het is toch niet zonder gevaar, als de bewonderaars ervan nu maar terstond gaan pogen de idealen te verwerkelijken. De Platonische Staat was voor de eeuwen een voortwenkend ideaal. De onlangs heilig verklaarde Thomas Morus heeft in zijn U t o p i a er het bewijs van geleverd. Maar wie kan meenen, dat zulke utopie in de werkelijkheid des levens gronden heeft, zóó dat er practisch iets van verwacht kan worden! Een utopische beschouwing kan als kunstschepping schoon zijn, de geschiedenis leert, dat zoodra beproefd wordt haar werkelijkheid te maken, zij tot groote ongelukken aanleiding geeft. Men moet zich niet voorstellen, dat wij menschen kunstmatig de levensvoorwaarden der maatschappij kunnen veranderen. En de Staat moge geroepen zijn het recht te bestellen naar de behoefte van het leven, hij is allerminst geroepen, noch ook bij machte om het organisch karakter der maatschappij te buigen naar den maatstaf van idealen, die, hoe schoon ook, in het leven zelf geen bodem vinden om uit te groeien.
Wij zien nu onder ons pogingen in het werk stellen om naar het pauselijk ideaal te gaan ordenen, hoewel daarvoor nog geene gegevens aanwezig zijn. De gevaren, die daarmede gepaard kunnen gaan, zijn niet denkbeeldig. In plaats van te wachten op hetgeen het leven voortbrengen zal, is men al bezig te ordenen. Of die ordeningen op het leven zullen passen, dat moet nog blijken. Als zij er niet op passen, zal dit streven groote nadeelen medebrengen. De vrees is niet ongegrond, dat alle deze kunstmatige bemoeiingen om hetgeen tot heden toe ontstaan is te vervormen naar het pauselijk ideale beeld, gepaard zullen gaan met eene zeer groote werkeloosheid. Ook blijft de vraag over, of men niet ordeningen maken zal, tengevolge waarvan in Roomsch- Katholieke streken geen protestantsche winkelzaak meer zal kunnen gevestigd worden. Wat meer zegt, wij staan in ons land niet zuiver voor het vraagstuk der ordening. Het vervoer- en verkeerswezen wordt vastgekoppeld aan de schulden der Spoorwegen. En men gaat ordenen om die schulden te laten betalen door anderen. Dit kan nooit eene gezonde, zuivere ordening baren. Dergelijke willekeurige methoden, die niet bepaald worden door de structuur van het maatschappelijk leven, dreigen een ramp te worden voor het volksleven. Zij moeten noodwendig leiden tot nog grooter werkloosheid, hoewel deze reeds een abnormaal grooten omvang heeft aangenomen.
Ordening is zeker een levenseisch. Doch in den loop der eeuwen werd die nooit gemaakt, maar is zij steeds gegroeid en is zij in vrijheid ontwikkeld.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 mei 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

De beginselen der Roomsch Katholieke Staatspartij XXXI

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 mei 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's