Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Regionale politiek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Regionale politiek

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Noorden des lands en Zuid-Lintburg in Den Haag en over Den Haag

WOORDVOERDER SGP-FRAKTIE DE HEER C N VAN DIS

ONZE ROEPING

Ook mijn fractie is ervan overtuigd, dat in het bijzonder de regio's het noorden des lands en Zuid-Limburg een steun in de rug niet alleen nodig hebben, maar ook moeten krijgen. Nu moet ik er wel de nadruk op leggen, dat de nota's nog maar interim-nota's zijn. Het beleid op lange termijn wacht op de meer definitieve studies. Van belang is hierbij wel de noodzaak om snel te werken.

Het gaat in deze materie om een billijke en zo rechtvaardig mogelijke afweging van belangen. Als het gaat om de principe-uitspraak van de noodzaak van een meer evenwichtige spreidii^ van bevolking en werkgel^enheid over ons land, dan ontmoet dat bij ons geen bezwaren. Wel, ik wil deze stellingname van mijn fractie plaatsen in het kader van een meer principiële benadering, waarvan ik hoop dat deze ook door dé Regering in aanmerking zal worden genomen.

Deze stellingname hangt ten nauwste samen met het doel, waarvoor wij mensen, in deze wereld, en ook in ons land leven. Onze roeping is, de schepping tot verdere ontplooiing te brengen, zodat mede daardoor de eer van God, de Schepper, wordt bevorderd. En dat daarin tevens het welzijn «van de naaste wordt gediend. Dat is het welzijnsbeleid, waaraan de overheden leidii^ moeten, neen, ook mogen geven, maar dan zullen zij ook de doorwerking van de Bijbelse normen en waarden, zoals die in de Wet van God hun uitdrukking vinden, tot hun taak moeten rekenen. Dat is het nu, mijnheer de voorzitter, wat mij en velen met mij wel met grote zorg vervult. Overheid en onderdaan worden meer en meer geleid door de toepassing van het gezegde: , , De mens zal bij brood alleen leven!" , , Brood" moet hier dan worden verstaan in de zin van alles wat het tijdelijke leven aangaat, voor zover daarbij God wordt uitgeschakeld. Er staat echter geschreven: , , De mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alles wat God spreekt". Daarbij is ook alles wat dit leven betreft ingesloten. De Schrift zegt dan verder: , , Welgelukzalig is het volk wiens God de Heere is." Dat gaat gepaard met de zegen, ook voor het tijdelijke leven. Dit staat te lezen in psalm 144, waar in beelden aan het oudtestamentische leven ontleend, staat: , , dat onze winkels vol zijnde de ene voorraad na de andere uitgeven, dat onze kudden bij duizenden werpen, dat geen inbreuk noch uitval, noch gekrijs zal zijn op onze straten."

De vraag met name hiervoor aandacht, mijnheer de voorzitter, omdat het duidelijk is dat het tegendeel te verwachten is als wij ons aan die geboden van God niet houden en niet wensen te houden. Wij moeten doen wat onze hand vindt om te doen, maar in afhankelijkheid van Hem en in gehoorzaamheid aan Hem in wiens hand ons leven is. Ik zal het bijzonder op prijs stellen, als de Regering in haar antwoord niet alleen haar visie op dit uitgangspunt wil geven, maar dat ook tot het hare wil verklaren.

VRAAGPUNTEN WAAR HET GAAT OM DE VERWEZENLIJ­ KING VAN DE DOELEINDEN

In principe hebben wij dus geen enkele moeite met stimulering enerzijds en afremming anderzijds. De voorgestelde maatregelen roepen echter wel een aantal vraagpunten op die een antwoord behoeven, met name waar het gaat om de verwezenlijkir^ van de doeleinden.

1. Is het juist een zo nauw verband te leggen tussen enerzijds het stimuleringsbeleid en anderzijds het afremmii^sbeleid? De vraag dit mede omdat in de nota's en de verdere gewisselde stukken dat verband wordt gelegd met de te verwachten structuurnota's en de derde nota ruimtelijke ordening. De vraag is, of het niet uitermate belangrijk zal zijn, deze koppeling los te laten.

2. Uit de stukken blijkt, dat het basismateriaal waarop de voorgestelde maatregelen steunen zeer onvoldoende is. Toch wordt hier--op - en dan uitsluitend op basis van zogenaamde kwalitatieve aspecten - geconcludeerd tot een afremming voor het westen, zonder dat men voldoende kan overzien, wat de gevolgen hiervan voor de randstad zullen zijn. Moet dit echter niet tot grote voorzichtigheid nopen?

3. Het is bekend dat eén aantal mensen in ons land de particuliere investeringen wil gaan beheersen, via de overheid. Ik vind dit een minder juiste ontwikkeling omdat, hoezeer ook in de parti­ culiere sector foute investeringen kunnen voorkomen, door het zelfregulerend mechanisme uiteindelijk toch de minste brokken overblijven, dit terwijl voor overheidsinvesteringen vaak geldt, dat zij niet - de meest rendabele waren. In dit verband heeft het, geloof ik, zin de bevordering van de vrijheid van handelen te bepleiten, ook voor het bedrijfsleven. Uiteraard - ik zeg dit zeer nadrukkelijk - met inachtneming van ieders verantwoordelijkheid tegenover de belangen van anderen. Daarom is er véél voor te zeggen, niet de investeringen af te remmen - in welke richting ook stenmien worden gehoord - maar deze in een andere richting aan te wenden, welke weinig of geen onaanvaardbare gevolgöi heeft voor de levensomstandi^eden. Als dit gebeurt, heeft dat in ieder geval geen gevolgen die tegen het stimuleringsbeleid ingaan. Immers, economische groei is ook voor zo'n beleid nodig!

4. Het slagen van het voorgenomen beleid hangt ook nauw samen met het gehele klimaat in de Nederlandse samenleving met betrekking tot de vestiging en uitbreiding van bedrijven. In hoeverre zal dit beleid worden beïnvloed - doorkruist, zou ik eigenlijk moeten zeggen - door het streven naar inkomensnivellering, waardoor het voor hen die moeten beslissen over de vestiging van be­ drijven niet bepaald aanlokkelijk wordt en zij hierin mede een reden zullen zien, hun ogen op het buitenland te richten? Voorts de toenemende polariserende houding van vakbonden en actiegroepen, waardoor de tendens tot vestiging in het buitenland in plaats van in Nederland toeneemt.

In hoeverre spelen ook de nieuwe opvattingen over herziening van de maatschappijstructuur in dezen een negatieve rol? De kan mij heel goed voorstellen, dat niet alle ondernemers hiermee zijn ingenomen. Wij moeten af van de veldwinnende opvatting die de arbeid als randverschijnsel beziet.

Tenslotte wijs ik op - het laatste, maar niet het minste! - het fiscale beleid, hetgeen veel bedrijven noopt, meer en meer Nederland als vestigingsland voorbij te gaan en de ogen naar elders te richten. Zou het niet nodig zijn, ook voor de Regering, zich op deze punten nauw te bezinnen opdat een zo gunstig mogelijk vestigingsklimaat kan worden verkregen?

5. Mijnheer de voorzitter! Tenslotte heb ik mij afgevraagd, of er wel verband bestaat tussen de mate waarin de sociaal-culturele voorzieningen aanwezig zijn en het inhalen van achterstanden, een verband dat in de nota's is gelegd. Onze fractie is zo vrij, dit te betwijfelen. En dat niet alleen vanuit het oogpunt, dat hiermee in verschillende gevallen in plaats van het tegengaan van ontwikkelingen, die op gespannen voet staan met de christelijke ethiek, deze ontwikkelingen juist worden bevorderd. Onze fractie vindt het ook niet op de weg van de overheid li^en, zaken die meer te maken hebben met de besteding van het inkomen dan met de vorming daarvan, sterk te bevorderen. Het minste wat zou kunnen worden gevraagd is toch wel toepassing van het beginsel „de gebruiker betaalt".

HAAGSE AGGLOMERATIE

Mijnheer de voorzitter! Het probleem van de randstad is, dat men in het verleden de industrialisatie heeft bevorderd zondar daarbij in voldoende mate maatregelen te nemen voor goede woonvoorzieningen in de meest uitgebreide zin van het woord.

Welke mogelijkheden ziet de regering om niet alleen de spanning op de arbeidsmarkt te verminderen - daarvan heeft men in de nota's blijk gegeven - maar ook om een positieve bijdrage te leveren tot verbetering van de woonen werkomstandigheden van de overblijvende bevolking?

Vervolgens wil ik enkele vraagpunten aan de orde stellen inzake de nota Haagse agglomeratie.

1. Kan de regering nader uiteenzetten, waarom spreiding in de door haar voorgestelde omvang noodzakelijk is, nu uit de migratiecijfers blijkt, dat reeds enige jaren een trek vanuit de randstad plaatsvindt?

2. Hoe denkt de regering te voorkomen, in verband met de afremmingsmaatregelen, dat de zogenaamde overgangsgebieden Utrecht, Gelderland, enz. - vol gaan lopen?

3. Wat is het onderscheid tussen de spannii^en op de Haagse arbeidsmarkt en de spanningen die ook in andere regio's op de arbeidsmarkt heersen? De denk hierbij aan Twente, Helmond en andere steden, die door verschillende sprekers al genoemd zijn.

4. Onze fractie wil in het kader van deze nota de vraag stellen - zij gaat daarbij uit van de stelling, dat de spreiding wordt ingegeven door de druk op de beperkte ruimte in de Haagse agglomeratie - of bij de uitwerking van de plannen toch niet de grootst mogelijke voorzichtigheid moet worden betracht. Er zijn immers bijna geen gegevens voorhanden over de gevolgen van de spreiding. Welke negatieve aspecten zijn er? Is de regerii^ bereid de betrokken werkgroep juist op deze negatieve kanten van de woon-en werkomstandigheden te laten studeren en pas daarna haar beslissingen te nemen?

In dit kader wil ik ook in het bijzonder de aandacht vragen voor een pleidooi, dat de raad voor de ruimtelijke ordening heeft gehouden voor een nationaal regionaal beleid met op elkaar afgestemde functionele regio's.

WEINIG MOEITE MET HET VER­ PLAATSEN VAN RIJKSDIENSTEN

Mijnheer de voorzitter! Onze fractie is van mening, dat Den Haag als regeringscentrum moet blijven gehandhaafd. Dat betekent natuurlijk, dat de nadelige gevolgen van de spreiding op andere werkgelegeiiieid zo klein mogelijk moeten zijn. Dat betekent dan onder andere beheersing van de leeg gekomen kantoorruimten en een beheersing van de groei in die particuliere kantorensector. Hoe kan dat worden verwerkelijkt?

Kan de regering nader aangeven, hoe zij het volgende vraagstuk denkt op te lossen? Het westen heeft een maximale bijdrage geleverd aan de grote economische groei van Nederland. Heeft dit werken er dan niet in bepaalde zin recht op meer positief gerichte maatregelen tot het wegwerken van achterstanden in de infrastructuur in ruime zin genomen?

Het is duidelijk, dat de controverse tussen Dien Haag, het Neder­ lands Economisch Instituut en de regering, die zich baseert op de cijfers van de r^onale raad Zuid-Holland, niet voldoende uit de verf is gekomen. Ik geloof dat het in dit verband noodzakelijk is in het ter zake aangekondigde overleg, ook het N.E.I. te betrekken. In hoeverre zijn de g^evens van het regionaal arbeidsmarktmodel van het CPB, die de regering tot de hare maakt, meer betrouwbaar c.q. minder onjuist en onzeker dan die van het Nederlands Economisch Instituut? Ik vind het van belang, dat het meningsverschil wordt opgelost. Wil de regering dit bevorderen?

Hier dient ook de aandacht te worden gevraagd, zoals de SER ook heeft gedaan, voor de meer structurele wijzigingen, die zich in de arbeidsmarkt voordoen, te weten het lagere aanbod van ongeschoolden en het grotere aanbod van hoger geschoolden. In dit verband zouden de vraagcijfers in de randstad wel eens interessante gegevens kunnen laten zien. Volgens de beantwoording staan de regering geen gegevens ten dienste inzake de verdeling over ongeschoolde en geschoolde werknemers in vraag en aanbod. Is de regering bereid daaraan aandacht te besteden? Wat de spreiding betreft, kan onze fractie erin komen, dat ook de overheid de plicht heeft haar steentje bij te dragen in de afrenmüng. Als zodanig heb ik dan ook weinig moeite met het principe van de verplaatsing van rijksdiensten.

Anders ligt het ten aanzien van de omvang. Zoals ik al heb gezegd voel ik er veel voor, zulks in het voetspoor van de Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening en de Raad voor de Arbeidsmarkt, de door de roering gelegde koppeling tussen stimulering en afremming los te maken. De basisfilosofie van de regering in de nota 12043 is, dat de vermindering van de spanning op de arbeidsmarkt als gevolg van de spreiding zal leiden tot verbetering van het woonklimaat en dat als gevolg daarvan het groeitempo weer zal aantrekken. Nu reeds migratie aan de gang is zal niet die extra stimulans die de nota 12043 voorstaat aanleiding kunnen zijn tot het veroorzaken van negatieve effecten? In dit verband wijs ik ook nog erop, dat er een beleidsplan moet zijn voor de verplaatsing van de rijksdiensten, metaUe voor-en nadelen. Pas na behoorlijke afweging moeten er afgeronde voorstellen worden gedaan. Ik breng dit nog eens onder de aandacht.

DE BELANGEN VAN DE AMBTE­ NAREN

Ik wil voor dit onderdeel tot een afronding komen door de belangen van de ambtenaren betrokken bij de verplaatsing te bepleiten. Hierbij wil ik drie dingen vragen. In de eerste plaats ben ik benieuwd naar de gegevens waarop de stelling is gebaseerd, dat 2/3 tot 50 procent van de ambtenaren zal me^aan. In de tweede plaats verneem ik graag hoe de roering denkt de vereiste werl^elegenheid voor hen die niet meegaan te scheppen, nu het aannemenlijk lijkt dat juist voor de wat ouderen het spook van werkloosheid dreigt. Immers de jongeren zullen vermoedelijk wel naar elders vertrekken. In de derde plaats: Hoe denkt de regering de resultaten van het onderzoek van de rijksuniversiteit te Groningen en van de Rijkspsychologische Dienst te verwerken, met name ten aanzien van de vraag of het geen aanbeveling verdient de leeftijd van 60 jaar te verlagen tot 50 jaar en daardoor veel zorgen en spanningen, die juist in de wat hogere leeftijden de neiging hebben sterker te worden, te verminderen? Onze fractie onderstreept met nadruk dat met de persoonlijke omstandi^eden voldoende rekening moet worden gehouden. Dat geldt bij voorbeeld ook het al of niet voorkomen van het gewenste levensbeschouwelijk gerichte onderwijs, kerkelijke gemeente en dergelijke.

NOORDEN DES LANDS

De wil thans enkele opmerkingen maken over de nota Noorden des Lands. Het is niets anders dan een te constateren feit, dat sedert 1959 in het noorden één en ander is gebeurd. Verdergaande stimulering is noodzakelijk. Dat geldt met name de problematiek van Oost-Groningen en de Gronings-Drentse veenkoloniale gebieden. In dit verband hoop ik van harte dat wat Oost-Groningen betreft het arbeidsklimaat zodanig is verbeterd, dat het geen belemmering meer vormt voor de vestigii^ van nieuwe industrieën.

Wat mij is opgevallen is de wel uitermate langzame groei van de ui^fte van industrieterreinen. Ik denk hier aan de Eemshaven, waarover alleen nog onderhandelingen gaande zijn.

Heeft dat uitsluitend te maken met milieuvragen en arbeidsklimaat of spelen hierbij ook de meer algemene negatieve fcictoren die ik in het begin van mijn betoog reeds heb genoemd, een rol? Dit betreft onder meer de polarisatie, fiscaal klimaat enz.

Onze fractie acht het juist dat Noordwest en Noordoost-Overijssel integraal bij het stimuleringsbeleid zijn betrokken. Het zou ook mogelijk moeten zijn een flexibeler beleid te voeren, zodat bij voorbeeld ook Steenwijk meer armslag zou kunnen krijgen, met name door deze gemeente aan te wijzen als kerngemeente.

Mijnheer de voorzitter! De aantrekkelijkheid van een bepaalde regio voor de vestiging van stuwende werkgelegenheid hangt nauw samen met het aanwezig zijn van een krachtcentrum. In dit verband kan onze fractie in principe akkoord gaan met het bestemmen van Gronir^en als een dergelijk centnun. Ik vraag mij echter wel af, of de verplaatsing van rijksdiensten, gepaard gaande met overplaatsing van achtduizend man niet teveel van het goede is.

LEEUWARDEN

De tweede kern is Leeuwarden. Wij vinden het redelijk dat ook deze plaats meer arbeidsplaatsen krijgt toegewezen dan de duizend waarvan nu sprake is. Het noorden heeft belang bij goede scholingsen omscholingsmogelijkheden. Het gebrek aan aansluiting tussen kwaliteit van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt laat immers zien dat er voor hogergeschoolden minder mogelijkheden zijn. Hoe staat de regering tegenover het advies van de Raad voor de Arbeidsmarkt die de werkgelegenheid wil vergroten, maar zonder aantrekking van werkkrachten van elders, om welke reden zij een uiterst selectieve toepassing van de nieuwe premierregeling voor industriële vestigingen en die voor de tegemoetkomii^ in verhuiskosten bepleit, welke regelingen de migratie willen bevorderen.

Men wil dus in de eerste plaats werken voor de autochtone bevolking. Hoe denkt de regering daarover?

Er moet voor worden gewaakt, dat het vormgeven aan het integrale structuurplan door de voorgenomen koppeling aan de uit te brengen aanvulling op de Tweede Nota over de ruimtelijke ordening op de lange baan wordt geschoven. Zal^indien in het najaar van 1975 dat int^rale plan nog niet gereed is, een nieuwe korte-termijnnota niet noodzakelijk zijn?

Is het de bedoeling, in het structuurplan rekening te houden met de behoefte aan militaire oefenterreinen? De heer Keuning heeft deze vraag ook al gesteld. In de stukken komt Ter Apel niet meer voor. Kan hierover nader worden bericht?

Met betrekkii^ tot een eventuele vestiging in Leeuwarden van een school voor H.E.A.O. wordt opgemerkt, dat de spreiding van het aantal scholen in de eerste plaats landelijk moet worden bezien, terwijl ook geldt dat die school moet worden ingepast in de nieuwe conceptie van het hoger onderwijs. Is dat geen zoethoudertje? Immers, de dienstensector in het noorden zou zijn gebaat met een school voor H.E.A.O. te Leeuwarden. In hoeverre is, gelet op het zojuist gevraagde, het reëel te veronderstellen, dat een H.E.A.O.-school in die gemeente niet zou passen in de conceptie van het hoger beroepsonderwijs nieuwe stijl?

De verplaatsingsregelii^ vas voorheen slechts van toepassii^ op Oost-Gronii^en. Tot welke cor - crete resultaten heeft de regelii.^ voor dat gebied geleid? Wat is volgens de bewindslieden de reden, dat de verplaatsingsregeling voor het gehele noorden tot nu toe niet tot concrete resultaten heeft geleid?

Mijnheer de voorzitter! Indien de problematiek van West-Overijssel veel overeenkomst vertoont met die van het noorden des lands, is er dan geen reden, ook de plaatsen Kampen en Zwolle toch nog (ojaiieuw) aan te wijzen als kerngemeenten?

ZUID UMBURG - DE PENDEL

In verband met de tijd ga ik nu over tot het maken van enkele opmerkingen over de Nota herstructurering Zuid-Limburg 1972, waarin een aantal belangrijke problemen is verwerkt, zoals de werkgelegenheid, de problematiek van het midden-en kleinbedrijf, de infrastructuur, de pendel, de ruimtelijke-ordeningsvraagstukken, - het universitaire onderwijs, de beambten en de spreiding rijksdiensten. Het is niet mijn bedoeling op al deze punten in te gaan. Ik wil er enkele uithalen en mij voor de andere aansluiten bij wat de eerste sprekers ter zake hebben opgemerkt.

In de eerste plaats de pendel. Men noemt deze veelal excessief, maar waar ligt de grens met het normaal aanvaardbare percentage? Moeten wij niet stellen, dat de pendel een structureel verschijnsel is? Immers, 37 procent van de pendelaars gaf te kennen bij gelijke beloning in Duitsland te willen blijven werken. Die pendel heeft natuurlijk zijn oorzaken zoals de betere beloning. In België is er bovendien een beter industrieel klimaat. In Nordrhein-Westfalen aan de andere kant van de Limburgs-Duitse grens zijn ongeveer 170.000 openstaande arbeidsplaatsen. De regering van Nordrhein-Westfalen en de Bundesregierung hebben een aantal industrie - ontwikkelingsgebieden tegen de Nederlandse grens , , aangeplakt": het gebied rondom Aken, het gebied naast noord-Limburg, en het gebied romdom Kleef. Volgens de heer Horbach, de secretaris van de Kamer van Koophandel van Maastricht, li^en voor deze gebieden plannen klaar met hoge aspiraties. Men overweegt ook in Duitsland maatregelen om gezien de nadelen verbonden aan de gastarbeiders vanuit het Middellandse Zeegebied deze te gaan weren en te gaan vervangen door Nederlanders.

Moet dit niet leiden tot de conclusie, dat de druk in de sector van de collectieve voorzieningen en van de belastingen te groot is? Werknemers worden zo over de grens gejaagd en Nederland is geen eiland! Ik meen, dat wij moeten streven naar harmonisatie van de inkomensverschillen, lonen, prijzen, fiscale lasten. Valt hiervan op korte termijn iets te verwachten?

Men wil - dat is het tweede punt, dat ik even naar voren wil brengen - nieuwe bedrijven aantrekken in verband met de behoefte aan hoogwaardige arbeid en nu zegt heel Limburg , , ja". De heer Meyer Viol, die vanmiddag ook al ten tonele is gevoerd, heeft daarop toch een andere visie laten horen. Hij zegt: De bestaande bedrijven kunnen niet uitbreiden wegens gebrek aan personeel. Hij heeft daarvan enkele voorbeelden gegeven. Ik meen, dat ik tot een ietwat andere conclusie moet komen dan de heer Wierrenga. De heer Horbach, de secretaris van de Kamer van Koophandel, heeft gezegd: Het is inderdaad gebrek aan personeel. En zou uit antwoord 178 van de Regering ook niet min of meer - zij het heel voorzichtig - hetzelfde blijken? Nu heeft het bureau Berenschot opdracht gekregen een onderzoek in te stellen ter vaststelling van het aantal in het herstructureringsgebied Zuid-Limburg te creëren nieuwe arbeidsplaatsen en het op grond hiervan opstellen van een 5-jarenwerkgelegenheidsplan, enz. De heer Meyer Viol zegt, dat het onderzoek niet als ui^angspunt heeft dat er zoveel mensen in Limburg zullen moeten worden geplaatst, maar óf er wel arbeidsplaatsen moeten worden gecreëerd en, zo ja, hoeveel dan. Ik meen, dat een nadere toelichtii^ hierop wel gewenst is.

In verband met de vestiging van de medische faculteit verneem ik graag hoe groot de behoefte is aan bouwvakkers bij de bouw en administratieve krachten als de medische faculteit gereed is. Is de pendel in de huidige omvang dan maar te aanvaarden als een structureel gegeven? Ik verneem graag de mening van de Minister hierover.

De wil nog iets zeggen over de beambten. Het gaat over het hoger en middelbaar administratief en technisch personeel. Pendel biedt voor hen geen oplossing, met name niet voor de zogenaamde bedreigde leeftijdsgroepen. Ik ga dan voorbij aan de vraag of de kwantitatieve gegevens, die in de stukken naar voren komen, wel geheel met elkaar in overeenstemming zijn. De vraag mij echter wel af, of de komst van rijksdiensten om het uit de mijnen vrijkomende administratieve personeel op te vangen wel een adequate oplossing biedt, gezien de ervaringen met betrekkir^ tot het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, waarbij het ging om nog geen 100 van de 1300 werknemers, die vroeger mijnbeambten waren. De meen, dat de komst van rijksdiensten dus nog geen oplossing voor dit probleem biedt, zeker niet voor de technici. Hoe denkt de regering deze problematiek aan te pakken?

IK KOM TOT EEN AFRONDING

Mijnheer de voorzitter! Ik kom tot een afronding. Onze fractie heeft een pleidooi gevoerd voor loskoppeling van stimulering en afremming. Zij zou in principe akkoord kunnen gaan met de spreiding van rijksdiensten zonder zich nu reeds vast te leggen op de gewenste omvang, zowel wat de eerste als wat de tweede tranche betreft. Er moet echter een behoorlijke studie ter zake worden verricht, voordat de beslissingen worden genomen. De hoop, dat het antwoord van de regering op dit punt meer duidelijkheid schept. Onze fractie heeft voldoende vertrouwen in het particuliere bedrijfsleven, zodat zij niet direct behoefte heeft aan door de overheid zelf geëntameerde vestigingen. Hoogstens zal een tijdelijke aanpak om over het dode punt heen te komen soelaas kunnen bieden. Overigens riekt dit ons inziens te veel naar staatssocialisme, wat wij afwijzen.

Ik hoop en vertrouw erop dat de voorgenomen maatregelen het gewenste resultaat zullen hebben. Er zal echter alleen zegen zijn te verwachten, wanneer bij dat beleid rekening wordt gehouden met de voorwaarden voor een goed geleid, namelijk de onderschiWcing aan de God des Hemels. Gelukkig is het land, dat God den Heere dient.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 september 1973

De Banier | 8 Pagina's

Regionale politiek

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 september 1973

De Banier | 8 Pagina's