Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET PASTORAAT EN DE KERKEN VAN DE AFSCHEIDING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET PASTORAAT EN DE KERKEN VAN DE AFSCHEIDING

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Noodzaak van het pastoraat

De Koning van de Kerk gebruikt, als de Opperherder van de Schapen, het beeld van herder en kudde om Zijn liefdezorg over de Schapen aan te duiden (Joh. 10). Hij is het die de herderlijke zorg een wezenlijk element doet zijn in het leven van Zijn kerk. Hij geeft „herders en leraars” (Ef. 4). Zij hebben naar Zijn opdracht de gemeente Gods te weiden (Hand. 10 : 28).

Verval van het pastoraat

De Reformatie van de 16e eeuw heeft het ongeestelijk formalisme van de pastorale zorg van de Roomse kerk doorbroken.

Schuldvergeving via biecht en boetedoening (of afkoop via aflaat) zonder innerlijk be-rouw was voor Luther onder meer onaanvaardbaar.

Calvijn legde weer alle schriftuurlijke nadruk op de functie van de ambten ten behoeve van het geestelijk leven van de gemeente. Het huisbezoek voor het Avondmaal diende, bij het wegvallen van het persoonlijk contact in de biecht, om de leden persoonlijk de vraag te stellen naar de verhouding tot God en de naaste en zo geestelijk leiding te geven en zo nodig te vermanen.

Maar ook de kerk ontkomt niet aan de invloed van de wereldgeesten.

Het liberalisme, de opwaardering van de mens met de vergoddelijking van de rede, de opkomst van de derde stand in revolutie-zin tegen het gezag, zieh uiteindelijk uitend in het „ni Dieu, ni Martre” van de Franse revolutie, had ook invloed in de universitei-ten, in de opleiding en de denkwereld der theologen. Het sola scriptura werd door wetenschappelijke kritiek op het Schriftgezag ondergraven.

Het sola fide werd afgezwakt tot een „gereformeerd remonstrantisme” met nadruk op de geloofswil van de vrije mens.

Het sola gratia werd vervangen door „de deugd der milde goedheid”, die een mens de hemel waardig maakte.

De theologen - de goede niet te na gesproken - leverden geleerde vertogen op de kansel en de Schapen kregen geen geestelijk voedsel.

Reactie op het verval

Toen weer opnieuw verkondiging en pastoraat een formele aangelegenheid werden zonder geestelijke inhoud, zochten zij die hongerden naar het Brood des Levens, almeer hun toevlucht in de zgn. „oefeningen”.

Oorspronkelijk als behorend tot het „jus profetandi” (het recht van profetie voor het ambt der gelovigen) werden deze oefeningen in de verklaring en bespreking van Gods Woord als legaal erkend in de calvinistische reformatie.

Bij de verdorring van de prediking en de aanslagen op het Woord van God hebben ze in het algemeen in de 18e eeuw een behoudende waarde gehad voor de vreze des Heren.

De goede oefeningen waarin het Woord des Heren centraal stond, hebben onder leiding van ambtsdragers of gemeenteleden altijd kerk en ambt hoog gehouden. O.a. valt hier te denken aan één van die „oefenaars” of „oefeninghouders” de Utrechtse ouderling mr. Justus Vermeer. Zijn Catechismusverklaring danken we aan 85 oefeningen door hem in Utrecht gehouden 1).

Maar ook hier trad verval op. Er waren er die in geestelijke eenzijdigheden vervielen.

Niet het Woord maar het subjectieve gevoelsleven werd maatstaf. Men zette zieh af tegen de kerk. Zo stichtte De Labadie zijn kerk van heiligen in Zeeland (met invloeden ook in het Noorden). Anderen deden in „nederige hoogmoed” de „gezelschappen” ontaarden in allerlei excessen.

De Afscheiding

Toen aan ds. Hendrik de Cock, gereformeerd leraar te Ulrum, de ogen geopend werden voor de ware vreze des Heren door kennisname van Calvijn (Institutie), de belijdenis der vaderen (niet het minst de Dordtse Leerregeis) en de oprechte vreze des Heren van Gods eenvoudige kinderen, zag hij de noodzaak in van de weerkeer naar de ware gereformeerde religie volgens de belijdenis der vaderen.

De oorzaken van het verval zag hij, naast en door de vrijzinnigheid (libertinisme) in de opleiding van de a.s. predikanten aan de universiteiten, in het tekort aan geestelijke leiding in prediking en pastoraat. Men heeft - zo schrijft hij - „algemeen de kennis der waarheden onthouden (vooral sedert de Fransche overheersching), die tegen vleesch en bloed streden, en welke de verborgenheden zijn van het koninkrijk der Hemelen, de

waarachtige spijze die niet vergaat, om met zwijnendraf u te voeden……” 2).

„Sedert dien tijd vooral, heeft men de oude preekwijze onzer Vaderen verlaten en ene nieuwe predikwijze ingevoerd…”

„…men heeft van lieverlede, uit ontzach voor de Godvreezenden slechts langzaam tot het uiterste komende, waartoe men thans gekomen is, bij de Gereformeerde predikan-ten, naam, kleeding, gebruiken en gevoelens zien veranderen, de een de ander voor-gaande en navolgende” 3).

„1. Wierden zij voormaals Dominees genoemd of predikanten, thans heetten zij Heeren, en velen zijn ook in waarheid in plaats van bedienaarsdes Goddelijken Woords, Heeren van hetzelve, daaruit en daarvan aannemende hetgeen hen gelust en gelieft…”

„2. Zag men hen tevoren in hunne bijzondere kleeding, thans onderkent men den pre-dikant veelal niet meer van den koopman…”

„3. Was het voormaals eene algemeene en bestendige gewoonte, om naar Gods woord: Kent uwe Schapen, dezelve jaarlijks of naar den ijver der predikanten meermalen nog, dezelve alle geregeld te bezoeken, thans is het geen bijzonders wanneer men huisgezinnen aantreft, zelfs dáár waar de gemeenten niet groot zijn, alwaar de pre-dikant in geen 10 of 20 jaren in huis geweest is……”

„Een weinig beter zeker is het in vele opzichten gesteld bij niet weinigen, ten aan-zien van het geregeld en liefderijk bezoeken der kranken”.

„…niet dat ik meen dat de Godsdienst bestaat in de naam en het kleed of eenige uiterlijke vertooning, neen ik ben het in dit opzicht volmaakt eensmetden grooten Duitschen geloofsheld van onze dagen, Dr. F.H. Krummacher, dat het arme zon-daarschap des harten, en niets te hebben, niets te willen, en niets te begeren dan alleen Jezus den man des kruises, zijn bloed en genade, alleen de Stempel op de munt Gods is. Maar al het verkeerde is een uitvloeisel van de afwijking van de leer onzer vaderen……”

De afwijkingen in de leer brengen op een dwaalspoor. Velen kunnen het woord Drie-éénheid niet meer verdragen. Zelfs in de vraagboekjes die vermenigvuldigd zijn tot in het oneindige, zijn er die aan het leerstuk van de Goddelijke persoonlijkheid van Zoon en Geest voorbij gaan.

Er is een gereformeerd remonstrantisme, dat de mens wil doen geloven. Een door ieder aanvaarde formele waarheid dat we zondaars zijn.

„We moeten toch niet alleen weten dat we zondig zijn, maar ook, hoe groot onze zonden en eilenden zijn” 4).

„Waar vindt men in de leerredenen dezer eeuw bijna, den mensch voorgesteld zoals hij zichzelven moet kennen, als dood in zonden en een slaaf der zonden, en den Heere Jezus in zijne heerlijkheid zoo als de zondaar Hem nodig heeft, niet alleen in de verzoening zijner zonden, in de volbrenging der gehele wet, maar ook om hem zulks toe te passen, om hem daartoe te leiden, en in hem te werken het willen en het volbrengen naar zijn welbehagen” 5).

Komen de predikanten (of ouderlingen) nog op bezoek:

„dan leert de ondervinding dat de zielen der menschen hen niet ter harte gaan, want komen zij nog eens overlang op hare wijze in huis-visitatie, zij vragen niet hoe het tussen God en de ziele staat; den goeden niet te na gesproken, maar gelijk vader Brakel zegt, wat spreken over weer en wind, en dan een goede roemer wijn…” 6).

Het pastoraat als zielzorg in ere hersteld

In de afgescheiden kerken werd het pastoraat als zorg voor en leiding aan het geestelijk leven weer hersteld.

Men moest het weer een nieuwe inhoud geven en tussen de twee klippen doorzeilen: het dodend formalisme en het onkerkelijk spiritualisme.

Terugvallend op de 16e eeuwse Reformatie beseite men weer dat het ging om, bij een sterk verwereldlijkt leven (Franse tijd!), de ernst van de eeuwigheid en het beleven van de persoonlijke geloofsverhouding tot de Here, die de spits vond in het Avondmaal.

Om die beiden gaat het in de zielszorg „de gemeenschap met Christus en de gemeenschap der gelovigen. Daarom hebben we de mensen bij de hand te nemen om ze tot Jezus te leiden en als zij op de weg des levens voor allerlei duisternissen, verzoekingen, afdwalingen, kruis en strijd komen te staan hebben wij hen daarin leiding te geven, hen te troosten en te sterken” 7).

Het ouderlingenambt werd van de erebaan en het zitten in de „Heerenbanken” terug gebracht naar de schriftuurlijke taak en de ernst van het waken voor de zielen.

Vooral in de tijd van nog weinig predikanten zijn toen (en later!) vele gemeenten geestelijk gebouwd door wijze en godvrezende ouderlingen.

Onbegrepen door velen hadden zij schimp en smaad te verduren.

Ze werden als fijnen (verdeeld in groven en fijnen!) tot „dwepers” gemaakt.

„De man die tot de goddeloozen zegt, dat het hem kwalijk zal gaan en tot de recht-vaardigen dat het hem wel zal gaan, (wordt) uitgekreten, als een die zijn hand uitstrekt om de sleutelen des Hemels en der helle te grijpen, om door derzelfver gerinkel eenvou-dige christenen, zorg, onrust en bekommering aan te jagen, om als deurwachter van hemel en hei de hemelpoort voor enkele gelovigen te ontsluiten en de overige groote schare van ongelovigen, ter heldeure in te duwen” 8).

Op de beschuldiging „dat de vromen hun evennaasten belasteren, bedriegen, aan dronkenschap, hoererij en overspei zieh overgeven en dan zeggen: dat net vlees vrij mag zondigen, dat de geest echter rein blijft” 9), antwoordt De Cock met diepe verontwaar-diging: o, gruwelijke en onbewezen laster!

Het kenmerkende voor het schriftuurlijk pastoraat van de afgescheiden kerken ligt in het zieh afzetten tegen het formalisme en het subjectivisme door als enige richtlijn te handhaven de gereformeerde belijdenis naar Gods Woord.

Als De Cock in zijn meermalen aangehaalde „Ernstige en hartelijke toespraak” positief zijn landgenooten gaat onderwijzen, doet hij dat door zonder meer de belijdenis, bij-zonder de Leerregels van Dordrecht, te laten spreken als ook de Catechismus en de Nederlandse Geloofsbelijdenis.

Dit schriftuurlijk-confessioneel beginsel was de kracht van de Afscheiding. Het maakte de prediking „bevindelijk” in de goede zin van het woord, onderwijs gevend in de kenmerkende onderscheidingen van het zaligmakend geloof en allerlei schijnvormen van geloof.

Het deed in het huisbezoek eerlijk de vraag stellen naar de persoonlijke verhouding tot de Here in het licht van de ernst van leven en sterven. Men boog weer alle eigendunk verachtend voor een souvereine God 10).

Maar men wist ook weer wat de rijkdom der genade om niet was in de volle Borgtocht van de Here Jezus Christus!

In dat spoor verder

Willen we in dat spoor van het schriftuurlijk-confessioneel belijden en beleven verder, dan zullen we èn in de prediking en in de gesprekken op huisbezoek niet alleen formele waarheden moeten zeggen, maar kennende de schatten van de Schrift en onze eigen Belijdenis, vertroostend en vermanend geestelijke leiding moeten geven.

Moge het dan de ambtsdragers een vreugde zijn - naar het oude formulier van bevesti-ging van ambtsdragers - „Gods Woord naarstig te onderzoeken, en zichzelf gedurig te oefenen in de overlegging van de verborgenheden des geloofs”.

1) G. Keizer: De Afscheiding van 1834, pagina 57.

2) H. de Cock: Ernstige en Hartelijke Toespraak aan mijne Landgenooten, 1834, pagina 27.

3) t.a.p. pagina 28.

4) t.a.p. pagina 29, 30, 31.

5) t.a.p. pagina 9,10.

6) K. Schuur: Eene Zamenspraak tusschen Vader en Zoon, over deze tegenwoordige tijden tot onderrigtingen bestiering. Uitgegeven door H. de Cock, 1835, pagina 22.

7) J.G. Woelderink: Het pastoraat rond het Heilig Avondmaal, pagina 13.

8) H. de Cock: Ernstige en Hartelijke Toespraak, pagina 26 als reactie op een artikel in „De Boekzaal” van Juni 1832 van de hand van ds. Postumus te Waaksens en Brantgum.

9) H.de Cock: Noodige waarschuwing en tegengift tegen den Grijpende Wolf, of het Schandschrift DEN DWEPER getijteld, van Do. J. Laurman,zich noemend Predikantte Oosterlittens,pg. 20.

10) G. Wisse in „De A'scheiding en het openbare leven”, artikel in Gedenkboek bij de herdenking van het eeuwjaar der Afscheiding, pagina 189.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 1984

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

HET PASTORAAT EN DE KERKEN VAN DE AFSCHEIDING

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 1984

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's