Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GODZALIG EED- ZWEREN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GODZALIG EED- ZWEREN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zo waarlijk helpe mij God Almachtig". Deze plechtige woorden klinken als iemand met een ambt wordt bekleed. Wij hebben ze kunnen horen bij de inhuldiging van onze koningin Beatrix tegenover de vergadering van de Staten-Generaal, die wederkerig de eed van trouw aan de nieuwe vorstin aflegde.

Ook van ministers, de leden van de Eerste en Tweede Kamer, Provinciale Staten en de gemeenteraden wordt het afleggen van de eed gevraagd, waardoor zij hun ambtstermijn aanvangen.

Beëdiging vindt eveneens plaats bij officieren van het leger, bij hen die dienen bij politie, rechterlijke macht, advokatuur en om niet meer te noemen: taxateurs en deurwaarders.

Waarom de eed?

Over het vraagstuk en de praktijk van de eed wijdt onze Heidelbergse Catechismus een hele zondagsafdeling.

Op de vraag of men ook Godzalig bij de Naam van God een eed mag zweren wordt een positief antwoord gegeven en dat luidt: „Als het de overheid van haar onderdanen, of anderszins ook de nood vordert, om trouw en waarheid daardoor te bevestigen, en dat tot Gods eer en des naasten zaligheid; want zulk eedzweren is in Gods Woord gegrond en daarom ook van de heiligen in het Oude en Nieuwe Testament recht gebruikt geweest".

De eed zou nooit nodig geweest zijn als niet de zonde in de wereld gekomen was. De zonde heeft alles in ons leven verwoest. Onze hele samenleving is verlengend en door de leugen geruïneerd. Ook in onze woorden betonen wij onze naaste niet meer lief te hebben, omdat wij van nature God niet meer liefhebben.

De Heere gaf ons in Zijn grote goedheid een mond om met elkaar te spreken. Door ons woordverkeer zijn wij in staat met elkaar van gedachten te wisselen, elkaar trouw te beloven, toezeggingen te doen en zo kunnen we op elkaar steunen door ons woord te geven.

Maar de zonde heeft ook heerschappij verworven in die heel bepaalde vorm, waarop mensen met elkaar omgaan, ook ons woordverkeer is vergiftigd. Door de zonde is er het onnadenkende woord, het oppervlakkige, het bewust-misleidende woord. Op alle terrein van het leven vindt men leugen en bedrog. Wij zijn onbetrouwbare mensen geworden. En zo is deze schone gave, „onze tong" door de zonde verdorven. Onze tong, zegt Jacobus, is een onbedwingelijk kwaad, vol van dodelijk venijn. Door

haar loven wij God en de Vader en door haar vervloeken wij de mensen, die naar de gelijkenis Gods geschapen zijn. De eed is er door de zonde, dat zal ons nu wel duidelijk zijn.

Gods genade in de eed

Er zijn hurgelijke en kerkelijke eden. Op het plechtig ja-woord in het midden der gemeente gesproken bij doop, belijdenis of huwelijk zal ik hier niet verder ingaan.

Als de overheid het van ons vraagt mogen wij de eed afleggen. In de eed binden wij ons woord aan Gods Naam.

In de eed spreken wij ons woord, onze trouw uit voor Gods Aangezicht. Bij het afleggen van de eed wordt niemand minder dan God zelf tot getuige geroepen en daarin ligt tevens de erkenning van onze zwakheid en zonde.

Bij het opsteken van de twee vingers van onze rechterhand is het alsof wij zeggen: ik sta hier niet alleen. God de Heere staat hier bij ons als Getuige. Hij is de Alwetende. Als ik mijn woord niet houd, moge Hij mij straffen.

De eed wil zeggen dat we te midden van de onbetrouwbaarheid van de samenleving toch een vast punt hebben. Dit is de kracht van de eed.

De overheid vraagt in de eed om trouw en waarheid te bevestigen, dus door de eed wordt trouw bevestigd, en dat voor bijzondere ambten, waarmee we bekleed kunnen worden. Immers de onderdanen zijn feilbare mensen. Ook de dienaars van de overheid, ja zelfs de personen die de overheid vormen zijn feilbare en zondige mensen. Maar de overheid is Gods dienaresse. En zij doet een beroep op het geweten, op de persoonlijke relatie van de beëdigde tot God. Dan pas kan de overheid zeker zijn van die beloofde trouw, als de beëdigde God tot getuige genomen heeft in zijn oprechte voornemen trouw te zijn. Meineed is daarom, een vreselijke zonde, die ook door de overheid gestraft wordt.

Ook als wij getuigenis van de waarheid moeten geven en de overheid vraagt dat met een eed te bevestigen, mogen wij dat niet weigeren. Hierbij denken we aan het onder ede afleggen van getuigenverklaringen in de rechtspraak.

Tot Gods eer en heil van de naaste

In het aanroepen van Gods; Naam klinkt altijd publieke erkenning door. En hoewel veel eden vormelijk worden afgelegd, valt het ons altijd weer op wanneer iemand in plaats van de bekende eedsformule, de belofte aflegt.

Ook daarin klinkt een getuigenis door: ik neem Gods Naam niet op mijn lippen, ik roep Hem niet als getuige aan, ik erken Zijn alwetendheid niet

Iiet feit bijvoorbeeld dat vandaag de dag de meeste jonge afgestudeerde Nederlanders bij hun benoeming tot officier de belofte afleggen, tekent de ontkerstening van ons volk.

Tot heil van onze naaste In de handhaving van Gods eer ligt het heil voor onszelf en elkaar besloten. Hierdoor staan we midden in de samenleving.

De christen is wel in de wereld, maar niet van de wereld'.

Niet de wereldmijding van de dopersen. die de eed weigerden is de kracht van de christen, maar in de woorden „2'o waarlijk helpe mij God Almachtig" wil hij uiting geven aan zijn diepe afhankelijkheid van God: Schraag ook in dit spoor mijn wankelende gangen.

Zweert ganselijk niet . . .

Wat betekenen deze woorden uit Mattb. 5 : 34 nu? Hebben de dopersen dan toch gelijk? Mogen we dan toch geen eed afleggen?

Deze woorden hielden een ernstige waarschuwing in van de Heere Jezus aan het adres van de Joden. De farizeeërs hadden enkele zware eedsformules vastgesteld, waaraan men gebonden was. Daarnaast hadden ze ook meer lichte formules bedacht, die je rustig mocht breken. In eden, gezworen bij de tempel, bij de hemel, bij het altaar, werd de naam des Ileeren niet ontheiligd. Zulke eden behoefde je niet te houden. En zo werd de eed gesteld in dienst van de leugen. Bedrog met behulp van „goede" formules.

De troost van de eed

Eenmaal zal de eed niet meer nodig zijn. De nieuwe aarde waarop gerechtigheid woont, waar de trouw opspruit, zal geen eden meer vragen. Daar zal niet inkomen... iets dat leugen spreekt. Dan zullen alle door Gods kinderen afgelegde eden zijn bedekt door de gerechtigheid van Hem, wiens eed voor Kajafas werd aangerekend als een meineed, toen Hij zei: „Gij hebt het gezegd. Ik ben het".

En dat voor meinedigen, verbondsbrekers en leugenaars.

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 november 1980

Daniel | 28 Pagina's

GODZALIG EED- ZWEREN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 november 1980

Daniel | 28 Pagina's