Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Engelendienst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Engelendienst

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

1

Even voorbij Weesp ging in de stille avond, in de richting van Muiden, Wijgert, „Het Botboertje”. Naar Huizen, zijn woonplaats ging de reis. ’t Was de eerste maal niet, dat hij de weg van Amsterdam naar Huizen te voet ging. Omstreeks 1880 waren er nog geen publieke vervoermiddelen van Amsterdam naar Huizen.

Met de verkoop van zijn vis was het die week niet bijster vlot gegaan. Zo was het dan vrijdagavond al vrij laat eer hij Amsterdam verliet. Tot Weesp had hij nog mee kunnen rijden, maar nu moest hij te voet verder. Diep in de nacht zou hij zodoende zijn woonplaats pas bereiken.

Weesp lag nu reeds achter hem. De maan wierp haar zilverlicht over weg en polders; de weg en ’t omliggende landschap hem zo welbekend.

Eenzaam lag de weg naar Muiden voor hem. Slechts ’t geluid van zijn voetstappen verstoorde de stilte. Maar dan... hoorde hij het goed? Voetstappen achter hem.

Waar hij op de weg anders nooit hinder van had, was nu wel ’t geval. Hij werd onrustig van binnen. En hij had nogal wat geld bij zich van de verkochte vis. ’t Was net of een stem hem waarschuwde voor de voetstappen die achter hem klonken. Geld, roof, moord, deinde ’t door hem heen. Gejaagd zag hij om. Tegen het licht van de maan zag hij de silhouet van een forse gestalte op nog geen honderd meter achter hem, aan dezelfde kant van de weg. Al spoedig bemerkte hij, dat ’t geluid der voetstappen niet nader kwam, op dezelfde afstand bleef. En toen hij overstak naarde andere zijde van de weg en daarna weer angstig omzag, ontwaarde hij tot zijn schrik, dat die gestalte hetzelfde gedaan had.

’t Op een lopen zetten? Neen, dan zou hij z’n vrees verraden. Hij zou gezien zijn leeftijd en de forse gestalte achter hem ’t toch niet kunnen volhouden. Blijven staan, die vreemde opwachten, samen verder gaan, dit leek hem n ieder geval nog het beste. Wijgert bleef dus staan. Doch die ander bleef nu ook staan, ’t Zweet brak hem uit. Dat loopt mis, dat verraadt zeker minder goede bedoelingen. Weer kwam ’t als een angst over hem: ’t is om uw geld of om uw leven te doen.

Doch in die benauwdheid spreekt ’t als tot zijn ziel:


De Heer ié bij mij, ’k zal niet vrezen,
de Heer zal mij getrouw behoen;
zo God mijn schild en hulp wil wezen,
wat zal een nietig mens mij doen?


De vrees week. Rustig vervolgde hij nu zijn weg, terwijl de onbekende hem nog steeds volgde. Wijgert wist zich veilig in ’s Heeren bescherming.

Muiden komt nu in ’t zicht. De donkere omtrekken van ’t Muiderslot, links van de weg, doemen op; ’t maanlicht verzilvert transen en torentjes. Dan versnellen zich de voetstappen achter hem en de vreemdeling liep naast hem. Wijgert vreesde niets. De Heere was bij hem. Inmiddels liepen zij nu reeds tussen de aan weerszijden van de weg staande huizen. Dan staat de vreemdeling stil en spreekt. Hij maakt zich bekend als een arm man en vader van een groot gezin. Hij klaagt zijn nood aan Wijgert, spreekt van zijn vruchtloos pogen om werk te vinden, en van de nood, die zo hoog gestegen is, zodat er aan alles in zijn gezin gebrek is. „Ach, help mij als ’t mogelijk is!” Vriendelijk antwoordde Wijgert, dat het wel op een zeer ongewone tijd en ook op een minder geschikte plaats is om van iemand een gave te vragen. „ Ge laadt wel de schijn op u, alsof ge minder goede...”

„De schijn!? Neen de werkelijkheid is ’t. Ikzal u vóór zijn en zeggen dat ik u al van Weesp af gevolgd ben, ja zelfs ’t plan had u aan te randen en te beroven. Maar daar is iets, wat mij daarin verhinderd heeft”.

„Verhinderd?” vroeg Wijgert.

„Ja verhinderd”, gaf de vreemde ten antwoord. „Nog geen vijf en twintig stappen waart ge buiten Weesp, of ik zag twee mannen bij u. Dat was een tegenvaller. Alleen, ik kon maar niet begrijpen waar die zo spoedig vandaan gekomen waren, daar ge toch in Weesp alleen waart. Ge begrijpt, dat ik zó m’n plan niet durfde ten uitvoer brengen. Maar hier tussen de huizen zag ik die beide mannen verdwijnen. Gij zult, beter dan ik, wel weten waar die gebleven zijn. Maar het is al vrij laat. Ik moet naar huis terug. Zij zullen niet weten waar ik zo lang blijf.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1968

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Engelendienst

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1968

Bewaar het pand | 4 Pagina's