Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het zingen bij Calvijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het zingen bij Calvijn

31 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 Inleiding

Wij beperken onze uiteenzettingen tot wat er bij Calvijn gezongen werd in de kerkdiensten of de samenkomsten van de gemeente. Wat daarnaast thuis en in conventikels e.d. werd gezongen, moeten wij buiten beschouwing laten. Wel zullen zijdelings daarover enige opmerkingen worden gemaakt. Doch de hoofdmoot wordt gevormd door de zang van de gemeente van de Heere God als zij samenkomt. Ons uitgangspunt wordt genomen in de praktijk en visie van Calvijn ten aanzien van dit zingen. Wanneer dit uiteengezet is, vragen wij ons aan het eind heel kort af, of deze lijn, dit spoor, m.a.w. de calvijnse traditie van het zingen in de kerkdiensten doorloopt naar de liturgie van de Nadere Reformatie en naar de kerkdiensten onder ons vandaag. Het lijkt mij boeiend genoeg om ons speciaal met Calvijn intens bezig te houden!

2 Het zingen bij Calvijn

2.1 In zijn historische context

Het is goed vooraf te zien hoe het met het zingen van de gemeente gesteld was in de dagen dat Calvijn intrede deed in de kerkgeschiedenis. In de Middeleeuwen werd er in de samenkomsten van de Rooms-Katholieke Kerk metterdaad gezongen. Daar zong de mispriester de meeste delen van de misliturgie, bijzonder de canon missae. Bepaalde gedeelten werden ook (mee)gezongen door de koorknapen of door het koor van normen en monniken. Het volk, voorzover aanwezig, neuriede wat gezangen mee. Het waren recitaties van het Pater Noster, het Credo, de Decaloog en het Ave Maria e.d. Echt zingen door de gemeente kan men dit niet noemen. In de pronaus-liturgie, een uitgesproken preek-dienst die losstond van de misliturgie, van de late Middeleeuwen werd helemaal niet gezongen. Slechts nu en dan werden de uit de mis komende en boven genoemde delen door de prediker gereciteerd. Het volk was vrijwel passief aanwezig en hoorde het geheel aan. Martin Luther heeft veel aandacht besteed aan het zingen. Hij creëerde zelf vele liederen, maakte ook melodieën of zorgde ervoor dat deze er kwamen, maar het duurde enige tijd eer hij de gemeente het nieuwe lied van de Reformatie op de lippen legde in haar officiële samenkomsten. Anderen moesten hem daartoe aansporen. Ook wilde hij meerstemmige koorzang in de kerkdiensten, wat het aanwezige kerkvolk langzaamaan zou moeten leren volgen met eigen stem. Maar dat is geen succes geworden.
Ulrich Zwingli had weinig op met het zingen van het volk in de diensten. Daar moest allereerst en vóór alles God het woord hebben en houden en de stem van zijn gemeente kwam op een veel lagere plaats. Wel heeft hij heel wat liederen voor buiten de kerkdiensten samengesteld om ze elders te kunnen zingen. Martin Bucer is wel een van de eersten geweest, die de Duitse gemeente van Straatsburg direct aan het zingen zette. Hij nam liederen van Luther en anderen in de Duitse taal en kaderde ze in in zijn liturgie. Er bestaan verschillende uitgaven van zijn Liedboek voor de Duitse Straatsburgse kerken. Temidden van deze gewoonten en meningen zullen wij Johannes Calvijn zien opereren. Hoe heeft hij de zaak van het zingen van de gemeente in de erediensten gezien en gepraktiseerd?

2.1.1 Zijn inzet in Bazel
In de herfst van 1534 komt Calvijn met zijn vriend Du Tillet te Straatsburg. Al bleef hij er niet lang, toch heeft hij er zeker een aantal kerkdiensten bijgewoond van de Duitssprekende Straatsburgers. Ofschoon Calvijn geen Duits kende (!), zal hij de liturgie van deze diensten wel begrepen hebben en in gedrukte vorm hebben kunnen inzien. In deze liturgie, Von des Herren Nachtmal oder Mess und dem Predigen van de hand van Bucer, heeft de gemeentezang een vaste plaats. A.C. Barnard (316v) beweert, dat deze samenkomsten een geweldige indruk op Calvijn hebben gemaakt. Hij heeft hier voor het eerst kennis gemaakt met gemeentezang en: 'Hy sê hy het vyf dae daarna geluister en dit het hom tot trane beweeg.' Ik heb dit echter nergens historisch kunnen verifiëren. Barnard geeft ook niet aan waar Calvijn dit heeft geschreven. Heeft Barnard hier misschien Calvijn met Gerard Roussel verwisseld, van wie zo iets wel bekend is? Ook door de week werden er psalmen en gezangen aangeheven in deze stad, onder het werk, op de akker en zelfs bij de wieg (zie: T. Brienen 60v).
In 1536 komt Calvijn in Bazel en schrijft er zijn Institutie. Zijn uiteenzettingen over de sacramenten - doop en avondmaal - besluit hij met een soort liturgische orde voor de kerkdienst met prediking en avondmaalsbediening. Daarin schrijft hij inzake de avondmaalsviering - welke minstens iedere week moet plaatsvinden - dat de gemeente vóór het aangaan aan de tafel psalmen kan zingen. Aan het einde van de dienst zegge men dank aan de Heere en zinge men Gods lof. Voordat hij zelf kerkdiensten leidde dacht Calvijn er dus al aan dat de gemeente zal zingen in de diensten. Ook rond het avondmaal. Hij geeft een ruime plaats aan het lied van het kerkvolk. In 1536 heeft hij het al over het zingen van psalmen en het aanheffen van lofliederen voor God. Zo verschijnen in Calvijns eerste liturgische publicatie reeds psalm en lied rond kansel en tafel!

2.1.2 Zijn poging tot uitwerking in Genéve
In juli 1536 komt Calvijn op doorreis naar Straatsburg in de stad Geneve. Guillaume Farel bezweert hem in Gods naam er te blijven en mee te komen helpen aan de opbouw van de gemeente. Calvijn zwicht hiervoor en zo begint zijn werk ter plekke. De kerkdiensten te Geneve waren ingericht naar de liturgie van Farel: La Maniere et Fasson. Deze liturgie ligt helemaal in de lijn van de pronaus-liturgie. De gemeente wordt niet actief ingeschakeld. Zij mag slechts het Onze Vader meebidden. Zij wordt nergens aan het zingen gezet.
Calvijn is er niet erg mee ingenomen. Hij legt zich toe op verbetering naar bijbelse opdracht. Samen met zijn vriend Farel stelt hij in november de Ordonnances op (Artikelen betreffende de organisatie en eredienst te Geneve). Daarin wordt ook het een en ander gezegd over het zingen: 'Voorts is het voor de opbouw van de gemeente zeer dienstig enkele psalmen te zingen bij wijze van openbare gebeden, waardoor men zijn lofverheffingen zingt, opdat de harten van allen mogen worden bewogen en aangespoord om soortgelijke gebeden te maken en dergelijke lofprijzingen en dankzeggingen met eenzelfde toewijding tot God te richten.' Later wordt er nog dit van vermeld: 'Wij wensen dat deze (psalmen, T. Br.) in de kerk worden gezongen, gelijk wij daarvan het voorbeeld in de oude kerk hebben en zelfs het getuigenis van de heilige Paulus, die zegt dat het goed is in de samenkomst te zingen met mond en hart. Wij kunnen de vooruitgang en de opbouw die daaruit zullen voortvloeien, niet vaststellen dan na het te hebben beproefd. Voorwaar, zoals wij het nu doen, zijn de gebeden der gelovigen zo koud, dat dit ons moet brengen tot grote schaamte en verlegenheid. De psalmen zullen ons kunnen aandrijven om onze harten tot God te verheffen en ons te bewegen tot een ijver zowel om Hem aan te roepen alsook om de eer van Zijn Naam te verheffen door lofprijzingen. En bovendien zal men kunnen weten, van welk een zegen en welk een troost de paus en de zijnen de kerk hebben beroofd, toen zij de psalmen, die waarlijk geestelijke gezangen moeten zijn, hebben bestemd om onder elkander zonder enig begrip ervan te worden gepreveld.'
Dit voorschrift is baanbrekend te noemen. Want er werd in de Geneefse diensten helemaal niet gezongen. Calvijn en Farel nu willen het zingen invoeren. Zij hebben ook nagedacht over de manier waarop dit zou kunnen gebeuren, want het voorschrift luidt: '(Het) heeft ons goed gedacht indien men met enige kinderen vooraf repeteert (in de dienst nog wel! T. Br.) om een eenvoudig en kerkelijk lied te zingen met een hoge en duidelijke stem, terwijl het volk met aandacht toehoort en met het hart volgt wat met de mond gezongen wordt, totdat het zich stukje voor stukje zal hebben gewend aan het lied om het samen te zingen.' (T. Brienen 38v) Zo willen de Geneefse predikanten eigenlijk een kinder- of jeugdkoor, dat de nieuwe liederen in de dienst eerst zal voorzingen, waarna de gemeente kan gaan meezingen. Later zullen we horen dat de kinderen op de scholen onder leiding van een muziekleraar eerst zelf de liederen met inhoud en melodie leren. De overheid van Geneve echter bepaalt dat het zingen niet eerder ingevoerd mag worden dan na genoegzame voorbereiding, m.a.w. het zingen wordt door hen op de lange baan geschoven. Zo heeft Calvijn tijdens zijn eerste verblijf te Geneve zijn liturgische uitgangspunten, ook inzake het zingen, niet tot realisering kunnen brengen!

2.1.3 Werkelijke praktisering te Straatsburg
Eind april 1538 wordt Calvijn met Farel en de oude blinde predikant Courreault uit Geneve verbannen om verschillende oorzaken, die wij hier niet nader zullen vermelden. Er worden dan o.a. door de synode van Zurich pogingen ondernomen tot bemiddeling. Calvijn en Farel leggen hun gedachten neer in veertien artikelen. Naast allerlei ondergeschikte zaken worden twee hoofdkwesties vermeld. Allereerst dat het avondmaal naar de gewoonte der oude kerk liefst wekelijks, maar zo niet dan toch zeker tenminste eenmaal per maand gevierd zal worden. Als tweede hoofdzaak wordt gesteld dat bij de openbare prediking het zingen van psalmen behoort. Doch deze bemiddelingspogingen mislukken. De overheid van Geneve geeft niets toe.
Na enige omzwervingen komt Calvijn tenslotte begin september 1538 te Straatsburg, waar M. Bucer hem verzoekt predikant en zielszorger te worden van de Franse vluchtelingengemeente. Het was een kleine kudde, een ecclesiola Gallicana. Hij willigt dit verzoek in en onder deze Franse vluchtelingen zal Calvijn de gelukkigste jaren van zijn leven en werken doorbrengen. De eerste liturgische activiteit die hij hier ontplooit, is het vervaardigen van een Liedboek. En dat gebeurt in heel korte tijd. Reeds op 9 november schrijft Johannes Zwick te Constanz aan Heinrich Bullinger te Zurich, dat de Fransen te Straatsburg al liederen zingen in hun eigen taal. Dus enige weken na de komst van Calvijn. Hij is dan ook direct begonnen iets voor de gemeentezang klaar te maken. Het is een van zijn eerste activiteiten op liturgisch gebied te Straatsburg.
Hoe kwam Calvijn nu aan geschikte liederen? Er bestonden enige bladen - kan men ze bundeltjes noemen? - van Franse liederen. Men weet niet wie de auteurs waren. Verder bestonden er verschillende berijmingen van de Decaloog en het Onze Vader, waarvan de dichters wel bekend zijn. Lag het niet voor de hand dat Calvijn daaruit een keuze maakte? Doch wat zien we gebeuren? Calvijn slaat zelf aan het dichten. Hij die in geen enkel opzicht een liturgische noch muzikale opleiding had genoten, zoals Luther en vele predikers die eerst monnik geweest en in het klooster opgeleid waren; hij die voordat hij te Straatsburg kwam geen verzen voor kerkdiensten had geschreven noch een uitgesproken dichter was: hij slaat zelf aan het creëren van het geestelijk lied voor zijn gemeente! Waarom heeft Calvijn deze weg gekozen? H. Hasper in zijn tweedelig lijvig werk over Calvijns beginsel voor de zang in de eredienst wijst op de volgende motieven:
a. Het was Calvijn nimmer te doen om een bloemlezing te maken uit het werk van toenmalige dichters. Hij was geen man van mengelwerken.
b. Calvijn was er sterk voor, terwijl er in Straatsburg onder invloed van Luther veel aandacht was voor nieuwtestamentische liederen, ook het Oude Testament aan te boren voor de gemeentezang. Hij dacht bij voorkeur aan de Psalmen. Dat Calvijn zich niet tot de Psalmen beperkte, blijkt uit zijn verschenen Liedboeken, die ook andere liederen bevatten. Doch in het psalmgezang wilde Calvijn de band aan Israël vasthouden en in de erediensten laten doorklinken.
c. Er was voor Calvijn ook geen tijd om een commissie van dichters samen te stellen en dichters aan te schrijven, of zij nog wat in hun portefeuille hadden. Daarom zien we Calvijn zelf aan het werk slaan.
Hij wil liederen, die zo getrouw mogelijk het Woord van God en het erfgoed van de Kerk doorgeven. Ook moeten het liederen zijn die door velen tegelijk, ja door een hele gemeente samen gezongen kunnen worden, opdat zij haar Heere en Koning op een Hem behagelijke wijze zal kunnen loven. Hoe kreeg Calvijn dit zo gauw voor elkaar? Hij neemt voorlopig de melodieën uit het zingen van de Duitse gemeente te Straatsburg over en maakt daar Franse berijmingen bij. Zo berijmt Calvijn Psalm 46 naar de melodie die de muzicus en organist aan de St. Thomas-Kirche, Wolfgang Dachstein, voor Psalm 25 in het Duits had gemaakt. Op de wijze van Psalm 125, 119, 51 en 114 - gecomponeerd door de cantor Matthias Greiter - bewerkt Calvijn respectievelijk de Psalmen 25, 36, 91 en 138. Voor zijn berijmingen gaat Calvijn telkens naar de Hebreeuwse grondtekst van de Psalmen terug en hij houdt zijn gedicht zo dicht mogelijk bij de Heilige Schrift. Naast zijn eigen productie vindt hij nog 13 andere psalmberijmingen die hem heel goed lijken. Later zal blijken dat ze van de vermaarde en wufte Franse dichter Clement Marot komen. H. Hasper acht het niet onmogelijk dat in die tijd door Calvijn onderwijzers en schoolkinderen zijn ingeschakeld om de ontstane berijmingen met de muziek erbij uit te schrijven tijdens de lesuren voor muziek. Wat uit de hand van Calvijn kwam, werd meteen naar de scholen doorgegeven. De kinderen konden de liederen dan meenemen naar huis en die hun ouders voorzingen en aanleren.
Zo komen er al heel snel Franse liederen voor de gemeentezang in de samenkomsten beschikbaar. Begin 1539 verschijnt van de hand van Calvijn het eerste Franse gereformeerde Liedboek onder de titel: Aulcuns Pseaulmes et Cantiques mys en chant (Enige Psalmen en Liederen, bestemd voor de zang). Het bundeltje bevat negentien psalmberijmingen en drie andere liederen, namelijk de Lofzang van Simeon, de berijmde Tien Geboden en het berijmde Credo. Inzake de Tien Geboden moet nog vermeld worden dat Calvijn voor elk gebod één couplet heeft van vier regels. Zo is Exodus 20:1-17 berijmd in twaalf coupletten. Aan elk couplet voegt Calvijn het 'Kyrie eleis' toe, zoals dat vanouds in de Kerk gewoonte was. Hij zet dus met voortvarendheid zijn kleine Franse gemeente aan het zingen, de jongelui voorop. En dit is nog maar het begin geweest. Calvijn wilde méér berijmingen en mogelijkheden voor het zingen in de diensten. Weldra gaat hij dan ook zijn zangbundeltje uitbreiden. Omdat hij er zelf geen verdere energie in kon steken, dringt hij er bij anderen op aan hem te helpen en zijn Liedboek aan te vullen. Spoedig wordt zijn Liedboek ook naar andere Franse kerken gestuurd. Zo wordt hem op 28 juni 1539 vanuit Montbéliard gevraagd om zijn Franse Liederen en klinken in augustus 1540 Calvijns Psalmen en Lofzangen reeds door de stad Metz. Straatsburg blijft echter de bakermat van het calvijnse zingen en Liedboek!

2.1.4 Verdere ontplooiing in Genéve
Ondertussen gaat het in Geneve niet goed met het kerkelijke leven. De Raad heeft wel nieuwe predikers aangetrokken, maar deze weten geen goede leiding te geven. Zij maken zich ook dagelijks aan zondige praktijken schuldig. Er rijst verzet bij burgers en kerkleden. Ook de achtergebleven roomsen gaan zich weer verzamelen en sterk maken. In elk geval, er moet een sterke man komen, die overwicht heeft. De Raad denkt aan Calvijn en stuurt hem het verzoek terug te keren. Calvijn zwicht en brengt opnieuw zijn hart aan de Heere en diens zaak ten offer. Op 13 september 1541 stapt hij de poort van Geneve door en meldt zich bij de Raad. Hij zal er nu tot zijn dood in 1564 blijven! Direct zet hij zich aan het werk. Hij knoopt aan bij waar hij in 1538 was gebleven. Een van de eerste dingen die hij aanpakt, is het samenstellen van een kerkorde, die na twee weken klaar is onder de titel Ordonnances Ecdesiastiques. Natuurlijk letten wij alleen op wat er in deze kerkorde over het zingen is bepaald. Calvijn schrijft dat het goed is de kerkelijke liederen in te voeren om het volk meer aan te zetten tot het bidden en loven. Men zal bij de kleine kinderen kunnen beginnen en op den duur zal de hele gemeente kunnen volgen.
Het lijkt mij nodig hier nog even in herinnering te brengen dat er in de kerkdiensten van Geneve nog steeds niet werd gezongen. Er was kerkdienst zonder gemeentezang, analoog aan de pronaus-liturgie. Daarin moest nu verandering komen, vindt Calvijn. In Straatsburg had hij ervaring met het zingen in de diensten opgedaan. Vanuit Straatsburg had hij indertijd al 100 exemplaren van zijn Liedboek naar Geneve gestuurd, maar zij zijn daar nooit aangekomen. Zo ging dat toen. In november 1541 was te Antwerpen een bundeltje berijmde Psalmen in het Frans verschenen van Clement Marot. Hij had samengewerkt met Frangois Vatable, die heel nauwkeurig de Psalmen uit het Hebreeuws in het Frans voor hem vertaalde. Met nog andere vertalingen vóór zich sloeg Marot aan het berijmen. In de loop van 1538 had hij er al een aantal klaar, maar hij gaf ze niet direct uit in druk.
Langzaam groeide het uit tot een dertigtal. Er blijken afschriften in andere handen terechtgekomen te zijn. Zo konden zulke verdwaalde bladen ook in Straatsburg opduiken en bij Calvijn terechtkomen. Nu bleken ze van Marot te zijn, toen deze ze in het jaar 1542 officieel liet verschijnen in zijn Trent Pseaulmes de David. In november 1542 komt Marot te Geneve; een samenwerking met Calvijn komt tot stand. In zijn uitgebreide Liedboek neemt Calvijn de dertig psalmberijmingen van Marot op en verwijdert zijn eigen berijmingen van Psalm 113 en 138 daaruit, omdat hij vindt dat die van Marot beter zijn. Op den duur blijven de berijmingen van Marot over en gaan alle van Calvijn er uit. Het zal voor Marot een grote voldoening zijn geweest zijn liederen in de kerk van Geneve te horen zingen.
Nergens lezen wij echter dat hij ook lid van de gereformeerde kerk aldaar is geworden. Eens was hij de beweging van de Reformatie welgezind geworden, maar in 1536 heeft hij zijn 'dwalingen' in de kathedraal van de kardinaal van Tournon afgezworen. Ondanks dit feit accepteert Calvijn zijn bijdrage voor de protestantse kerkzang en is er een hechte samenwerking tussen beiden geweest. Ook zorgt Calvijn ervoor dat er bij de nieuwe psalm- en liedberijmingen goede melodieën komen. Hiervoor trekt hij Gerard Franc en later Louis Bourgois en Pierre Daques aan. De laatste beleeft de vreugde dat in 1562 in elk geval alle Psalmen zijn berijmd en op melodie gezet.
Steeds dringt Calvijn bij Marot aan op nog meer berijmingen. In 1543 zijn er weer negentien nieuwe psalmberijmingen klaar. Maar dan stopt de productiviteit van Marot. Het blijft in totaal bij 49 psalmberijmingen en enkele andere kerkelijke liederen. Half december 1543 verlaat Marot Geneve weer. Hij schijnt er zich toch niet thuis gevoeld te hebben. In december 1544 is hij te Turijn overleden. Nu zit Calvijn zonder dichter en met een onafgewerkte bundel voor de gemeentezang. Wat moet hij doen? Er moeten nog 101 Psalmen berijmd worden. Zelfheeft hij er geen tijd voor. Zal zijn werk niet klaar komen? In oktober 1548 komt Theodorus Beza te Geneve. Hij hoort in de kerk de gemeente zingen. Dat maakt diepe indruk op hem. Hij begmt voor zichzelf Psalmen te berijmen. Dan gebeurt er iets bijzonders. Op een dag moet Calvijn hem hebben, treft hem niet thuis, maar vindt op zijn bureau een blad met Franse verzen. Het blijkt de berijming van Psalm 16 te zijn. Hij neemt het blad mee, laat het de andere predikanten lezen die ermee ingenomen zijn. Dan vraagt Calvijn aan Beza zijn werk voort te zetten en of hij de resultaten ervan mag gebruiken. Beza stemt daarin toe. Hij zet zich aan het vervaardigen van de overige psalmberijmingen. Hij gaat daarmee door, ook als hij in 1549 professor in de Griekse taal te Lausanne wordt.
In 1551 stuurt Beza 34 berijmingen naar Geneve. Niet altijd gaat het zo vlug. In 1559 komt er maar één berijming tot stand. Maar hij houdt vol en in 1562, twee jaar voor het sterven van Calvijn, zijn m elk geval de 150 psalmen berijmd en zingbaar gemaakt voor de gemeente! Zo heeft Calvijn vóór zijn heengaan nog mogen meemaken dat een uiterst belangrijk stuk van zijn streven op het gebied van de liturgie is gerealiseerd, namelijk het verstrekken van liederen voor de gemeentezang in de diensten op zondag en door de week. Nu kon de gereformeerde kerk van Geneve naar hartenlust en tot eer van God zingen. En andere kerken met haar. Want dit Liedboek vond verspreiding naar andere landen, zoals Frankrijk, en kreeg vertalingen in andere talen, zoals in het Nederlands.

2.2 In zijn theologische verantwoording

Wij willen nu enige theologische, liturgische en hymnologische uitgangspunten van Calvijn aansnijden. Daarbij moet gesteld worden dat Calvijn het zingen ziet als een onderdeel van de gebeden. Want er zijn gesproken en gezongen gebeden. Bidden moet daarbij bijbels gezien zeer breed genomen worden. Het kan zijn: smeken, loven, belijden, danken en aanbidden enz. Onze liederen kennen al deze aspecten naar de visie van de Geneefse reformator. Zo ziet Calvijn het zingen.

2.2.1 De wezenlijke betekenis van het zingen

Calvijn is er diep van doordrongen, dat het zingen van de gemeente een krachtige werking uitoefent om harten te bewegen en in gloed te zetten, zodat zij God met een vurige ijver aam-oepen en prijzen. Dit heeft hijzelf meermalen ervaren. Het zingen door de gemeente is vervolgens ook een zeer oud gebruik. Het kwam reeds bij de apostelen voor (1 Korinthe 14:15, Efeze 5:19 en Kolossenzen 3:16). We worden in de Bijbel aangespoord te zingen met hart en stem en met zulke geestelijke gezangen waardoor de gelovigen elkaar mogen opbouwen. In de derde plaats stelt Calvijn dat zingen op moet komen uit een grondige beweging van het hart. Dan is het zeker de Heere welbehagelijk, zoals blijkt uit Jesaja 29:13 en Mattheüs 15:8. De gemeente moet dus doordacht en met toewijding zingen.
Ook ziet hij de gemeenschappelijke zang als een eerste gave van God in de redding en vorming van de mensen voor Zijn dienst. Er is in de wereld haast niets dat de daden van de mensen meer kan veranderen dan het zingen. Het zingen is missionair geladen en heeft een geheime kracht tot ontroering. God wil dat wij dit middel inzetten tot nut en niet tot verderf van onszelf en van anderen. Tenslotte is het Calvijns diepste overtuiging dat God wil dat de hele gemeente tot Zijn eer zingt. Daarom zocht Calvijn naar eenstemmige melodieën, monodieën, zodat heel het volk, klein en groot, mannen en vrouwen onder leiding van de cantor hun psalmen en bijbelliederen in de volkstaal zouden zingen. Daarom gaf hij aan de gemeentezang een vaste plaats in de samenkomsten en bracht hij dit zingen tot verdere ontplooiing. Daarin kregen de kinderen, zo hoorden we, een belangrijke functie. Zij mochten dienen als voorzangers voor de rest. Prachtige gedachten zijn dit!

2.2.2 De voorrang van het zingen van Psalmen
In zijn Brief aan alle christenen gevoegd bij zijn La Forme uit 1543 schreef Calvijn: 'Wij moeten liederen hebben die niet alleen beschaafd zijn, maar ook heilig, welke voor ons aansporingen zijn om God te aanbidden en te prijzen, Zijn werken te overdenken ten einde Hem lief te hebben, te vrezen, te eren en te loven. Nu is het waar, wat de heilige Augustinus zegt: dat niemand kan zingen wat Gode waardig is dan wanneer hij het van Hemzelf ontvangen heeft. Daarom, wanneer wij hier en daar zijn rondgegaan om te zoeken, zullen wij geen betere noch meer geschikte liederen vinden om te zmgen dan de Psalmen van David, welke de Heilige Geest hem heeft gedicteerd en gemaakt. En wanneer wij deze zingen, zijn wij er toch zeker van, dat God ons de woorden in de mond legt, alsof Hijzelf in ons zingt om zijn glorie te verhogen.' Wij gaven dit lange citaat vanwege zijn belangrijkheid en omdat velen hieruit de conclusie trokken, dat Calvijn alleen Psalmen zou willen laten zingen. Wij maken hierover de volgende opmerkingen:
a. Voor Calvijn staat vast dat de tekst van de liederen voor de gemeentezang uit de Bijbel moet worden genomen of daarop gegrond moet zijn. Daarvoor komen vooral de Psalmen van Israël in aanmerking. Zo wordt ook de band met de kerk van het Oude Testament vastgehouden! Het zijn zangen, door de Heilige Geest geïnspireerd. Bovendien kan de gemeente zichzelf in tijden van droefheid en vervolging terugvinden in de worstelingen van de oude psalmisten.
b. Ook andere stukken uit de Bijbel, met name uit het Nieuwe Testament, acht Calvijn geschikt voor het gemeentelied. Zo neemt hij in zijn Liedboek op de berijming van de Tien Geboden en van de Lofzang van Simeon, van het Onze Vader, van de Apostolische Geloofsbelijdenis en het lied 'Salutation a Jesus Christ' ('Ik groet U, mijn trouwe Heiland').
c. Aan het eind van zijn Liedboek laat Calvijn afdrukken: 'Psalm en lied (psalme et chanson) zal ik zingen voor de enige God, zolang ik ben.' Op grond van dit alles moeten we concluderen dat Calvijn, toen hij helemaal opnieuw aan het zingen van de gemeente vorm moest geven, het eerst gedacht heeft aan het zingen van de Psalmen. Daarom is het beter te spreken over voorrang dan voorkeur voor de Psalmen bij Calvijn. Het is echter onjuist te beweren dat het calvijns is om alleen berijmde psalmen te zingen en de in bepaalde kerken gebruikelijke traditie in dezen terug te projecteren tot het beginsel van Calvijn. Hij is weliswaar meer dan Luther beducht geweest dat de rechte vertolking van de bijbelse boodschap in het zogenaamde vrije lied verduisterd zou worden door gedachten van de mens. Daarom is er bij hem het algemene principe van het bijbels-gebonden lied en daarin ontvangen de Psalmen voorrang. Calvijn verzet zich tegen die liederen die van de Schriften afwijken, want hij kent de les van de geschiedenis, waarin verwording van het zingen van de gemeente aangewezen kan worden, omdat dit zingen allerlei onbijbelse gedachten bevat.

2.2.3 Het zingen van de Wet
Het gebruik van de Wet in de kerkdienst heeft bij Calvijn een eigen vorm. In Straatsburg laat hij deze na schuldbelijdenis en genadeverkondiging zingen. Zo functioneert de Wet duidelijk als regel der dankbaarheid voor de ontvangen vergeving der zonden. Hij had zelf deze Wet in twaalf strofen berijmd, al bestonden er vanaf de 12e eeuw andere berijmingen van. Hij laat deze Wet in Straatsburg in twee delen zingen en plaatst daartussen een vrij gebed om ingeleid te worden in het doen ervan. Een heel eigen creatie van de liturg Calvijn! In Geneve laat hij de Wet geheel weg uit de gewone diensten. Alleen in de tabellen van de te zingen liederen na 1549 verschijnt de Wet weer, maar dan alleen om gezongen te worden bij de avondmaalsviering.

2.2.4 De melodie van het zingen
Hierover had Calvijn een eigen opvatting. Zijn uitgangspunt is dat de gemeente moet zingen. Hij wijst koorzang en ook het meerstemmig zingen in de kerkdiensten af, al heeft hij ze daarbuiten wel bevorderd. Hij is beducht voor het overwoekerd worden van de gemeentezang door de ingewikkeldheid van het stemmengeweefsel, zoals te vinden in de roomse liturgie. Daarom zoekt hij wijzen die voor gezamenlijk zingen geschikt zijn. Hij kiest voor het unisonale zingen, de eenstemmige melodie. Calvijns musici en organisten creëren wel 127 variaties van eenstemmige zetting. Veel toonsoorten zijn uit het gregoriaans genomen. Naar recente studies van H. Hasper, E. Haein en Ina Lohr gaan deze gregoriaanse toonsoorten op hun beurt weer terug op zangwijzen van de Babylonische Pentateuch-, Ruth- en Job-modus. Zo kan gesteld worden dat de melodieën van het Geneefse Liedboek en van ons Psalmboek geworteld zijn in de heilige zang van tempel en synagoge en niet, zoals lange tijd is beweerd, in de straatliedjes en dansdeuntjes van Calvijns tijd. Meerstemmige bewerkingen van L. Bourgois, Cl. Goudimel en J.P. Sweelinck zijn ontstaan voor huiselijk gebruik en uitvoeringen van koren. Daarom kan men niet stellen dat Calvijn in zijn dagen tegenstander was van meerstemmig zingen van zijn psalmen en liederen, maar hij acht ze niet geschikt en toelaatbaar voor de gemeentezang in de kerkdiensten!

2.2.5 Het tempo van het zingen
De laatste tijd is er nogal wat discussie ontstaan over het tempo van het zingen van de liederen uit het Geneefse Liedboek. Het gaat daarin om een gedeelte uit Calvijns Brief als inleiding op zijn Dienstboek uit 1545. Daarin zegt hij: 'Men moet er altijd op toezien dat het zingen niet luchtig of vluchtig zal zijn, maar dat het waardigheid en verhevenheid bezit, zoals Augustinus zegt. En er is ook groot verschil tussen muziek die men maakt om de mensen aan tafel en in huis te vermaken, en de Psalmen, die in de Kerk gezongen worden in de tegenwoordigheid van God en van Zijn engelen.' Sommigen zien hier een aanwijzing voor het langzame tempo in het zingen in de kerk te Genéve.
Wij zijn nergens ingelicht over dit tempo. Wel weten wij uit de tabellen van 1549, 1551 en 1562 het aantal liederen dat men in één dienst zong. Daaruit blijkt dat men in vijfentwintig weken het hele Liedboek van Calvijn doorzong. Dit betekent: zestien tot twintig coupletten in één dienst, waarvan zes tot acht coupletten achter elkaar. Het ligt voor de hand het tempo van het zingen vrij hoog te stellen. Wij hoorden ook dat kinderen - die in de regel vaart in hun zingen hebben - vóórzongen én dat er geen orgelbegeleiding was. Vele remmende factoren voor het tempo van het zingen, zoals wij die hebben, waren er toen dus niet. Verder vraagt het ritmisch zmgen om voortgang naar de laatste noot van de regel, wat een vlot tempo vergt. Wie dus uit het Geneefse Liedboek wil zingen naar zijn oorspronkelijke bedoeling, zal vrij snel moeten zingen. In dit verband lijkt het mij niet juist het 'niet luchtig en vluchtig' maar met 'waardigheid en verhevenheid' uit Calvijns Brief ie laten slaan op het tempo van het zingen. Het verband van deze woorden spreekt over het eigen karakter en inhoud van het zingen in de kerkdiensten en slaat niet op het tempo.

2.2.6 De waardering van orgel en muziek
Men heeft wel beweerd dat Calvijn tegenstander zou zijn van alle vreugde en ontspanning, van kunst en ook van muziek. Maar niets is minder waar! Hij zelf schreef: 'Want van alle dingen die in staat zijn de mens te ontspannen en hem genoegen te verschaffen, is muziek de eerste of een van de belangrijkste en wij moeten oordelen dat het een gave van God is, voor dit doel bestemd.' Muziek dus een gave van God! Waar Calvijn zich tegen verzet, is het verkeerde, zondige gebruik ervan. Want in de handen van zondige mensen kunnen muziek en zang tot verderfelijke doeleinden misbruikt worden als bron van ijdel vermaak en niet tot Gods eer. Muziek heeft immers een sterk vermogen om de menselijke hartstochten in beroering te brengen en te manipuleren tot zedenverderf, ver van de eerbied jegens God. Desondanks kunnen muziek en zang goed functioneren bij de oefeningen van godsvrucht en de mensen tot voordeel strekken. Als wij ze maar gebruiken om de eerlijkheid te dienen. Zij mogen ons geen gelegenheid geven om aan de losbandigheid de vrije teugel te laten als instrumenten van ontucht, onkuisheid en buitensporige genoegens, aldus Calvijn.
Het is bekend dat Calvijn tegen het gebruik van orgels in de kerkdiensten was. Zij zijn ook in het geheel niet nodig om de eredienst verhevener te maken. In de Roomse Kerk heeft men de mensen er meer mee bezig gehouden dan met het Woord. Om dit gevaar te voorkomen weert Calvijn liever het orgel en het orgelspel. In zijn tijd verschijnt het orgel in de context van ijdele vertoning en wereldse pretmakerij. Men denkt dat men er God plezier mee doet en dat men Hem kan laten dansen als was Hij een klein kind. Daarom geen orgelspel bij het zingen door de gemeente. Laten wij maar a capella zingen. Doch pas in 1562 werd het orgel uit de St. Pierre verwijderd! Zo heeft Calvijn gewaarschuwd voor de koorzang als vervanging van de gemeentezang, voor het gebruik van instrumenten ter streling van het esthetisch gevoel boven de menselijke stem en heeft hij geijverd voor een gewijde inhoud en melodie van de te zingen liederen in de samenkomsten van de gemeente tot eer van de levende God en onze machtige Heiland.

2.2.7 De manier van zingen
Hóe men zong in de diensten te Genéve? Calvijn begon bij de kinderen en liet hen op de scholen de nieuwe zangen instuderen. De Raad had daartoe muziekleraren aangesteld, die een redelijke vergoeding kregen. Had de jeugd de liederen op school geleerd, dan mochten zij onder leiding van hun meester in de kerk de andere aanwezigen voorzingen. Een prachtige functie voor de jongelui in de erediensten!
Er is een verslag van een gevluchte jonge Vlaming, die in Straatsburg de diensten van Calvijn bijwoonde. Hij schrijft over het zingen, dat de liederen 'door allen samen (worden) gezongen, zowel mannen en vrouwen, in een schone overeenstemming en dat is een mooie zaak om te zien. Want u moet weten, dat ieder met een muziekboek in de hand zit. Ik was tot tranen toe bewogen toen ik de kleine vergadering zag van mensen, verdreven uit allerlei landen omdat zij de eer van God en van Zijn Evangelie wilden hooghouden, dank brengend aan de Heere door het zingen van Psalmen, terwijl het Hem behaagd heeft hen te brengen naar een plaats waar zijn Naam wordt geëerd en verheerlijkt. Nooit zou iemand kunnen geloven wat een vreugde het is wanneer men de lof en de wonderen van de Heere zingt in zijn moedertaal, zoals men dat hier doet.'
Nu, als het zingen door de gemeente in de kleine kerk van Straatsburg al zo indrukwekkend was, hoe zal het dan geweest zijn in de grote kerken van Geneve, waar jongeren en ouderen als één machtig koor de lof des Heeren aanhieven!

3 Verdere lijnen naar vandaag

Wij willen nog kort enige lijnen doortrekken. In de Nadere Reformatie in ons land was er weinig liturgische activiteit. De kerkdiensten werden preekdiensten, meer in het spoor van de pronaus uit de late Middeleeuwen. Wel zijn er heel wat liederenbundels gemaakt door de zogenoemde oude schrijvers, met liederen vaak te zingen op psalmwijzen en als vertolking van het innerlijk geestelijk leven, maar die waren bestemd voor persoonlijk gebruik en voor de conventikels. In de kerkdiensten zong men 'Datheen' en later met min of meer tegenstand de nieuwe berijming van 1773. Ook wordt als kenmerk voor het piëtistisch zingen genoemd dat het gebeurde op hele tonen en vrij langzaam, omdat de ziel er met alle aandacht bij zou zijn. Veel van Calvijns zingen is daarmee verloren gegaan.
Pas in deze eeuw constateert A. Kuyper weer een liturgisch ontwaken. Dit raakt ook het zingen in de kerk. Hasper heeft in ons land veel bijgedragen aan hernieuwde aandacht voor het Geneefse lied. Het oorspronkelijk ritmisch zingen kreeg weer ingang. De berijmingen van Datheen en van 1773 hielden geen stand tegen de forse kritiek op inhoud en uitvoering. Een nieuwe berijming vond algemene instemming. De Gereformeerde Kerken vrijgemaakt vervaardigden een eigen berijming. Hier en daar kregen bijbelliederen een plaats in de erediensten.
Van Calvijn kunnen wij de volgende zaken leren voor vandaag:
- laat de gemeente zingen; een koor mag eventueel dienen ter ondersteuning en aanlering; het orgel mag slechts een dienende functie vervullen
- zorg ervoor dat de gemeentezang tot ontplooiing komt ter eer van God, tot opbouw van het lichaam van Christus en tot verbreiding van het evangelie onder buitenstaanders
- psalm, bijbelgebonden en nieuwtestamentisch lied zijn calvijns geoorloofd voor de kerkdiensten
- laten er zulke zangwijzen gecreëerd worden die monodisch gezongen kunnen worden
- zoek de beste berijming en vertolking van de bijbelse woorden en boodschap en laten daar dichters hun gaven voor inzetten
- geef kinderen en jeugd een plaats in het zingen of aanleren van nieuwe bijbelgebonden liederen in de diensten!

4 Enige literatuur

C.P. van Andel, Tussen de regels. De samenhang van Kerkgeschiedenis en Kerklied, 's- Gravenhage 1968
A.C. Barnard, Die Erediens. Pretoria 1981
T. Brienen, De liturgie bij Johannes Calvijn. Zijn publicaties en zijn visies. Kampen 1987
J. Calvijn, Institutie 1536. Onderwijs in de christelijke religie. Vertaling door dr. W. van 't Spijker. Kampen 1992
J. Calvijn, Institutie of Onderwijzing in den christelijken godsdienst. Uit het Latijn vertaald door dr. A. Sizoo, 8e dr. Delft z.j. Dl. I-III
J. Calvijn, 'Aulcuns pseaulmes et cantiques mys en chant', in: H. Hasper a.w., dl. I, blz. 456-471
E. Haein, De problematiek van de gemeentezang in de Gereformeerde Kerken en de liturgische rijkdom van het Geneefse Psalter (1926). Bronuitgave, inleiding en vertaling door dr. J.R. Luth en drs. J. Lieshout. Baarn 1995
H. Hasper, Calvijns beginsel voor den zang in den eredienst. Verklaard uit de Heilige Schrift en uit de geschiedenis der Kerk. Een kerkhistorisch en hymnologisch onderzoek. 2 din. 's- Gravenhage 1955 en 1978
G. van der Leeuw, Beknopte geschiedenis van het Kerklied. Groningen/Batavia, 2e dr. 1948
J.A. van der Meiden, Calvijn en het kerklied. Een studie van Hasper. Goes 1987
S.D. Post, Pieter Boddaert en Ruiger Schutte: piëtistische dichters in de achttiende eeuw. Houten 1995

Dit artikel werd u aangeboden door: Driestar Educatief

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 18 november 1997

Driestar bundels | 172 Pagina's

Het zingen bij Calvijn

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 18 november 1997

Driestar bundels | 172 Pagina's