Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het drievoudig ambt van Christus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het drievoudig ambt van Christus

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(13)

DE AARD VAN CHRISTUS' KONINGSCHAP

We kijken nog even terug naar wat we de vorige keer schreven. Concluderend kunnen we dan zeggen: de werkelijkheid van Christus' koningschap ligt zonneklaar in het Woord van God geopenbaard. Er zou dienaangaande nog meer te noemen zijn uit het N.T. We hebben vooral toen het O.T. aan het woord gelaten. Toch zie ik er maar van af om nu expliciet uit het N.T. de werkelijkheid van Christus' koningschap te benadrukken. Ik dacht namelijk dat dit vanzelf ter sprake kan komen als we de aard van dit koningschap van Christus met elkaar nagaan. Zo vervallen we tenminste niet in herhaling.

Voor we iets over de aard van het koningschap van Christus willen gaan zeggen zou ik de lezer eerst nog op een belangrijke zaak willen wijzen. De zaak is deze: Aan het eind van ons vorig artikel schreef ik: Koning in zijn vernedering en Koning in zijn verhoging. Ik wil dit nog wel duidelijk onderstrepen.

Het heeft ook trouwens alles met de aard van Christus' koningschap te maken. Christus is niet eerst Koning geworden, nadat Hij door de vernedering heengegaan is en uitermate door de Vader is verhoogd. Zeker toen had Hij de vernedering achter zich en nu moet Hij als Koning heersen totdat Hij al zijn vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Zijner voeten. God de Vader heeft Hem na het kruis met eer en heerlijkheid gekroond.

Maar houdt goed vast: Christus is ook Koning in zijn vernedering. Hij is als Koning geboren, al was het dan in een stal en niet in een paleis. Hij is als Koning aangebeden door de wijzen uit het Oosten, al zocht Herodes het Kind te doden en al legden de Schriftgeleerden totaal geen belangstelling voor Hem aan de dag. Hij is koninklijk opgetreden in woorden en werken en toonde zijn macht over ziekte, duivel, demonische machten, ja zelfs over de dood. Hij hield als Koning intocht in mensenharten, ondanks dat de Zijnen tot wie Hij kwam Hem niet aan wilden nemen.

Hij heeft valse koningspretenties altijd afgewezen en zich niet ontpopt als een idealist die met revolutionaire dromen bezet was. Toen Hij ook maar enigszins merkte dat het volk die kant uit wilde na de wonderbare spijziging, ontweek Hij de door nationale gevoelens opgezweepte schare en bleef Hij op de berg alléén (Joh. 6).

Zelfs bij zijn eigen discipelen heeft Hij altijd dit streven bij de wortel afgesneden. Toen de moeder van Jacobus en Johannes Hem naar een ministerszetel vroeg voor haar zonen in zijn koninkrijk, wees Hij voor Zich en de Zijnen de drinkbeker van het lijden aan. En zelfs nog vlak voor Zijn hemelvaart als Hij gereed staat de troon aan de rechterhand des Vaders te bestijgen en Zijn jongeren Hem vragen: „zult gij nu aan Israël het koninkrijk weder oprichten", dan maakt Hij het hun voor de zoveelste keer duidelijk dat het uiteindelijk niet gaat om „hier en nu" maar dat de Vader tijden en gelegenheden in Zijn macht heeft. (Hand. 1).

Christus is als Koning gekruisigd, hing daar ten spot voor iedereen; gekroond met doornen en moedernaakt aan een vloekhout. Toch Koning! Onbegrijpelijk maar waar.

Midden in het lijden van Pilatus houdt Hij vol: „Gij zegt dat Ik een Koning ben" en dat houdt door alles heen een bevestiging van Zijn koningschap in. In Zijn vernedering blijft Hij Koning, al is dat voor vlees en bloed onmogelijk te aanvaarden. Hier kan ook slechts het geloof in deze man van smarten de Koning zien. Het ongeloof verwerpt zulk een Koning. Dwars tegen hun nationale trots in roepen de Joden voor Pilatus recht-

huis: „Wij hebben geen koning dan de keizer". Liever nog een keizer van Rome dan onder deze Koning die tot hen kwam, zachtmoedig en rijdende op het veulen van een ezelin. De Joden een ergernis en de Grieken een dwaasheid. Heden is 't niet anders. Het: wij willen niet dat Deze koning over ons zij leeft in ons aller hart.

Jezus Christus heeft zeer opvallend en zeer duidelijk allerlei verwachtingen in verband met Zijn koningschap onomwonden van de hand gewezen. Hij duidt zelf de aard van Zijn koningschap aan als Hij voor de rechterstoel van Pilatus' gedaagd bescheid geeft door te zeggen:

„Mijn koninkrijk is niet van deze wereld" (Joh. 18 : 36). Daar is in één keer alles mee gezegd. Daarom is het zo vreemd om te spreken van een koningschap in de vernedering. Omdat het niet van deze wereld is strookt het niet met het verwachtingspatroon dat mensen er van maken. Zij kunnen zich een koning alleen maar voorstellen vol glorie, uiterlijke glans en heerlijkheid. We zien evenwel dat Hij iedere verwachting van een aards koninkrijk doorkruist door Zijn prediking van het lijden. Want als dat waar was wat en het volk en de discipelen van Hem wilden dan zou de zalving van Christus historisch en ook feitelijk uiteengebroken zijn. Dan is er alleen nog maar sprake van Koning in verhoging. Waar blijft dan de profeet, waar blijft dan de priester?

Dr. Berkouwer spreekt in dit verband van de Messiaanse harmonie, de unieke en ongeschonden eenheid van het drievoudig ambt. Hij zegt er verder van: „Die Messiaanse harmonie heeft Israël misverstaan zowel toen zij Hem koning wilden maken als toen zij Hem bespotten: „Gegroet, Koning der Joden". Ze hebben het koninklijk ambt losgemaakt uit de eenheid van het Messiaanse ambt"en het naar zich toegehaald in een politieke Messiasverwachting. En als de Messias hieraan niet blijkt te beantwoorden dan is zijn ganse ambt, zijn drievoudig éne ambt tot voorwerp van spot en smaad" (a.w. Pag. 78).

De grondfout is dat zij niet inzagen dat Christus geen koning gemaakt moest worden, maar dat Hij Koning was en is en eeuwig zijn zal. Dit is de aard van Zijn ambt als Koning dat Hij niet gekomen is om te heersen maar om te dienen. Daarom is Zijn koningschap geestelijk van aard.

Daarom bewandelt Hij en in Zijn omwandeling op aarde èn in Zijn lijden en sterven een andere weg dan die zij de koninklijke weg achtten. Vooral is dit het geval, wanneer Hij de gekroonde spotkoning is, Zijn hoofd omkranst met de doornenkroon en om Zijn schouders de purperen mantel met de rietstok als scepter in Zijn hand. Zo wordt Hij onthuld in de armoede waarvoor Hij gekomen was. Maar juist hier raken zij het spoor bijster, omdat zij het koningschap niet zien en de aard van Zijn zalving niet verstaan. Hij is de Priester-Koning-Profeet. Zijn koningschap treedt alleen in en door het offer aan het licht en daarin wordt de zegenende heerschappij van Christus juist openbaar. Dat Hij gekomen is om de werken des duivels te verbreken, om de satan de kop te vermorzelen, om de dood en de zonde te overwinnen en in Zijn offer en bloed de grondslag te leggen voor Zijn eeuwig koninkrijk, waar genade heerschappij voert en dat tot volle openbaring zal komen als de koninkrijken der aarde geworden zijn van onze God en Zijn Christus.

„Het is niet toevallig, dat midden in de voltrekking van het gericht juist het koningschap van Christus zo in het centrum komt te staan" (Berkouwer t.a.p. pag. 79). Het hele proces voor de rechterstoel van Pilatus wordt gevoerd met de vraag naar Christus' koningschap als inzet en middelpunt.

Daar is Zijn koningschap niet in de crisis, maar daar zien we juist de manifestatie van Zijn waarachtig koningschap, zoals het door het geloof als een werkelijkheid wordt gezien. Ongetwijfeld is ook Zijn verhoging een blijk van Godswege dat Hij de ware Koning is, wiens macht onbeperkt is en wiens troon vast staat op recht en gerechtigheid.

Koning in zijn verhoging volgt ontegenzeggelijk op Koning in zijn vernedering. Hij kan na Zijn opstanding getuigen: ij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. „Een aards koninkrijk werd Hem als lokaas door de satan voorgehouden in de derde verzoeking in de woestijn (Matth. 4:5).

Maar zelf heeft Hij de aard van Zijn koningschap omschreven als een koningschap dat niet komt met uiterlijk gelaat, maar als een heerschappij in het hart van hen die tot dat koninkrijk behoren (Luk. 17 : 20 — 21).

Zijn koninkrijk zegt de apostel Paulus „bestaat in rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door de Heilige Geest" (Rom. 14 : 17).

De catechismus belijdt dat Hij ons door Zijn Woord en Geest regeert. Hij is het hoofd der gemeente, die Hij met zijn dierbaar bloed kocht, uit alle geweld des duivels verlost heeft, die door de Geest geleid Hem Heere noemt en met lichaam en ziel voor tijd en eeuwigheid Zijn eigendom is. Deze gemeente staat onder Zijn regering en bescherming en

bewaring; zo zelfs dat Hij haar verzekert: De poorten der hel zullen Mijn gemeente niet overweldigen". (Matth. 16 : 18). Hij regeert ook over hen die Zijn heerschappij niet erkennen willen. Hij is gezeten aan Gods rechterhand totdat Hij al Zijn vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Zijner voeten. Hij regeert zolang tot het ogenblik aanbreekt dat Hij het koninkrijk aan God en de Vader zal overgeven en God zal zijn alles en in allen (1 Cor. 15). Hij draagt de naam boven alle naam omdat God Hem uitermate heeft verhoogd. (Filipp. 2). Hij heet Overste van de koningen der aarde". (Openb. 1:5).

Ook al wordt Zijn koningschap hier op aarde miskend en al verbergt Zijn heerlijkheid zich nog achter de smaad, waarmee de vijanden de voetstappen van Gods gezalfde smaden, in de hemel schittert zijn koninklijke majesteit en eens wordt Hij ten volle openbaar als Koning der koningen en Heere der heren (Openb. 19 : 16).

De macht van Christus' koninklijke heerschappij is in de eerste plaats de macht van de verzoenende, verlossende en zo overwinnende macht van Zijn offerande. Hij is de Koning-Priester en de Priester-Koning. De heerschappij van Christus is ten volle theocratie. Prof. van Ruler heeft ons gezegd:

„Zo regeert Christus niet alleen Zijn kerk, maar ook de wereld. Hem is alle macht gegeven in hemel en op aarde. Zien we daar veel van of ook maar iets in de werkelijkheid? Ik zou zo zeggen: als we het wereldhistorisch proces aankijken zien we er heel wat van, maar de hoofdzaak is, dat we het op het gezag van het apostolisch evangelie geloven en in dat geloof leven."

Wij zien nu nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn, maar wij zien Jezus met eer en heerlijkheid gekroond.

Calvijn die in het vijftiende hoofdstuk van het tweede boek van zijn Institutie ook over het koninklijk ambt van Christus zo uitnemend schrijft, legt merkwaardig sterk nadruk niet alleen op de geestelijke heerschappij van Christus, naar de aard van Zijn koningschap, maar ook op het beschutten en bewaren van de kerk, zodat het „onmogelijk is dat de duivel met zijn ganse toerusting der wereld ooit de Kerk vernielt, die op de eeuwige heerschappij van Christus gegrondvest is". Juist het geestelijk karakter spoort ons aan om door te dringen tot de hoop op een beter leven.

Na dit alles moeten we ook zeggen dat er in onze tijd niet zoveel veranderd is. Nog ziet men het koningschap van Christus als een aardse grootheid. Nog trekt men — net als in Israël van Jezus dagen — het ene ambt uiteen, door het koningschap zo grondig uit de ambten te isoleren dat er een aardse Messias en een aards vrederijk overblijft en dat dit het enige en het laatste zou zijn wat er van het koninkrijk Gods te zeggen valt. Ik ga daar nu niet verder op in. Meermalen schreef ik er al over in de kolommen van dit blad. Maar u zult wel merken dat het niet moeilijk is vanuit de Joodse opvatting van Christus' koningschap de lijnen door te trekken naar de hedendaagse moderne theologie.

Daartegenover staat het Woord van Christus zelf: Mijn koninkrijk is niet van deze wereld. En zij die dit aardse koninkrijk in zijn „messiaanse gestalte" (wat een verraderlijk misbruik van woorden) voortaan, maken zich los uit het belijden van de kerk en hun leggen we het woord van Calvijn voor:

„En daarom moeten wij weten, dat al het geluk dat ons in Christus beloofd wordt, niet bestaat in uiterlijke voordelen, namelijk dat wij een vrolijk en gelukkig leven zouden lijden, bloeien en in rijkdommen, veilig zijn tegen alle schade, en ons baden in genietingen die het vlees gewoonlijk begeert, maar dat het geluk eigen is aan het hemelse leven.

Want omdat het niet aards of vleselijk is, zodat het aan het verderf zou onderworpen zijn, maar geestelijk, heft het ons op tot het eeuwige leven, opdat wij lijdzaam dit leven onder allerlei moeilijkheden zouden doorbrengen, met dit éne tevreden dat onze Koning ons nooit in de steek zal laten, maar ons in alle noodzakelijkheden te hulp zal komen, totdat wij, na onze krijgsdienst te hebben volbracht, geroepen worden tot de triumf."

N. Tonge

H. V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 december 1975

Gereformeerd Weekblad | 28 Pagina's

Het drievoudig ambt van Christus

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 december 1975

Gereformeerd Weekblad | 28 Pagina's