Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OP DE WEGEN VAN DE GEEST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OP DE WEGEN VAN DE GEEST

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bescheiden bespreking

Het is een hachelijke onderneming in één artikel de bundel te bespreken, die voortgekomen is uit „de Studie- en bezinningsgroep van Christelijke Gereformeerde predikanten en theologen”. Prof. Van ’t Spijker heeft er in „De Wekker” wel acht artikelen aan gewijd. Hoe kan ik dan in één artikel recht doen aan de bundel? Bij voorbaat excuus aan de lezers als dit artikel wat langer wordt dan de redactie gewenst vindt: drie tot vier pagina’s. Ook excuus voor het feit dat ik niet op elke bijdrage zal ingaan.

De schrijvers hebben als ondertitel gekozen „Opstellen over samenleven in kerk en wereld”. Daarmee willen ze zeggen, dat zij voor de verhouding van kerk en wereld speciale aandacht hebben. Hun uitgangspunt is een in 1971 door wijlen ds. P. op den Velde gehouden referaat voor een conferentie van ambtsdragers. Dat droeg tot titel „Samenleven in de kerk”. Vergeleken met deze titel is de blikrichting wijder geworden. Het gaat nu over samenleven in kerk en wereld. Ofschoon er voor deze verbreding wel aanzetten in het artikel van Op den Velde te vinden zijn, lijkt het mij ongeoorloofd de voltrokken verbreding zonder meer met zijn naam te dekken. Prof. Van’t Spijker heeft reeds andere bezwaren tegen dit beroep op Op den Velde aangebracht. Het nu door mij genoemde bezwaar wordt in het „Woord Vooraf” opgevangen met: „Wat in deze bundel wordt geboden, is een verdere doorwerking van enige facetten die in het referaat van Op den Velde worden genoemd of daarmee hebben te maken.” Ik denk dat we zo niet te werk moeten gaan met wat een van onze predikanten heeft gepubliceerd, nu hij zelf niet meer de gelegenheid heeft om zich over de „doorwerking” uit te spreken.

Een belangrijke vraag is wie het onderwerp is van het samenleven in de samenleving. Beslissend lijkt mij voor de schrijvers te zijn hoe wij als christenen met anderen moeten omgaan. Mag ik de intentie van de schrijvers zo verwoorden dat voor die omgang met anderen in de samenleving ook het samenleven van de gelovigen binnen de kerk moet veranderen? Moet ik het misschien nog iets aanvullen en zeggen: Niet alleen voor die omgang, maar ook door die omgang moet het samenleven binnen de kerk veranderen? Dat veranderingen noodzakelijk zijn wordt op bladzijde 7 in het Woord Vooraf gezegd: De „huidige situatie is immers in vele opzichten geheel anders dan vroegere. Oude antwoorden zouden daarom wel eens géén antwoorden meer kunnen zijn”.

Om de vrijheid door de Geest

Deze bundel stelt ons voor de vraag hoe de kerk zal reageren op de uitdaging van de moderne wereld. Graag zeg ik reeds aan het begin dat ik dit een belangrijke vraag vind. Het komt mij voor dat meerderen in onze kerken zich met dit vraagstuk hebben bezig gehouden, al worden zij behalve ds. Op den Velde niet als gesprekspartners genoemd.

Wat is nu het karakteristieke van het antwoord dat door de auteurs wordt gegeven? Opvallend is dat in het slot van het Woord Vooraf aangeknoopt wordt bij een woord van K.H. Miskotte, dat hij schreef in verband met de herdenking van de Afscheiding. „In de Afscheiding ging het om de vrijheid der kerk, een vrijheid tot belijden, een vrijheid om de dienst te vervullen van het Woord Gods” (blz. 8). Ik heb altijd enige moeite met deze typering, door Miskotte gegeven. Hij is zelf tot „in de kern van de zaak” Hervormd gebleven. Hij spreekt in het bedoelde opstel trouwens over de Afscheiding als sectarisme. Dan lijkt het me weinig terzake om hem te citeren voor een nieuw theologisch en kerkelijk beleid in de verhouding van kerk en samenleving. Tenzij men binnen de afgescheiden kerken Miskottes ideaal voor die verhouding het meest navolgenswaardig zou vinden. Doch dat laat zich moeilijk denken.

De schrijvers willen in deze (aldus door Miskotte getypeerde) traditie bezig zijn in kerk en samenleving. Zo willen ze dienstbaar zijn aan het Woord van God „dat uitleidt uit elk beklemmend diensthuis en bevrijdt van elke slaafsgebondenheid tot een vrijheid, die door en met de Geest van Christus wordt geschonken”.

In meen in deze zinnen iets van een ideaal te mogen beluisteren. Zij geven uitdrukking aan wat de titel bedoelt: De wegen van de Geest. Deze zijn wegen die uit een beklemmend diensthuis leiden en tot echte vrijheid voeren. Dit ideaal laat zich nauwelijks anders verstaan dan als een afwijzing van een aantal dingen die onder ons tot heden gegolden hebben en door ons gemeenschappelijk aanvaard werden. Behalve vertolking van een ideaal krijgt het boek daardoor ook iets van het voorhouden van een spiegel, waarin de kerk zichzelf moet herkennen met haar zonden van verstarring en van slaafse gebondenheid. Ten overvloede vermeld ik dat de toon in het algemeen mild is. Het boek dient zich niet aan als een strijdschrift. Wie echter de regels goed leest, èn wat er tussen de regels door meeklinkt, beseft dat het een vrijpostige kritiek op eigen kerkelijk leven bevat. Dat is niet ongeoorloofd, als die kritiek maar gefundeerd is.

Hoe wordt deze nieuwe aanpak gefundeerd? Ten vervolge op het uit de Inleiding geciteerde herinner ik aan de ondertitel van de bijdrage van drs. Steenbergen: „Samenleven onder de genade. De genade als structuurbepalende kracht voor het samenleven in en buiten de gemeente”. Deze titel als geheel lijkt me de uitwerking van het openingsartikel geschreven door prof. Versteeg: „Pinksteren: een nieuwe wijze van samenleven (Handelingen 2)”. Het gaat er beide auteurs om (zij het dat Versteeg over de wijze en Steenbergen over de structuur spreekt) dat de genade nieuwe samenlevingsvormen schept: dat de Geest allen aan elkaar gelijk maakt en zo barrières slecht die er in het verleden tussen mensen zijn geweest.

Dit lijkt me een van de wezenlijke uitgangspunten van het boek. De Geest doet leven uit de genade en brengt vrijheid.

Is de genade structuur-bepalend?

Is het juist dat de genade structuur-bepalend is? Op de achtergrond ligt, lijkt mij, een ingrijpend probleem, waarmee de eeuwen door is geworsteld. Dat is de verhouding van schepping en herschepping. Ofwel: wat is het nieuwe dat Christus brengt? Is de verlossing herstel of verheffing? Men kan het ook zo formuleren: van welke aard is het nieuwe dat Christus brengt? Drs. Steenbergen spreekt over nieuwe structuren van samenleving (49). Ds. Harder spreekt in verband met Handelingen 2 over het feest van de nieuwe orde (140). Ds. Compagner schrijft: „Waarheden dreigen steeds meer statisch te worden, los van de dynamiek van de Geest”. Het schip van de kerk dreigt vast te lopen op de klippen van de ordeningen. Het moet en zal worden vlot getrokken. „Dan wordt de eigen dynamiek van de Geest weer ontdekt, het „burgerlijke” wordt ontmaskerd en kerk en samenleving raken weer op elkaar betrokken” (70). Ik meen dat de gegeven citaten alle met elkaar verband houden. Over het samenleven in kerk en samenleving is alleen vruchtbaar en bijbels te spreken, als we de nieuwe orde van de genade en de dynamiek van de Geest tot hun recht laten komen.

Ik kan me moeilijk aan de indruk onttrekken dat vanuit deze centrale stelling de kerkelijke praktijk onder kritiek komt te liggen. Herhaaldelijk wordt de uitspraak van Op den Velde geciteerd: „We zijn als kerken te zeer blijven hangen in wereldlijke samenlevingsvormen, hoezeer ze op Golgotha vervloekt zijn” (42, 59).

Het resultaat

Waartoe leidt deze nieuwe orde nu? De predikanten Ruiter en Zuur pleiten voor een aanvaarding van Van der Leeuws inzichten in de liturgie. Diens leerlingen (in derde generatie) worden herhaaldelijk geciteerd. Kennelijk moet het met de liturgie in onze kerken die kant uit. Men zou wensen dat de meer dan eens met instemming geciteerde Noordmans ook in dit artikel aan het woord was gekomen. Zijn kritiek op Van der Leeuw betrof de dogmatische grondslagen van diens positie. Noordmans maakte zich tegenover Van der Leeuw sterk met de beslissing die de Reformatie in het dogma had genomen. De liturgie van de Reformatie hangt met haar belijdenis samen. Van der Leeuws liturgische inzichten stoelen op een andere dogmatische positie. Dat heeft Op den Velde goed doorgehad!

Ds. Vogel pleit voor de gemeente als leergemeenschap. „De neiging om maar bij het oude te blijven doet denken aan leer-weigering” (107). Dat is zonde, omdat het uiting is van wantrouwen (109). Ook hier een zich afzetten tegen het statische en het pleiten voor veranderingen. Een leerproces is een veranderingsproces. De insider herkent hier de sporen van publikaties van K.A. Schippers en de Groninger hoogleraren Dingemans en Hoedemaker. Naar mijn gedachte hebben deze scribenten recht op vermelding als (inspiratie) bron. Het komt me voor dat door dit leerproces het onderscheid ambt en gemeente tot een minimum beperkt wordt. Dat onderscheid is door Versteeg praktisch uitgewist, als hij schrijft: „In de gemeente als het volk van de nieuwe bedeling treedt de een niet meer op namens de ander, maar staat ieder naast de ander” (22). Versteeg aanvaardt de ambten. Hadden deze hier dan niet vermeld moeten worden? Zou de tekening er dan niet enigszins anders uitgezien hebben?

Een ambtsdrager staat namens Christus ook tegenover de ander. Juist hier vraag ik me af, of de genade van de Geest de door God gegeven en gehandhaafde verschillen doet verdwijnen. Met name is dat ook het geval in de bijdrage van ds. H. van Mulligen. Hij borduurt in dezelfde lijn door, en verdedigt de volstrekte gelijkheid van man en vrouw en hun beider recht om het ambt te bekleden. Men kan het ook van de andere zijde benaderen: Het ambt wordt vanuit de genade als structuurprincipe zozeer een zaak van allen, dat het verschil tussen man en vrouw voor de vervulling ervan niet meer relevant is.

Ik vermeld ook de opstellen over Zendingswerk in Zuid-Afrika (C.D. Affourtit), over Diaconaat wereldwijd (J.M. Aarnoudse en K.T. de Jonge) en over Werkloosheid als probleem en uitdaging voor de kerk (W.C. Moerdijk).

Ds. Born verdedigt dat bij het vraagstuk van massavernietiging de status confessionis in het geding is. „Wij belijden niet anders te kunnen dan „nee” te zeggen tegen deze weg; wij geloven dat deze weg strijdig is met Gods gebod en uiting van de zondige hoogmoed van de mens die zich onder dit goede gebod niet wil schikken” (194). Bij massavernietigingswapens is er geen verbinding met het door God bedoelde heil. De verbinding recht en humaniteit wordt doorgesneden (194). Ik denk dat elke zonde juist daarin bestaat dat de verbinding recht en humaniteit wordt doorgesneden. Het door Born gebruikte argument is in het verleden ook tegen de doodstraf ingebracht. Het kan op elke oorlog worden toegepast. Het geldt niet alleen de massavernietigingswapens. Juist terwille van de humaniteit heeft God op moord de doodstraf gesteld (Genesis 9:6). Ik zou niet zo vlot over hoogmoed durven spreken, als ik bedenk dat verzet geboden is tegen een macht die openlijk erkent op de wereldheerschappij uit te zijn. Dat brengt deze macht op een vreselijke wijze in praktijk (Afghanistan). Juist deze macht veracht recht en humaniteit beide. Onder haar heerschappij blijft er van de verbinding van deze twee niets over. Men kan toch moeilijk zeggen dat deze constatering en het verzet tegen zulk een meedogenloos oprukkende demonische heerschappij per definitie uiting van hoogmoed is!

Gods gerechtigheid en barmhartigheid

Speelt op de achtergrond van deze vragen de verhouding van Gods gerechtigheid en barmhartigheid een rol? Aan deze verhouding is de bijdrage van drs. G.C. den Hertog gewijd. Als ik hem goed begrijp, legt hij het dogmatische fundament voor de stelling dat de genade structuur-bepalend is. „Alleen vanuit kruis en opstanding kunnen wij nu ook over de schepping spreken.” Het spreken over de scheppingsordeningen wordt afgewezen. Men mag het alleen volhouden als duidelijk wordt, dat Schepper en Verlosser daarin op ons heil en ons leven uit is (78). Is de Schepper met Zijn scheppingsordeningen dan niet op ons heil uit? Gaat de genade aan de schepping vooraf? De geponeerde stellingen zijn in de naoorlogse theologie niet onbekend. Barth heeft de schepping niet alleen wat onze kennis ervan, maar ook wat betreft de bepaling ervan onder beheersing van de verlossing gesteld. In de klassiek gereformeerde theologie heeft men de tweeheid van gerechtigheid en barmhartigheid in Gpd altijd vastgehouden. Bij Barth worden ze eikaars keerzijden. Die tweeheid te verdedigen verdient niet het verwijt van: „een splitsing in de eenheid van Gods werken die diep dreigt door te lopen tot in God Zelf” (77).

Voorzover ik kan zien ligt in de zojuist weergegeven gedachtengang de kern van het probleem. De genade vernieuwt, maar zet de voor de schepping geldende wet en ordeningen niet opzij.

De dynamiek van de Geest

Graag wil ik mijn moeite vragenderwijs formuleren. De uitspraken in het boek zijn niet alle even duidelijk. Ze zijn zelf ook voorzichtig geformuleerd. De nadruk op de dynamiek van de Geest en de daarmee gegeven nieuwe orde doet mij vragen: Hoe zien de schrijvers de wil van God? Hoe zien zij Paulus’ uitspraken over de orde die God bij de schepping in de relatie man en vrouw heeft ingesteld? Opvallend is dat de kritiek van drs. Steenbergen met betrekking tot de vrouw in het jodendom op blz. 46/7 de misvattingen betreft die het jodendom ervan gemaakt heeft! De joden kunnen zich voor deze misvattingen mijns inziens niet op het Oude Testament zelf beroepen.

Voorzover ik kan zien, kan men uit de stelling de Geest schrijft wegen in de tijd, ook met betrekking tot de ethiek allerlei conclusies trekken, die aan de voortduur van de geldigheid van de wet en de door God gegeven ordening geen recht doen. Met nadruk zeg ik: De schrijvers trekken (behalve met betrekking tot ambten die voor de vrouw open moeten staan) deze conclusie niet. Wie echter iets weet van de hedendaagse discussies met betrekking tot sexuele en huwelijksethiek beseft, dat de dynamiek van de Geest, door wie de genade gerealiseerd wordt, de basis is om een nieuwe ethiek te introduceren. Willen de schrijvers dit ook?

Men kan het probleem ook nog anders stellen. Juist de Geest als uitgangspunt geeft ruimte om resultaten van het hedendaagse denken en beleven, van wetenschap en cultuur op te nemen bij de verwerking van Schriftgegevens. Moeten we de nieuw te formuleren antwoorden met behulp van de Geest mede aan deze tijd ontlenen?

Naarmate de schepping en de daarmee door God gegeven normatieve gezichtspunten onder beheersing van de genade komen te staan, is het mogelijk om eigentijdse gegevens in te passen in structuren welke de genade schept. Zo krijgen we een heel andere aanpak vanuit een heel andere optiek dan tot heden in onze kerken gebruikelijk was. Het wil mij voorkomen dat in dit alles de hermeneutiek beslissend is. In het moderne denken heet de hermeneutiek beslissend te zijn voor de dogmatiek. Ik blijf evenwel van mening dat aan de moderne hermeneutiek een dogmatische beslissing ten grondslag ligt.

De spiritualiteit van prediking en pastoraat

Het is mij opgevallen dat prediking en pastoraat nauwelijks als aparte onderwerpen genoemd worden. Ik betreur dit. Op deze beide terreinen heeft de Afscheiding een eigen spiritualiteit gekend. Daaraan werd ze zelfs herkend. Waarom wordt déze erfenis niet nadrukkelijk aanvaard? Het is voor mij de vraag of vanuit deze afgescheiden optiek wel gezegd kan worden, dat de betrokkenheid van kerk en wereld op elkaar het geheim van de geschiedenis uitmaakt; en of inderdaad hij de geschiedenis prijsgeeft, die niet zomaar zegt dat kerk en wereld op elkaar betrokken zijn (78).

Op zijn minst zou duidelijk moeten worden, wat men in deze verbinding onder wereld verstaat. Is dat de civitas terrena, het wereldrijk naar Augustinus’ opvatting? Als men Augustinus’ tweeslag duidelijker had doen doorklinken, zou er in dit boek naast onuitgesproken, maar tastbare nadruk op de solidariteit ook oog geweest zijn voor de antithese. Er verscheen ooit een Apeldoornse studie die gewijd was aan de verhouding van solidariteit en antithese. Die studie was opgedragen „aan de nagedachtenis van Pieter op den Velde en Christiaan Verhage, wier leven in dienst van het Evangelie stond en wier werk om het thema van deze rede cirkelde”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1985

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

OP DE WEGEN VAN DE GEEST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1985

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's