Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

EEN ALLERBELANGRIJKSTE VRAAG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN ALLERBELANGRIJKSTE VRAAG

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Ben Ik zo lange tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Joh. 14 : 9a.

De vraag van de Heere Jezus in Joh. 14:9a is een allerbelangrijkste vraag. Moge zij u op uw ziel gebonden worden. De Heere Jezus Christus te kennen is immers de vervulling van al onze behoeften. In Hem wordt teruggevonden het Beeld Gods, dat wij in Adam hebben verloren. Hij toch is geworden tot wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en tot een volkomen verlossing.

Als gij de Heere Jezus hebt leren kennen, dan zij* gij overgegaan uit de dood tot het leven, dan is uw schuld betaald. Gij deelt in Gods gunst. Gij zijt het eigendom van uw getrouwe Zaligmaker, naar lichaam en ziel, beide in het leven en in het sterven. Hij zal voor u zorgen met onverbreekbare trouw. Hij zal u leiden in grazige weiden. Hij voert u zachtkens aan zeer stille wateren.

Als gij de Heere Jezus hebt leren kennen, dan zijt gij in goede handen. Niets zal u van Hem scheiden. Niemand zal u uit Zijn hand rukken. Hij is ten hemel gevaren om ook u'plaats te bereiden. En nu komen ze allen binnen, die van Hem gekend zijn, en Hem enigermate kennen. Geen klauw zal achterblijven.

Voorwaar, de vraag, door de Heere Jezus tot Filippus gericht, die gaat over het kennen van Christus, is een vraag, die ons bepaalt bij een allerbelangrijkste zaak. Het is die zaak, waarop van toepassing is het woord: „Eén ding is nodig."

De Heere Jezus vroeg eens aan Filippus, en Hij vraagt het nu ook aan u en aan mij: „Ben Ik zo lange tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? " — Deze allerbelangrijkste vraag is ook een vraag, die ons dringt tot een ernstig zelfonderzoek.

Filippus was onder de eerste discipelen van de Heere Jezus. Hij was van Bethsaïda, de stad van Andreas en Petrus. Hij was het. die Nathanaël vond en tot hem zeide: „Wij hebben Dien gevonden, van Welke Mozes in de Wet geschreven heeft en de Profeten, nl. Jezus, de zoon Jozefs, van Nazareth." Drie jaren lang was de Heere Jezus met hem geweest. Veel heeft Filippus gezien, veel gehoord. Maar ach, wat is zijn inzicht in de betekenis van Jezus' persoon en werk, nog gebrekkig. Hij gelooft wel, blijkens zijn: „Toon ons de Vader", dat de Heere Jezus de Vader kan openbaren, maar Hij is er blind voor, dat de Heiland in Zijn persoon, Zijn woorden, Zijn werken, één heerlijke openbaring van de Vader is. Filippus was ongetwijfeld een gekende des Heeren, maar zijn kennen was nog zeer gebrekkig. De Heere Jezus wil hem daarbij bepalen, tot zelfonderzoek, tot beschaming brengen door Zijn ernstig, weemoedig, bestraffend: „Ben Ik zo lange tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? " — Ben Ik daarvoor zo lang met u geweest? Heb Ik daarvoor zoveel tot u gesproken? Hebt gij daarvoor zoveel wonderen gezien? Heb Ik daarvoor zoveel arbeid aan u besteed?

„Ben Ik zo lange tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend? " — Ook tot ons komt deze vraag, opdat wij eens zullen onderzoeken, hoe het staat met onze kennis van de Heere Jezus.

„Ben Ik zo lange tijd met ulieden? " — De Heere Jezus is met ons in Zijn Woord, dat wij hebben in ons huis. Hij is met ons in de prediking, die wij in het bedehuis mogen beluisteren. Hij is met ons in Zijn roepstemmen, die zich vermenigvuldigen. Hij is met ons in allerlei arbeid, die Hij aan ons besteedt. Hij spreekt: „Zie, Ik sta aan de deur, en Ik klop." Hij bidt ons als het ware: „Mijn zoon, mijn dochter, geef Mij uw hart." Hij nodigt ons dringend en liefelijk: „Zo iemand dorst, die kome tot Mij, en drinke." Ja, de Heere Jezus is met ons, die leven onder het licht van het Evangelie.

Met recht vraagt de Heiland: „Ben Ik zo lange tijd met ulieden en hebt gij Mij niet gekend? " Al vele jaren is Hij met ons. Er zijn in onze lezerskring kinderen: Ook met u is de Heere Jezus reeds enige jaren, en Hij arbeidt aan uw jeugdig hart met de verzekering: „Die Mij vroeg zoeken, die zullen Mij vinden."

Er zijn onder onze lezers jongelingen en jongedochters. Ook met u is de Heere Jezus al meerdere jaren. O, mocht het u eens aangrijpen: „bijna 20 jaar, of reeds in de twintig, en nog onbekeerd, nog ken ik de Heere Jezus niet."

Er zijn onder ons mannen en vrouwen in de kracht van hun leven. Dertig, veertig, vijftig jaren is de Heere Jezus reeds met u. Elk jaar weer heeft Hij mest om de boom laten leggen. Hoort, hoe Hij ook u vraagt: „Ben Ik zo lange tijd met ulieden en hebt gij Mij niet gekend? "

Er zijn onder onze lezers ouden van dagen, misschien reeds worstelend met allerlei gebreken van de ouderdom. Jaren, jaren lang zijt gij begenadigd, zijt gij gewezen op kribbe en kruis, op de enige Naam onder de hemel gegeven, door welke wij moeten zalig worden. Nu, op uw oude dag, vraagt de Heere Jezus u: „Ben Ik zo lange tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend? "

De vraag van Joh. 14:9a is een ernstige vraag. Dat zij maar met kracht op ons aankome! De Heere Jezus is met ons, om aan ons te arbeiden. Wij zitten vlak bij de waterbron, maar het gaat ons van nature als Hagar. Vlak bij een waterput neergezeten, zag zij die niet. Totdat God haar ogen opende. O, smeek de Heere, dat Hij ook uw ogen opene voor de volheid, die in Christus Jezus is.

Wij worden telkens weer zo ernstig gewaarschuwd en zo dringend opgewekt, als wij zingen:

Vreest 's Heeren macht, en dient Zijn majesteit; Juicht, bevend op 't gezicht van Zijn vermogen, En kust de Zoon, van ouds u toegezeid, Eer u Zijn toorn verdelg' voor aller ogen; U op uw weg tot stof doe wederkeren, Wanneer Zijn wraak, getergd door uw gedrag, U, onverhoeds, zou door haar gloed verteren, Tot staving van Zijn langgehoond gezag.

Welzalig zij, die, naar Zijn reine leer, In Hem hun heil, hun hoogst geluk beschouwen; Die Zions Vorst erkennen voor hun Heer'; Welzalig zij, die vast op Hem betrouwen.

„Ben Ik zo lange tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend? " — Dat is een vraag, waarmede in het bijzonder ook zoe-

kende zielen hebben in te keren tot zichzelf.

De Heere Jezus is met u, die bekommerd zijt over uw staat en toestand voor de eeuwigheid. Zonder Hem zoudt gij niet zoeken. Zonder Hem zoudt gij voortslapen. Zonder Hem is er geen onrust van binnen.

De Heere Jezus is met u, als uw schuld u drukt, als gij eens moogt komen met smeking en geween, als uw ziel wordt verkwikt door rijke beloften en zalige ervaringen.

Reeds lange tijd is de Heiland wellicht met u. Misschien is het reeds vele jaren, dat gij aren moogt lezen op de akker van de geestelijke Boaz. En toch komt Hij nog tot u met de vraag: , , Ben Ik zo lange tijd met u, en hebt gij Mij niet gekend? " < — Gij kent de Heere Jezus nog niet als uw Borg. Gij ziet in Hem nog niet uw gerechtigheid. Het mijnen des geloofs is u nog vreemd.

Vraag dan uzelf af: , , in hoeverre heb ik nu de Heere Jezus leren kennen? " En dat ge met diepe beschaming mocht belijden: „reeds zo lange tijd zijt Gij met mij, en nog, nog ken ik U niet."

„Ben Ik zo lange tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend? " — Dit blijft een vraag ook voor meer bevestigde christenen. Door Gods genade zijt gij misschien reeds lang op de weg des levens. En toch, wat kent gij uw Zaligmaker nog weinig en gebrekkig. Als gij Hem meer kendet, dan zou er meer geloof, meer hoop, meer liefde, meer vertrouwen en overgave, meer ijver zijn, en meer vurige begeerte om te getuigen van Hem, Die tot al de Zijnen zegt: „Gij zult Mijn getuigen zijn."

„Ben Ik zo lange tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend? ' — Dat is een allerbelangrijkste vraag, door de Heiland Zelf gesteld aan al de Zijnen. Gelukkig degene, die met deze zo gewichtige vraag maar gedurig weer werkzaam gemaakt mag worden door de Heilige Geest. Dan komt het onder de bearbeiding van die Geest der uitbranding en des oordeels al meer tot een onderzoeken van uzelf juist op dit punt. Dan is het wel eens in uw hart: „ja, wat ken ik nu eigenlijk nog van Hem? , wat ken ik Hem nog weinig in Zijn ambten, in Zijn namen, in Zijn staten, in Zijn onmisbaarheid, in Zijn dierbaarheid!" Zo leert gij uw nood en ellendigheid onder de leiding van de Heilige Geest recht en grondig kennen. Zo wordt het u een oorzaak van droefheid, dat de Heere Jezus al zo lange tijd met u is, en dat gij Hem toch nog zo weinig kent. Zo wordt ook in u opgewekt de begeerte om Hem meer te mogen kennen, en het is met de apostel: „Opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding."

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 juli 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

EEN ALLERBELANGRIJKSTE VRAAG

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 juli 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's