Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte mevrouw N.N. te N.,

Het gesprek met u ging over de reiniging der ziel door het bloed van Christus. U gaf me toen te kennen dat u zo graag zou zien dat ik daar een briefje over zou willen schrijven. Ik kreeg nu zo in mijn gedachten om daar iets over te schrijven aan de hand van Psalm 51:9, de woorden: Ontzondig mij met hysop en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw.”

Het is ons bekend dat Psalm 51 Davids boetpsalm is, die hij gemaakt heeft nadat de profeet Nathan tot hem ingekomen was, nadat hij tot Bathséba was ingegaan. Het heeft me weleens wat te zeggen gehad, als we zo lezen: "En de HEERE zond Nathan tot David." David was snood van de Heere afgeweken in wat hij gedaan heeft, niet alleen in overspel, maar ook in de doodslag op Uria. Maar de Heere zond op Zijn tijd de profeet Nathan tot David. En dan vinden we de naam HEERE met grote letters. De Jehovah betoonde hierin weer de Getrouwe te zijn en te blijven over een trouweloos schepsel. David zou uit zichzelf ook nooit recht in de schuld gekomen zijn, als de Heere er Nathan niet toe had gebruikt om hem in de schuld te brengen. Hij zegt in Psalm 32: "Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd in mijn brullen den gansen dag. Want Uw hand was dag en nacht zwaar op mij, mijn sap werd veranderd in zomerdroogten. Sela." Dus hij heeft wel een moeilijke tijd beleefd, als hij niet recht in de schuld kon komen.

De Heere heeft hem echter op Zijn tijd in de schuld gebracht, als het kind al geboren was. Dus een lange tijd heeft hij het moeilijk gehad. De profeet Nathan werd dus pas op Gods tijd tot hem gezonden. En die heeft een treffende gelijkenis gebruikt en liet daarmee David zijn eigen vonnis vellen, als David zei: "Zo waarachtig als de HEERE leeft, de man, die dat gedaan heeft, is een kind des doods." Toen behoefde Nathan niet meer te zeggen dan: "Gij zijt die man!" En dan lezen we: "Toen zeide David tot Nathan: Ik heb gezondigd tegen den HEERE." En toen mocht Nathan zeggen: "De HEERE heeft ook uw zonde weggenomen; gij zult niet sterven." Wel zou hij de gevolgen van zijn zondige handelingen moeten ondervinden. Het zwaard zou van zijn huis niet wijken. Hij had dit in het verborgen gedaan, maar de Heere zou deze zaak doen voor de ogen van gans Israël, en voor de zon.

Maar nu lezen we in Psalm 51, dat David zeggen mocht: "Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in Uw ogen, opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken en rein zijt in Uw richten." Hij werd ook bij zijn ontvangenis en geboorte gebracht, wat hem deed zeggen: "Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen." En daarop volgt dan: "Zie, Gij hebt lust tot waarheid in het binnenste, en in het verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend." Die woorden gaan vooraf aan de woorden waar we nu speciaal even onze overdenking aan willen geven. Het is een Godswerk om een mens recht zondaar te doen worden. Dit brengt mij ineens in de gedachten wat ik mijn moeder hoorde zeggen toen de Heere na twee jaren van veel donkerheid en strijd haar ziel onder het bombardement van Rotterdam in de ruimte wilde stellen. Toen zei ze gedurig: "Nu zie ik, welk een eeuwige liefde en welk een grote genade het is om zondaar voor God te mogen worden." Toen de vliegtuigen de eerste bommen uitwierpen, waren die niet voor anderen, maar voor haar bestemd. Ze kon het niet anders meer zien. Maar toen liet de Heere haar weten dat Hij naar waarheid ziet in het binnenste. Dat is Zijn werk en dat uit eeuwige liefde, om de mens zondaar te doen worden. Daar is de hysop voor bestemd, waar de tekst over spreekt.

Er is over de hysop nog wel wat te zeggen. De kanttekening zegt het echter maar kort, want die zegt het volgende: Dat is door de besprenging met het bloed van de Messias, afgebeeld door de ceremonie waarvan te zien is in Lev. 14:4-7; Num. 19:6; 1 Kon. 4:33." In Lev. 14 vinden we de wet voor de reiniging van de melaatsheid. Men moest daarvoor naar de priester gebracht worden. De priester moest buiten het leger gaan en als hij merken zou dat de plaag der melaatsheid van de melaatse genezen was, dan moesten er twee reine vogels genomen worden, mitsgaders cederhout en scharlaken en hysop. De ene vogel moest geslacht worden in een aarden vat, over levend water. En de nog levende vogel zou men moeten nemen met cederhout en scharlaken en hysop, en dan die levende vogel dopen in het bloed van de vogel die over het levende water geslacht was. En dan moest er over de melaatsen zevenmaal gesprengd worden. Daarna werd de melaatse rein verklaard en moest men de levende vogel in het open veld laten vliegen. De dood en de opstanding van Christus werden daarin ook wel duidelijk voorgesteld. We worden ook door de kanttekening nog gewezen op Numeri 19:6. Ook daar wordt over hysop gesproken. We vinden daar de wet der ontzondiging van een mens die een dood lichaam had aangeraakt. Zulk een mens mocht niet tot de tabernakel ingaan. Als zulk een mens zich niet ontzondigd had en toch tot de tabernakel inging, moest hij uitgeroeid worden uit Israël. De kanttekening zegt daarvan: Als hebbende moedwilliglijk veracht, niet alleen het ceremonieel gebod des Heeren, maar ook de betekenende zaak, te weten de reiniging door het bloed van de Messias." Ook wijst de kanttekening nog op 1 Koningen 4:33. Daar lezen we van de wijsheid van Salomo, die wel drieduizend spreuken maakte en duizend en vijf liederen en ook sprak van de bomen, van de cederboom af, die op de Libanon is, tot op de hysop die aan de wand uitwast. Dan weten we gelijk wat de hysop was. De hysop werd dus gebruikt bij een reiniging van een melaatse of van iemand die onrein was geworden door het aanraken van een dode. Laat het ons genoeg zijn, te weten dat zulk een reiniging waarbij men hysop gebruikte, duidelijk heen wees naar de reiniging door het bloed van Christus. Dat bloed had David tot verzoening en reiniging nodig. Als men waarlijk schuldenaar voor God wordt, kan men het met niet minder doen. David was daar wel van overtuigd. Maar hij kon ook zeggen: Want ik ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij. Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in Uw ogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken en rein zijt in Uw richten." Hij heeft het dus wel goed ingezien tegen Wie hij gezondigd had. Met de genade die hem geschonken was, heeft hij nu ook geen bekeerd mens kunnen blijven. Dat deed hem vragen: Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest. Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw Heiligen Geest niet van mij." Voelde hij zich dan ook niet schuldig staan tegenover Uria? Ja zeker, want dat deed hem zeggen: Verlos mij van bloedschulden, o God, Gij God mijns heils." Hij kreeg nu echter met God te doen en met geen mens. Die God had geen lust tot offeranden. In brandoffer had Hij geen behagen. David kreeg een ander offer nodig. Hij wist wel dat de hysop daarop wees. Er was bij hem een verbondenheid aan de inzettingen des Heeren, maar dan ook omdat hij mocht weten waar die inzettingen des Heeren op wezen. Een mens die niet aan zijn schuld ontdekt is, kan genoeg aan die inzettingen hebben en daar ook nog wel voor ijveren. En het is wel goed als we die inzettingen hoog houden, want het is ook erg genoeg als we in deze tijd ook vaak het anders zien. De Heere wil Zich in de weg Zijner inzettingen door ons doen vinden. David mocht daar bij ondervinding ook van weten. Hij heeft daarom de Heere ook zelfs nog een huis willen bouwen. Maar hij wist toch ook wel dat die uitwendige hysop zijn schuld niet weg kon nemen. De offeranden Gods moesten bij hem gevonden worden. De offeranden Gods zijn een gebroken geest. Een gebroken en verslagen hart. Deze Psalm is een boetpsalm van David. Ik denk echter dat hij die Psalm pas heeft kunnen maken, als hij het mocht weten dat de Heere hem de schuld vergeven had. Nathan heeft het hem ook al mogen zeggen dat de Heere zijn

zonde had weggenomen. Maar de Heere heeft hem dat ook Zelf wel doen weten. De 51e Psalm zegt ons hoe David waarlijk schuldenaar voor God geworden is. Als dat niet zo geweest was, zou hij wellicht Nathan wel aangevlogen hebben, als hij tot hem gezegd heeft: "Gij zijt die man." Hij zou dan misschien wel gezegd hebben: Weetje wel datje tot de koning spreekt? Nu zijt^y een kind des doods. Maar nee, dat zei David niet. De Heere kwam in de boeteprediking van Nathan mee. En toen is David een boeteling voor God geworden. Maar toen heeft de Heere hem ook doen weten dat die gruwelijke zonde die hij bedreven had, toch nog niet te groot was om verzoend te worden. De hysop van het bloed van die gezegende Middelaar Die eenmaal uit hem voort zou komen, was van zulk een waarde dat de schuld die er lag ook nog niet te groot was om daardoor verzoend te worden. Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden. Dat laat de Heere ons weten in Zijn Woord. We mogen van die woorden ook geen misbruik maken, zoals de gruwelijke antinomiaan doet. Die zondigt op de genade. Maar Gods ware volk kan wel met genade zondigen, maar zondigt niet op de genade, zoals de antinomiaan doet. Dat de genade op zichzelf ons niet voor de zonde bewaart, kunnen we in David zien. Maar we zien in hem ook duidelijk dat de Heere niet over de zonde heenstapt. Nee, God werkt over de schuld niet heen.

David moest schuldenaar voor God worden. En toen liet God hem weten dat dit het offer was dat Hem welbehagelijk was. Zo kon David nu ook zeggen: "Want Gij hebt geen lust tot offerande, anders zou ik ze U geven; in brandoffer hebt Gij geen behagen. De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten." Dat mocht hij nu weer weten. Dat wordt het wonder als de Heere dat een mens doet weten. Niet alleen voor het eerst, maar altijd weer. David mocht zeggen: die ware schulderkenning is geen offer van mij, maar van U. De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart. Zo heeft God een welbehagen in Zijn Eigen werk. De mens kan uit zichzelf op dat plekje niet komen, dat hij zich zo schuldig kent, dat de hel geen te zware straf voor hem is. Op dat plekje wil de Heere de mens hebben, want dan kan Hij het die mens doen weten hoe Hij er Zijn Zoon niet voor gespaard heeft om die schuld weg te nemen. Dan wordt het één zowel als het ander toch zo'n wonder voor de ziel. O, welk een wonder is het toch, dat de Heere een mens daar wil brengen, dat men oprecht schuldenaar voor Hem wordt en dan ook doet weten dat Hij Zijn Zoon voor die schuld heeft willen doen betalen. Het bloed van Zijn Zoon moest die schuld wegnemen. Daartoe moest Zijn Zoon mens worden en in die menselijke natuur die dure prijs opbrengen die alleen die schuld verzoenen kon. Ja, wie kan het wonder vatten, dat uit de zonde van David ook juist nog dat goede voort moest komen. Het geslachtsregister van Christus doet ons weten dat Hij uit Bathséba moest voortkomen.

Wat heeft de Borg Zich toch diep vernederd, als Hij uit de zondige handelingen van een Juda met Thamar en van David met Bathséba heeft willen voortkomen. Zo heeft Hij de zonden van Zijn volk op Zich genomen alsof Hij die Zelf bedreven had. Maar zo kan nu zulk een doodschuldig mens door Hem gezaligd worden. Maar dat kan nooit rechte waarde voor ons krijgen als we niet oprecht schuldenaar voor God worden. De mens zoekt zijn schuld altijd nog maar te bedekken. Dat heeft David in navolging van Adam en Eva ook gedaan. Daarom moest Uria uit de strijd komen en bij zijn vrouw liggen. Uria deed dat echter niet. In dat alles was ook de leiding des Heeren. Het bracht echter David tot de doodslag op Uria. Het is nooit te zeggen wie de mens toch is. We kunnen het in de zondige gedragingen van de Bijbelheiligen na ontvangen genade ook duidelijk zien. Maar het heeft ons dan ook wel wat te zeggen, als David in het vorige vers ons doet horen: "Zie, Gij hebt lust tot waarheid in het binnenste, en in het verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend." We moeten waar voor God worden. De Heere duldt de ongerechtigheid niet. De zonde is de ongerechtigheid, zo zegt ons de apostel Johannes. God haat het onrecht dat men anderen aandoet. Daar wordt veelal I maar geen rekening mee gehouden. In Adams val, een val die ook onze val is, is God onrecht aangedaan. En nu had David God en de mens onrecht aangedaan. Daar stapt God zo niet overheen. Hij heeft lust tot waarheid in het binnenste. Het onrecht dat we doen, moet voor de dag komen. Dat heeft David moeten weten. Maar zo mocht hij tot een ware schulderkenning komen. Dat heeft hem doen zeggen: "Want Gij hebt geen lust tot offeranden; in brandoffer hebt Gij geen behagen." Met al die brandoffers werken we over de schuld heen. "De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten.”

De Heere heeft er alleen behagen in, als we oprecht voor Hem worden. En dan is er geen schuld te groot om door Hem verzoend te worden. Dan horen we ook de apostel Johannes zeggen: "Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid." Om ons zo door een rechte weg van een ware schulderkenning de zonden te vergeven, heeft Hij Zijn Eigen Zoon niet gespaard. Wie kan dan toch dat wonder vatten? De schuldige en onreine zondaar wordt door de hysop van Jezus' bloed rein voor God gesteld. "Ontzondig mij met hysop en ik zal rein zijn" zo horen we David zeggen; "was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw." Zo wordt men ontzondigd, alsof men de zonden niet bedreven heeft. De Heere spreekt er niet meer over. De schuld en de smet worden door het bloed van Christus weggenomen en gereinigd. Men wordt zo blank en rein voor God gesteld alsof men niet gezondigd heeft. God heeft de zonden die men gedaan heeft, in Zijn Zoon willen aanschouwen, alsof Hij die bedreven had. Hij heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. Als dezelve geëist werd, dan werd Hij verdrukt. Maar Hij deed Zijn mond niet open. O, hier blijft geen grond meer over onder de voeten om op te staan. Hier zinken we in verwondering weg. O liefde des Vaders, o liefde des Zoons!

Dan geeft God ons weder de vreugde Zijns heils, en de vrijmoedige geest ondersteunt ons dan. Dat is geen brutale geest. Die kan men vinden bij hen die nooit recht schuldenaar voor God geworden zijn. Die kijken u brutaal in de ogen, alsof er niets gebeurd is. Maar zo brutaal is David niet geweest. Hij moest door een vrijmoedige geest door God ondersteund worden. En dan kon hij ook de overtreders de wegen des Heeren leren. Zulke predikanten worden de beste predikanten. Die weten de vrije genadeleer recht te verkondigen. Die verkondigen geen evangelie op een verkapte remonstrantse wijze. En hun prediken kan vrucht afwerpen, want: "Zo zal ik de overtreders Uw wegen leren; en de zondaars zullen zich tot U bekeren." Dan wordt de prediking van die leraars een rechte Godverheerlijkende prediking. Dan dringt de liefde van Christus hen, als die dit oordelen, dat indien Eén voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien, Die voor hen gestorven en opgewekt is. Toen Hij stierf, stierven zij dus in Hem. Het was alsof zij hun schuld betaalden. En zo werd dit door de Vader aanschouwd. Hebt u toch zo weleens dat bloed van die gezegende Borg voor u zien vloeien? O, welk een liefde wordt daarin gesmaakt! Dan wordt ook werkelijk ervaren dat er geen zonden te groot en te zwaar zijn en geen zondaar te goddeloos om door dat bloed gereinigd te worden, want: "Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.”

Wat is de 51e Psalm dan toch een Psalm van een rijke en dierbare inhoud. David heeft er nog voor in de zonden moeten vallen, om zulk een Psalm ons na te laten. Nee, dat mag men niet op een verkeerde wijze opvatten als ik dit schrijf, want de zonde blijft toch altijd zo gruwelijk in zichzelf Maar toch heeft de Heere door de zonden heen Zich willen verheerlijken in de rijkdom Zijner genade. Hij ziet dus wel naar waarheid in het binnenste, maar om ons dan ook te doen weten dat de genade ) en de waarheid door Jezus zijn geworden. En zo wordt gena van waarheid blij ontmoet in het hart des zondaars. De Heere mocht mijn gebrekkig schrijven hierover voor u en de lezers willen gebruiken.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 november 2004

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 november 2004

De Wachter Sions | 8 Pagina's