Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Kananeesche vrouw IV (slot).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kananeesche vrouw IV (slot).

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mattheus 15 vss. 22—28. En zie, eene Kananeesche vrouw uit die landpalen komende, riep tot Hem, zeggende: Heere, gij Zone Davids, ontferm u mijner! Mijne dochter is deerlijk van den duivel bezeten. Doch Hij antwoordde haar niet één woord. En Zijne discipelen tot Hem komende, baden Hem, zeggende: Laat ze van U, want zij roept ons na. Maar Hij antwoordende, zeide: Ik ben niet gezonden dan tot de verlorene schapen van het Huis Israëls. En zij kwam en aanbad Hem, zeggende: Heere, help mij. Doch Hij antwoordde en zeide: Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen en den hondekens voor te werpen. En zij zeide: Ja, Heere, doch de hondekens eten ook van de brokskens, die daar vallen van de tafel hunner heeren. Toen antwoordde Jezus en zeide tot haar: O vrouw, groot is uw geloof: u geschiede gelijk gij wilt. En hare dochter werd gezond van diezelfde ure.

Ja Heere, doch... 200 pleit de benauwde vrouw, die niet kan loslaten, omdat zij wordt vastgehouden. Zij stelt tegenover eene waarheid, waar zij volkomen bijvalt, eene andere, die haar doet hopen op hope tegen hope. W a n t wanhopig is zij niet. Zij openbaart hier het geloof van den vader der geloovigen, die ook hoopte, naar het getuigenis van den apostel, op hope tegen hope. En hij twijfelde niet aan de belofte Gods door ongeloof. Wel had deze vrouw geen belofte, maar de Heilige Geest opende haar hart naar de ontferming Gods heen, zoodat zij den moed niet verloren gaf. Zij mag uit een afwijzende waarheid troost putten. Zoo gaat het niet alleen deze gefolterde vrouw, maar allen, die op weg zijn naar Sion en moeten leeren wat vrije genade is. Zelfs in den brandnetel zit honig.
Mijn laatste toevlucht is voorwaar:
Zoo 'k sterven moet, te sterven... daar!
Zij zal haar gebed niet staken alvorens een antwoord der verhooring van Zijne lippen te hebben ontvangen. In dit volhouden is toch eenige verademing der ziel, al overvalt de benauwdheid telkens met nieuwe kracht.
Kunt gij, mijn lezer, uw eigen beeld in den spiegel harer geschiedenis ontdekken? Men zegt: geloof. Maar weet ge wat geloof is? De weg tot Jezus en tot verhooring aan den troon voert langs ongekende paden. Hij leidt den blinde langs den weg, dien hij niet heeft geweten. Zijn pad is in de zee en Z i j n voetstap in de groote wateren.
Velen zijn wel vernederd in hun lippen, maar niet in hun hart. Ik denk aan die vrouw, die met grooten nadruk zei: ik heb al Gods geboden overtreden; ik heb zwaar en menigmaal gezondigd. Ik ben zoo slecht als Judas en zoo verkeerd als Saul. Dat klonk wel zeer zwaar, maar wat gebeurde? De prediker zei: Ja, dat heb ik altijd wel van u gedacht. Wat heb ik dan gedaan? vroeg ze nu. W a t denkt ge wel van mij? W a t ik denk? Dat gij veel slechter zijt dan ge daar zegt. Ik ben een groot zondaar, zei de ander. Ongetwijfeld, sprak de leeraar. Laten wij de geboden eens nagaan. Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. Maar, zoo sprak hij: ik ben geen afgodendienaar! Ach ja, wij kunnen zoo gemakkelijk zeggen een dief te zijn en toch ontkennen gestolen te hebben.
Gelukkig als wij de zonde zóó hebben hooren blaffen in onze ziel, dat wij geen aanstoot nemen als overtreder aan de kaak te worden gesteld.
Ach Heere, zoo wordt het dan van binnen: jaagt Gij mij de straat op, zoo zal ik wachten, tot Gij weer de deur uit komt. Mijne smeekbeden zal ik toch voor U neerleggen. Ik zal U naloopen en Gij kunt het mij niet als hinderlijk volgen aanrekenen. Wanneer onder de menschen iemand ons hinderlijk volgt telkens weer, dan kunnen wij de hulp der politie inroepen, omdat dit bij de wet is verboden. Maar wij hebben het al eens gezegd en herhalen het nogmaals, de Heere Jezus is een vluchteling, die gaarne een vervolger heeft.
Zie, ik zal de genade op de hielen volgen en voor hare voeten gaan liggen. Door genade vertreden te worden is zalig. Ja, maakt het den Heere maar lastig tot Zijn lust. Het zal zeker straks meevallen. Hij moge wonderlijk handelen, toch woont de eeuwige liefde tusschen Jezus' oogen en wordt Z i jn ingewand ontroerd, al houdt Hij Zijn aangezicht strak. Gij kent Hem nog maar weinig in Zijn doen. Worstel maar voort, strijd den goeden strijd des geloofs, grijp naar het eeuwige leven.
Bunjan vertelt ergens van zichzelf: ik werd in zulk een angst en vrees voor Gods toorn gebracht, dat ik niet kon nalaten in Christus te gelooven; ik gevoelde het, indien Hij met een uitgetogen zwaard voor mij stond, ik liever op de punt van dat zwaard zou toeloopen, dan langer de kwelling mijner zonden te verduren. Bunjan heeft er zeker niet op gelet, dat met zijn angst en vreeze droefheid naar God was gemengd, want anders drijven deze van God af en niet naar Hem heen.
Het geloof leert eene bijzondere kunst beoefenen. In groote benauwdheden vindt het een weg, waar geen pad is. Aan de zwartste wolk ontdekt het nog een zilveren rand. Ja Heere, doch de hondekens eten ook van de brokskens, die daar vallen van de tafel hunner heeren.
Zij had groote gedachten van den Heere Christus. Zij kon niet anders verwachten of er was overvloed van brood nu Hij de Huisheer was. Aan zijne tafel moesten de kinderen wel rijk verzadigd worden en toch nog veel over blijven. Het kon onmogelijk op een brokje aankomen bij zulk een huishouding. Zeker. Hij heeft ook gezegd bij allen overvloed: dat er niets verloren ga; vergader de overgeschoten brokken. Maar in ieder geval was er overvloed van brood aan Zijne tafel. Voor de hondekens is er zeker genoeg, als de kinderen het laten vallen onder de tafel, waar de hondekens opzien of er ook iets afvalt voor hen.
Zij begeerde, dat de duivel uit hare dochter uitgeworpen zou worden. Het was, zoo dacht zij, voor Hem maar een kruimel van Zijn macht dit te doen. Niemand behoefde er toch tekort bij te komen. Het is noodzakelijk, dat de gedachten over onze nooden en dooden worden overtroffen door hoogere gedachten van Zijne genade. Kunt gij dan Zijn gezegend aangezicht zien met bloed bevlekt, en Zijn hoofd met doornen gekroond zonder te gelooven, dat Hij u kan en wil zalig maken? Hem is gegeven alle macht in den hemel en op de aarde. Dat gelooft gij toch ook voor uzelf?
Hondekens leven van den afval van Christus' tafel. De geringste dingen van Christus zijn onwaardeerbaar goed en besluiten in zich eene volheid van genade en ontferming. Sions gruis is een zaak, waaraan de knechten Gods een welgevallen hebben. Gij kent de geschiedenis dier onwaardige vrouw, die slechts begeerde de voeten des Heeren nat te maken met hare tranen. Een ander kwam tot Hem, begeerende alleen den zoom Zijns gewaads aan te raken. Maria Magdalena verlangde zijn dood lichaam in hare armen te hebben. Ja, het leem van Christus is zilver en Zijn koper is nog goud. De wonden, die Hij slaat, zijn zwanger van vertroosting. Hoe wreed zijn dan de barmhartigheden der goddeloozen. Zij pijnigen om te verwoesten en zelfs hun troost is een ijdel ding.
De schande en de versmaadheid van Christus zijn grooter schatten voor Mozes dan alle eer en rijkdom van Egypte. Nebukadnezar lijdt meer in het vervolgen der drie jongelingen dan zij in den brandenden oven. Zal het zoo zijn, o koning, onze God, dien wij eeren, is machtig ons te verlossen uit den oven des brandenden vuurs en Hij zal ons, o koning, uit uwe hand verlossen. Het geheiligde kruis van Christus druipt van honig. Dan maken wij zelfs de vergissing: de roede kleeft aan den honig, terwijl wij gewoonlijk zeggen: er kleeft honig aan de roede. De geringste en laagste betrekking, die wij op Christus hebben, is een eere, die ons verheft boven prinsen en rijksgrooten. Johannes de Dooper stelt er eene eere in den riem Zijner schoenen te mogen ontbinden. Ja, wie van deze tafel, neen, wie zelfs maar onder deze tafel heeft gegeten, moet erkennen en belijden, dat de brokskens van Christus' brood lekkernijen des hemels zijn. Het water van Christus is hemelsche wijn. O, Immanuël is een zielveroverend Minnaar, die zelfs aantrekt door Zijn afstooten. Hoe zal ik Hem naar waarde prijzen en verheffen? Hij heeft een gelaat, dat duivelen in liefde zou doen ontbranden indien zij slechts genade hadden om Zijne schoonheid te zien.
En... Hij laat zich overwinnen. Luister nu eens wat Hij ten slotte zegt:
Toen antwoordde Jezus en zeide tot haar: o vrouw, groot is uw geloof: u geschiede gelijk gij wilt. En hare dochter werd gezond van diezelfde ure.
De proef is zeer zwaar geweest voor de vrouw, maar de uitkomst wordt des te heerlijker. Juist door de zwaarte van de proef. Zij is als goud uitgekomen en Jezus... als een wondere liefhebber der zielen, die zich verbergt, om des te heerlijker zich te openbaren.
Zoo handelt Hij nog. W i e kan Zijn doen verstaan als wij door de diepte gaan en de scherpe Noordenwind der verzoeking ons in het aangezicht blaast? Dan vermogen wij niet te zien, dat wij weldra den heuvel „liefelijkheid zullen beklimmen en ons oog zal weiden over de liefelijke landouwe des vredes, terwijl een zachte Zuidenwind waait. Nu gaat de Heere Jezus eigen werk prijzen, want de lof des geloofs is de roem Zijner genade.
O vrouw, groot is uw geloof. Zij is eene eerstelinge van de groote schare uit het heidendom toegebracht en zal den naam van Sions kind dragen. Het goud komt hier uit het louteringsvuur en de werkmeester beschouwt het met groot welgevallen. In deze Kananeesche is de Heere Christus verheerlijkt op gansch bijzondere wijze. Zij heeft maar weinig van Hem gehoord en is toch eene geloovige van den eersten rang. De genade Gods is immer verbazingwekkend. Zij gaat uit boven alle begrip des menschen.
Jezus prijst 'haar geloof. Waarom zou Hij dat doen? Ware het niet beter, dat Hij haar had gewezen op Zijn genade en het werk des Geestes? Neen. Hij achtte het wijzer haar aldus toe te spreken: O vrouw, groot is uw geloof. Nergens dieper wordt Gods kind door vernederd, aan den grond gebracht, dan door den lof des geloofs. Immers, het geloof prijst nooit zichzelf, maar steeds den bewerker. Het roemt Christus en verheft Gods lof. Door den roem des geloofs, dien Christus haar brengt, kan zij slechts te dieper buigen aan de planten Zijner voeten. Hij zeide niet: groot is de liefde voor uw kind, maar: groot is uw geloof. In den lof op haar geloof prijst Hij het werk des Geestes. Geloof klemt zich vast aan Christus, aan Gods trouw en onveranderlijke genade in de duisternis van den nacht. Het verlicht de ziel in donkere dagen en nachten zwart van duisternis, omdat het eene vonk des hemels is. Het versterkt de ziel als zij dreigt te bezwijmen, omdat het Gods sterkte aangrijpt. Indien gij gelooft, gij zult de heerlijkheid Gods zien... maar indien gij niet gelooft, gij zult niet bevestigd worden. Al fronst Christus Zijn aangezicht, zoo ziet toch het geloof de liefde van Zijn hart en het waagt Zijne afwijzende hand te grijpen en te kussen. Zoo ik niet had geloofd, dat ik in dit leven het goede des Heeren zoude zien, ik ware vergaan.
Het geloof legt beslag op Christus en doet dit het -beste zonder hulp. W i j willen zoo dikwijls het geloof ondersteunen. Gij kunt even goed een last opleggen dan het geloof helpen. Het geloof is een wonderbare zaak, het heeft geen verdiensten en legt beslag op die van een ander; het heeft geen licht en baadt zich in de zon. Het heeft geen kracht en teert op die van een ander. Het geloof is de onbeschaamde bedelaar, die rijk is en toch volhoudt niet met al te bezitten in zichzelf. Zie, daar komt het geloof aan een breeden diepen stroom. De rede zoekt en zoekt of er toch niet een plek is te vinden, waar men de wateren doorwaden kan. Vergeefs. Dan zegt het: laten we een brug bouwen en er over loopen, want anders wordt het verdrinken. Of wel het zegt: waarom naar de overzijde, aan dezen kant is er genoeg te zien en te beleven. Als het dan toch moet, laten we een boot huren en wachten tot de wind is gaan liggen, want anders slaat onze boot om en zouden wij nog verdrinken. Het geloof hoort al deze redeneeringen met ongeduld aan. Oponthoud! Daar neemt het geloof het verstand gevangen en de begeerten des vleesches en springt zoomaar in den stroom zonder te overleggen of het wel kan zwemmen. En zoo bereikt het den overkant zonder een brug te bouwen of een boot te huren. In den stroom is het geloof bovenal in zijn element, omdat het daar het meest eigen aard kan openbaren.
Toch roemt het geloof niet op eigen kunnen, maar prijst de macht Gods. Het vleesch met zijn bruggen en booten is de ballast des geloofs. Daar zucht het onder en wil het van worden bevrijd. Maar zuchten en steunen zijn noch brug, noch boot, al dienen zij zich daarvoor aan. Het geloof kan geen hulp van het vleesch aanvaarden.
Geloof is zeer beminnelijk voor Christus. Hij kende ook hare liefde, ijver en ootmoed. Deze allen zijn werkzaam in het geloof. Want het geloof zonder de liefde is geen waarachtig geloof. De Heere Jezus kan het geloof uitvinden in den wortel en in de rijke vrucht. Hij is toch zoowel de overste leidsman als de voleinder des geloofs.
In Hem heeft het geloof zijn hoogste triumphen gevierd. Als de donkerheid van Golgotha Hem tot stikkens toe benauwt in den rookdamp van Gods toorn roept Hij nog in het geloof: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? Hij is de voleindiger des geloofs. Bij Hem heeft het geloof zijn hoogsten trap bereikt, gelijk Hij het ook in de zijnen tot zijne volheid doet opwassen en doet overgaan in aanschouwen hierboven. Het geloof omhelst Christus, prijst en verheerlijkt Hem, zoodat de Koning wordt gebonden door de koorde des geloofs, omstrengeld met de koorde der eeuwige liefde Gods in Christus. Het geloof is de aangewezen weg Gods tot zaligheid. Zonder geloof kan niemand Gode behagen en zonder werken is het dood. Hierin is de wil Gods, dat gij zoudt gelooven in Hem, dien de Vader gezonden heeft.
Het woord van Christus tot de vermoeide en afgetobde vrouw was een vertroostend woord. Zou de blik Zijner oogen, de uitdrukking van Zijn gelaat, niet veranderd zijn voor de vrouw, toen Zijne lippen zich openden om dit woord van blijden troost te spreken? De oogen der vrouw werden zeker met tranen gevuld, haar hart zwol en kon de indalende liefde nauwelijks bevatten. Ze was niet langer zonder troost en de hope ontving nieuwe kracht. De geweldige spanning in hare ziel houdt op; er komt ontspanning en... nieuwe spanning treedt in over zooveel goedertierenheid. Verwondering komt in hare ziel en het is als ademt zij in een andere atmospheer. De deur gaat open, waar zij zoo onvermoeid en aanhoudend den klopper des gebeds op had laten neervallen. De deur is open. Zij mag inblikken in Zijn liefdevol hart en alles van Hem verwachten. Een open deur en een open hart.
Kent gij, lezer, deze open deur na zooveel angstig klagen en geloovig vragen? Gods vriendelijk aangezicht heeft vroolijkheid en licht... Ga verder, want anders zou een geveinsde het ook op de lippen nemen... ten troost verspreid in smarten. Zoo volgt er toch? En zóó is het toch ook alléén maar waar voor het hart.
Hij verbindt gebrokenen van harte en geneest ze in hunne smarte. Hij leidt tot de haven hunner begeerte.
Het is een prijzend woord. Nog nooit was ze zóó geprezen in haar leven en nog nooit zoo diep beschaamd. Hier is de klankbodem voor Jezus' stem hemelsch metaal. De lof van Jehovah weerkaatst op dezen metalen bodem en keert terug tot den lofzeggenden Jezus. Niet ons, o Heere, maar Uwen naam geef eere, om Uwer goedertierenheid en om Uwer waarheid wil. Hij zegt niet: groot is uwe zonde of uw misbaar, maar... uw geloof.
In het ware geloof is zelfverzaking en afzien van alle eigen verdienste. Een ja aan de genade is tegelijk een neen aan eigen ik en eer.
Rechte zelfverloochening is geen genade-loochening, maar zich op den Heere verlaten. Vertrouwen op het schepsel maakt beschaamd, maar steunen op den Heere kan nooit schade berokkenen. Die op den Heere vertrouwen zijn als de berg Sion, die niet wankelt in der eeuwigheid. Alle schepselen zijn voQr het geloof schepen zonder bodem, ledig en zwak. Zoo wordt de vrouw geprezen om haar geloof, ja, haar wordt gezegd: vrouw, groot is uw geloof. Laten wij enkele gdachten ontwikkelen over den aard en de openbaring van „groot geloof". Het eerste, wat ons opvalt, is zeker dit: het wordt gevonden waar men het allerminst zou verwachten. Het is als hooren wij in onze ooren klinken den vloek van Noach over zijn zoon Cham: vervloekt zij Cham, een knecht der knechten zij hij zijnen broederen. Zoo had hier de Kananeesche alles tegen! Hoe kon op zulk een schrale bodem, bij zoo'n koude wind, zulk een volle aar groeien en rijpen? Gij verwacht groot geloof waar jaren het Woord is gebracht, waar alles meewerkt om het gewas des geloofs tot groei en bloei te brengen en... het wordt niet gevonden. Een schrale oogst met dunne halmen en niet weinige aren gevuld met brandkoren, bedekken de velden der gemeenten. En daar, temidden van een wildernis, vindt ge een volle aar, een buigende halm, vol van de goedertierenheden des Heeren. Een worstelaar, een pleiter aan den troon. Groot geloof wordt gevonden waar het niet werd verwacht. Groot geloof snoeft niet, maar worstelt voort en kan niet loslaten. Ook praat het niet veel. maar elk woord is een zaak.
Hoewel groot geloof voortdurend als op de vingers wordt geslagen, kan het toch rfiet aflaten van vasthouden. Ja, klemt zich te vaster aan het voorwerp zijns vertrouwens. Daarom ziet het licht in de dikste duisternis. Als de Heere toch zegt: het is niet betamelijk, wie zou het dan nog wagen zijn mond open te doen om een verzoek in te dienen en toe te lichten bovendien? Groot geloof waagt het. Zij pleitte alsof zij een belofte had gehad inplaats van eene afwijzing. Daarom is terecht opgemerkt, dat groot geloof den oogst binnenhaalt midden in den winter en op hooge plaatsen rivieren ontdekt. Dit groot geloof, of liever het geloof, dat zich in zijn kracht openbaart kan gevonden worden in eiken stand van het leven, onder allerlei omstandigheden. Volhouden en vasthouden temidden van storm en onweder, terwijl alles onmogelijk schijnt. Heere, ik kan het U niet gewonnen geven, ik kan U niet loslaten. Gij moet mij schragen, helpen en dragen. Gij zijt toch God. Wijs mij niet af in toorn, klaagt een ander; 'help mij eer ik sterf, zuchtte een derde.
Hier is het geweld doen op het Koninkrijk Gods. Het nietlos- laten. Als het niets ziet of hoort of gevoelt van het goddelijke getuigenis om dit te bevestigen, dan gelooft het God nog om Zijns zelfs wille. Op U verlaat zich de arme en die geenen helper heeft. Groot geloof heeft volkomen crediet op den Heere en kan Hem niet verdenken, al schijnt Hij nog zoo hard te spreken of te handelen. Daarom is groot geloof gekenmerkt door volkomen ootmoedigheid. Het onderwerpt zich aan elke rechterlijke uitspraak en komt nochtans met een doch... Ja Heere... doch. Heere, indien Gij mij zoudt verstooten, zoo zou ik toch op U hopen. Al zoudt Gij nooit meer in dit ondermaansche mij Uw vriendelijk aangezicht laten lichten, het ware recht, ik heb het verdiend, maar... gedenk dat ik Uw kind ben. Ja Heere, en ik zink weg in de zee der verootmoediging, doch de hope blijft en de verwachting wordt niet afgesneden. Verootmoediging en hoop zijn metgezellen des geloofs. De Heere toch moge Jacobs heup verwringen, zijn armen om zijn hals verbreken deed Hij niet.
Het zou echter onjuist zijn te denken, dat groot geloof een afzonderlijk soort geloof was, gelijk wij spreken van wondergeloof en tijdgeloof. Zoo is het niet. Het is geen groot geloof in dezen zin, dat het in wezen zou zijn onderscheiden van het zaligmakend geloof in het algemeen. Neen, het wordt groot geloof genoemd in zijn openbaring en tijdelijke oefening. Abraham is de vader der geloovigen. Hij is een toonbeeld van geloof in zijn levensgang. Maar de openbaring van zijn geloof is niet steeds gelijk geweest. Hij had zwakke oogenblikken en dan vreest hij de verslagen vijanden na de vervolging der koningen bij de bevrijding van Loth. En een andere maal zegt hij tot zijn vrouw Sara: zeg, dat gij mijne zuster zijt. Maar groot geloof is er als hij met Izaak zich begeeft naar den Moria om dezen eenigen zoon te offeren op Gods bevel.
Wanneer wij zouden willen spreken van groot geloof bij Christus was het zeker, toen Hij bad met sterke roeping en tranen: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten. Elk kind des Heeren kan dus oogenblikken doorleven van groot geloof.
Let nu weer op de Kananeesche. Zij is als in gunst verdronken en door genade overladen. Groot geloof wordt geprezen. En geloof sluit allen roem uit. Daarom is het zoo wonderlijk voor het hart. De hemel is vol bankroetiers, zegt Rutherford ergens, die millioenen van Christus hebben geleend, doch nooit meer kunnen terugbetalen dan het lezen en zingen van den lof der genaderekening en te zeggen: Eere zij het Lam, dat op den troon zit in der eeuwigheid.
Zullen wij nog een eigenaardigheid van groot geloof noemen? Het wordt door de verzoeking niet verzwakt, doch ontleent er juist sterkte aan. Denk aan de martelaren. Zwaar was de verzoeking voor het vleesch om den marteldood te ontgaan. Hun werd de verlossing aangeboden indien zij slechts wilden ophouden den naam des Heeren te belijden. Maar... het geloof werd er des te sterker door en zij hebben de aangeboden verlossing niet aangenomen. Ja, het graf en de smarten des doods kan groot geloof op de schouders dragen zonder te kraken of te breken. Zalig, zich in nood en dood te verlaten op dien God, die geenszins zal afwijzen die tot Hem komt. Maar nu is het ook duidelijk, dat degenen, die alléén op het gevoel kunnen gelooven en steunen op het gevoel van de zoetheid der vertroostingen, hierin de zwakheid des geloofs openbaren. Het is echter aan de andere zijde volstrekt niet uitgesloten, dat teederheid van genegenheden en veel vertroostend licht samengaan met sterke geloofsoefeningen. Maar weinig bewijs van genade met sterke aankleving van den Heere kan een groot geloof openbaren, ook al houdt deze mensch het daar zelf niet voor. Wie zich beroemt op een groot geloof toont alleen maar niet te weten wat geloof is, want het geloof ziet nooit op zichzelf, maar uitsluitend op den Heere. Het houdt met Mozes den Heere vast als ziende den Onzienlijke.
Lezer, kent gij het geloof in zijn werkingen aan den troon in zijn worstelingen om genade te vinden en geholpen te worden te bekwamer tijd?
Hoe heerlijk steekt het geloof af bij het ongeloof. En wat vertoonen wij van nature anders? Na al de gunstbewijzen en blijken Zijner goddelijke liefde steekt het ongeloof telkens den kop op. Het ongeloof, waarin wij de grootste ondankbaarheid onzer natuur laten zien en de innerlijke vijandschap van ons wezen openbaren. Zalig zich te mogen laten neerzinken op dien God, die gezegd heeft: wentel uwen weg op den Heere en Hij zal het maken. Ken Hem in alle uwe wegen en Hij zal uwe paden recht maken. Ik zorg voor u.
Laat daarom geen ijdele zorg u van het heilspoor doen dwalen, maar houd in uw weg het oog op God gericht en de uitkomst zal niet falen. Hij zal toch niet begeven, noch verlaten. Hij zal toonen, dat Zijn arm niet is verkort om te verlossen, noch Zijn hart is toegesloten om lief te hebben.
Nadat de Heere Christus haar geloof heeft geprezen, schenkt Hij haar de begeerte haars harten en zegt: U geschiede gelijk gij wilt. En hare dochter werd gezond van diezelfde ure.
Marcus zegt: En als zij in haar huis kwam, vond zij, dat de duivel uitgevaren was, en de dochter liggende op haar bed.
Terwijl de Heere sprak, gebood Hij den duivel uit te varen. Neen, Hij behoeft niet tegenwoordig te zijn om wonderen te kunnen doen. Hij spreekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er. In de woning der vrouw geschiedt op hetzelfde oogenblik, dat Jezus tot de Kananeesche het verlossende woord spreekt, een machtig wonder. Hij kan den dood gebieden zijn prooi los te laten en satan zijn geweld ontnemen. Hij kan spreken tot het niet als had dit ooren. In den morgenstond der schepping zeide God: er zij licht en daar was licht. Den storm gebiedt Hij: zwijg, wees stil en de onstuimige wateren worden kalm. Hem is gegeven alle macht in den hemel en op de aarde. De Kerk zingt van die almacht bij de Schelfzee: de wateren zagen u, o God, en zij beefden en vloden weg voor Uw aangezicht. Met zulk een God, met zulk een Zaligmaker hebben wij van doen.
Wij kunnen den duivel niet uitwerpen, maar Hij kan het wel. Maar zalig als wij door het geloof satan in handen van Christus mogen stellen. Dan moet satan wijken en dengene, die gelooft zal geen ding onmogelijk zijn.
U geschiede gelijk gij wilt. Zóó wordt nu aan het geloof openbaar welk een macht Christus bezit. Zit gij in Satans macht, zijt ge zijn prooi... hier is de sterke held, die redden kan. Aan het einde van Zijn openbare leven hier beneden sprak Hij tot de jongeren: Ik zag den satan, als een bliksem uit den hemel, vallen. Zoo stortte hij neer, als een bliksemstraal zoo snel. Christus zond hier satan een onzichtbare dagvaarding en dwangbevel. Zoo doet Hij nog in den nood Zijner kinderen als zij benauwd van alle zijden, hun aangezicht nauwelijks durven opheffen, doch kermen voor Gods aangezicht om redding en bevrijding. Dan komt het meermalen voor, dat op eenmaal het ondraagbaar wee verdwijnt uit het benepen hart. Hoe dit komt? Wel, dan is zoo'n goddelijk dwangbevel uitgegaan tot satan en de Heere vraagt: waar is nu de grimmigheid des benauwers? Hiertoe is de Zone Gods geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. Christus is God, te prijzen in der eeuwigheid. Als zoodanig staat Hij ook in eene betrekking tot satan en houdt hem in wezen, dat hij niet verzinkt in het niet. Maar Hij is ook de Verlosser, die hem zijn vang ontneemt. Daarom ligt hij aan Zijn keten, en wordt Zijn herdershond. Hij is satans rechter en veroveraar. Hij is de overste van de koningen der aarde en machtiger dan de vorst dezer wereld, de overste van de macht der lucht. Satan heeft geen volmacht om te koopen, maar wel om te bieden, daarom heeft hij toegang tot de kameren des harten.
Zalig, als wij in onze nooden veel gebruik leeren maken door het geloof van Christus. Gelijk gij wilt, alzoo geschiede u.
Willen wij waarlijk? Is het volle ernst? Hij geeft zijn fiat (zooals het is vertaald in de gemeene Latijnsche overzetting). Christus geeft het op voor het volhardend geloof.
Zoo at dan de vrouw het brood der kinderen en zij vond hare dochter'genezen te bed toen zij thuis kwam.
Dies vertelt men in ons land al de wonderen Zijner hand. hand. Ook gij?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 oktober 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De Kananeesche vrouw IV (slot).

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 oktober 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's