Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Preken, kunst of gunst?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Preken, kunst of gunst?

De eerste Nederlandse Homiletiek

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het vorige artikel hebben we getracht het eerste gedeelte van Hoornbeecks handboek bij de prediking samen te vatten. Hoornbeeck sprak in zijn ‘Tractatus de Ratione Consionandi’ ofwel ”De eerste Nederlandse Homiletiek” over de tekstkeuze van de prediker; het thema met de verdeling die de hoofdinhoud van de tekst dienen te zijn; en over de exegese (uitleg) van de tekst, waarbij de tekst in zijn verband moet worden gezien en waarbij de afzonderlijke onderdelen van de tekst moeten worden uitgewerkt. In dit artikel willen we het tweede deel van diens handboek samenvatten.

In het vierde gedeelte van zijn homiletiek spreekt Hoornbeeck over de leringen die in de tekst liggen besloten. Hoornbeeck maakt onderscheid tussen leringen en nuttigheden. Dat zijn de lessen voor het geweten en de lessen voor het hart. Dit vierde gedeelte gaat over de leringen, ofwel de lessen voor het geweten. Deze lessen moeten direct voortkomen uit de tekst met zijn uitleg. Ze komen uit het verband van de woorden en dienen ‘in een algemene stelling geformuleerd te worden’. Het is dus de algemene toepassingen voor het leven. Deze lessen dienen te worden aangetoond. Dat kan door voorbeelden, citaten van kerkvaders of zelfs hier en daar met een allegorie. Maar dit mag zeker niet te uitgebreid gebeuren, want deze leringen moeten weer heenleiden naar de eigenlijke toepassing op het hart. Zo vormen deze algemene lessen als het ware de brug tussen de uitleg en de toepassing.
In het vijfde gedeelte van zijn homiletiek spreekt Hoornbeeck over de nuttigheden ‘omdat ze vragen tot welk nut, voordeel, deze lering is?’ Paulus zegt immers in 2 Timotheüs 3:16: ‘Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing die in de rechtvaardigheid is’. Hier gaat het dus over de toepassing voor het hart. Deze vorm van toepassing gaat dieper, want ‘zij zijn dienstig tot een dieper onderricht, vermaning enzovoort’, zegt Hoornbeeck. Waar de leringen meer algemeen waren, is de toepassing meer specifiek. Ze hebben dus wel met elkaar te maken. Want de toepassing moet uit de lering voortkomen. Zo blijkt dat de toepassing en bevinding vanuit de tekst komt en niet eerst in de tekst gelegd wordt. Soms is de toepassing dogmatisch, soms praktisch, volgens Hoornbeeck, al naar gelang de tekst. De dogmatische nuttigheden richten zich op het geloof, en dienen tot onderrichting, verdediging van de leer of tot weerlegging van een dwaling. De praktische nuttigheden dienen tot vorming en leiding in de praktijk van het leven, tot aansporing, tot weerhouding, tot berisping of tot vertroosting. Hoornbeeck vindt dit deel van de preek de beste plaats voor de voorbeelden ‘omdat de mensen daardoor gewoonlijk het meest worden geschokt en bewogen’. Hier krijgen bij Hoornbeeck de kenmerken van de genade een bijzondere plaats. Zij zijn van grote betekenis in elke preek. Want zij vormen de bewijzen voor onze geestelijke staat. We zouden vandaag zeggen: de hoorder kan er zijn hart naast leggen en zich toetsen of hij iets van dat genadeleven verstaat. Wel vermaant Hoornbeeck de predikers hier ernstig ‘dat de kenmerken met de grootste oordeelkundigheid en voorzichtigheid zullen aangewend worden, niet gemakkelijk, niet zorgeloos. Deze zaak is beslist niet gering namelijk een oordeel te vellen over iemands staat en heil, en de kenmerken daarvoor aan te voeren’. Daarom moeten er ook niet teveel kenmerken worden aangevoerd, en moeten ze ook niet altijd worden aangehaald. En omdat bijna de gehele gemeente eenvoudig en ongeletterd is, moet de vorm van de preek met de inhoud overeenstemmen. Het mag beslist niet gaan om de preekkunst! Het slot van de preek moet naar oude beproefde gewoonte een doxologie zijn waarin God geloofd wordt of om Zijn genade wordt gevraagd.
In het zesde gedeelte spreekt Hoornbeeck over het houden van de preek. Daarbij komt aan de orde wat de prediker in acht moet nemen vóór de preek en tijdens de preek. De prediker moet zich waardig voorbereiden op de preek. Overigens had Hoornbeeck daar in het vierde deel ook al zijdelings een opmerking over gemaakt. ‘Mag men de preek of een deel van de preek overschrijven en aan een ander ontlenen? Antwoord: Een belangrijk of het beste deel van een ander stilzwijgend te plukken, toont de onkunde of de traagheid van de prediker’. Tot een waardige voorbereiding van de preek behoort ook het inprenten van de stof, het toepassen daarvan op zijn eigen ziel met het gebed om de hulp des Heeren tot Zijn eer. ‘Daarvandaan krijgt ook de preek de meeste werkzaamheid en de prediker geestdrift’. We zouden zeggen: de tekst moet eerst door de prediker zelf zijn heengegaan voordat hij daarmee de preekstoel opgaat. Zie hoe nuchter onze vaderen waren als het gaat over de voorbereiding op de preek! Die dient zo zorgvuldig mogelijk te gebeuren. Bij de preek zelf moet de prediker acht geven op de uitspraak en de gebaren. De uitspraak dient helder, onderscheiden, gevoelvol en bewegend te zijn. Daarbij gaat het niet om menselijke maar om goddelijke welsprekendheid. Hoornbeeck spreekt hier zelfs van ‘misstappen in de preek’ als een prediker op één toon spreekt, te korte of te lange zinnen gebruikt, in gekunstelde taal spreekt of met een te verheven stijl spreekt. Gebaren tijdens de preek zijn goed, maar moeten wel ‘ernstig, plechtig en gepast’ zijn. Gebaren moeten ook niet de hele preek door worden gebruikt, want dat is te vermoeiend voor de hoorders. Hoe verder men in de preek komt, hoe meer gebaren dienen te worden gebruikt. Ook over de vraag hoe lang en hoe vaak er gepreekt moet worden, is Hoornbeeck duidelijk. Te korte en te wijdlopige (=lange) preken wijst hij af. Zoals het ook het gebruik reeds was bij de kerkvaders, merkt Hoornbeeck hiervan op: ‘En dit schijnt de juiste tijd voor het houden van een preek te zijn: want zoveel wordt in één uur gemakkelijk gezegd, als tijdens een heel leven te leren valt’. Hoe vaak er gepreekt moet worden, kan niet algemeen worden vastgelegd. Het belang van de dienst en van de gemeente bepalen de regels. Wel moet er elke zondag gepreekt worden want dit werd reeds bij de kerkvaders in acht genomen. Hier hebben we een korte samenvatting van Hoornbeecks handboek bij de prediking gegeven. In de komende artikelen hopen we er nader op in te gaan.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 maart 2011

De Saambinder | 16 Pagina's

Preken, kunst of gunst?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 maart 2011

De Saambinder | 16 Pagina's