Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het dertigste jaar, in de vierde maand, op den vijfden derzelver maand, als ik in het midden der weggevoerden was bij de rivier Chebar, zo geschiedde het, dat de hemelen werden geopend en ik gezichten Gods zag. Op den vijfden derzelver maand (dat was het vijfde jaar van de wegvoering van den koning Jójachin), geschiedde het woord des HEEREN uitdrukkelijk tot Ezechiël, den zoon van Buzi, den priester, in het land der Chaldeeën, bij de rivier Chebar; en de hand des HEE- REN was daar op hem. Ezechiël1:1-3

Vanmiddag willen we u in dit slotwoord nog even bepalen bij het gezicht dat Ezechiël zag en bij de plaats die hij kwam in te nemen. Toehoorders, in dit eerste vers staat dat Ezechiël was in het midden der weggevoerden. En als we de kanttekening lezen bij dit woord weggevoerden, dan lezen wij daar dat er staat dat Ezechiël was in het midden van de gevangenis. Dan wordt het voor ons duidelijker wat bedoeld wordt met in het midden der weggevoerden. In welke plaats was hij gekomen? In de gevangenis.

Ezechiël heeft niet altijd die plaats gehad in de gevangenis onder de weggevoerden. Nee, wij weten uit het dierbaar Godsgetuigenis dat er een weg aan vooraf is gegaan voordat Jeremia die boodschap heeft gedaan. Wij weten allemaal dat God naar Zijn soeverein Goddelijk welbehagen Abraham heeft geroepen uit Ur der Chaldeeën, toen hij een afgodendienaar was. En toen hij daar geroepen is, was hij alleen. Toen heeft God soeverein en naar Zijn welbehagen hem afgezonderd. Maar dat volk heeft Hij ook gebouwd en waaruit? Uit een bornput, uit een verborgen en een verstorven baarmoeder, waar nooit geen leven meer uit voort kon komen. Daarmee heeft Hij Israël in zijn vroegste begin tot een eigendom gemaakt. En het soeverein verkoren uit al de volken. Hij heeft Israël Zijn Woord en Zijn inzettingen willen geven en alzo deed Hij aan geen andere volken. En dan weten wij hoe dat volk geleid is geworden door een weg van onmogelijkheden heen, hoe de Heere het uit Egypte uitgeleid heeft. Door Zijn sterke hand Zijn wonderen en Zijn daden onder en in hen heerlijk gemaakt. Op Zijn eigen Woord teruggekomen, want Hij wilde met dat volk in ondertrouw komen, Hij wilde dat volk tot Zijn bruid en eigendom hebben.

Wij weten hoe Hij aan de Sinaï Zijn inzettingen en Zijn verbondsgeheimenissen aan hen geopenbaard heeft. Hoe Hij in de bolster van de ceremoniële wetten heengewezen heeft dat Hij en hoe Hij onder de lofzangen Israëls zou komen te wonen. Maar let wel, mijn medereizigers naar de eeuwigheid, God kan bij de mens niet meer wonen. Dat heeft Hij daar allereerst bij de Sinaï geopenbaard. Daar was een vurige wet, een vloekende wet, een eisende wet. Waar de berg rookte en sidderde voor het aangezicht van de Majesteit Gods. O, toen heeft Hij ook gedachten des vredes willen openbaren hoe dat Hij in die tabernakeldienst, in die ceremonieën daarheen kwam te wijzen naar die gezegende Borg en Middelaar, Die in de volheid des tijds zou komen, omdat er wat in het Paradijs gebeurd was. In het Paradijs zijn wij van God afgeweken. Van de levende God, Die hebben wij de scheidbrief gegeven om nooit meer weder te keren. Wij hebben God als het ware in het Paradijs weg willen zenden, weg, van ons vandaan, om buiten God het eeuwige leven hier op deze aarde te erven. Maar o, wij kunnen God niet wegzenden, God heeft ons weggezonden! Die heeft ons in de ballingschap gezonden. En dat niet alleen in de tijdelijke ballingschap, maar in een drievoudige. Wij zijn de tijdelijke dood, de geestelijke dood en de eeuwige dood onderworpen.

Echter nu komt God aan Zijn verbondsbelofte te gedenken. Want wat is er gebeurd in de geschiedenis van het volk van Israël? Jeremia heeft moeten preken voor een afwijkend volk, voor een afhoererend volk. Een volk dat niet meer zag op die Messias Die komen moest om de schuld en de zonde weg te doen, om het Goddelijke recht te verheerlijken en een eeuwige zaligheid te verwerven. Een volk dat in een wettische godsdienst een eigengerechtigheid kwam op te richten. En o, toen heeft Jeremia moeten prediken: Geeft ere den HEERE uw God, eer dat Hij het duister maakt en eer uw voeten zich stoten aan de schemerende bergen. En nu begrijpt u het, het is duister geworden, want de Heere kon het volk niet meer zien. Al stond Job, al stond Daniël, al stond de ark voor hun aangezicht, Hij zou toch niet meer luisteren naar hun gebed. Hij zou dat volk niet meer behouden. En nu begrijpen we het misschien beter wanneer hier in de kanttekening staat: Ezechiël was in het midden van de gevangenis. Als je in de gevangenis bent, ben je opgesloten, daar kun je nooit meer uitkomen. Ezechiël is onder Jojakim weggevoerd, hij heeft het oordeel in de prediking van Jeremia moeten en mogen aanvaarden dat het een rechtvaardig oordeel was dat God vanwege de zonden besloten had. Ezechiël heeft in de uitleving niet meegedaan, daar moet je niet op rekenen, mijn toehoorders! Nee, maar die is inwendig door de ontdekking van de Goddelijke wet door die dierbare Goddelijke Geest aan de weet gekomen dat hij de ere Gods nooit meer kon bedoelen en dat hij de Heere verlaten had in het Paradijs om nooit meer naar Hem te vragen. En dat

hij met sprekende daden uit kwam te roepen: Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust. En toch heeft Ezechiël anderzijds met de zonde niet mee kunnen doen. Hij heeft de zonde smartelijk ingeleefd, maar niet uitgeleefd!

En zo heeft Ezechiël onder die ballingen verkeerd. En dan wil ik u toch een vraag doen, en ook mezelf: Zijn wij zo wel eens op aarde komen te staan dat we voor Gods heilig aangezicht met al onze godsdienst, met al onze goede bedoelingen, met al onze ijver en met al onze strijd nooit meer God konden bedoelen? En hebben wij wel eens smartelijk ingeleefd dat we alleen maar onszelf op het oog hebben en alleen maar voor eigen eer komen te strijden? O, wat is dat nodig, ik kan het maar even aanstippen, dat begrijpt u wel. Want daar liggen ontzettende diepten in verklaard voor het geestelijke leven en ook voor ons volksbestaan. Heeft de Heere ook ons niet een volksbestaan gegeven toen daar die lange krijg is gevoerd, toen er niet anders waren dan arme mensen, kaaskoppen werden ze genoemd. En o, hoe moesten die nu tegen dat machtige rijk strijden? Maar God wilde hier in Nederland een Kerk planten. God wilde hier Zijn werk gaan betonen en wilde hier toe gaan brengen tot die gemeente die eeuwig zalig zal worden. En daarom hebben onze vaderen ook artikel 36 mogen opstellen. O, daar hadden ze het leven in gevonden, daar hadden ze de zaligheid in gevonden. In artikel 36 openbaarden zij wie zij waren tegenover het roomse juk van Spanje. Men dacht dat zij een sekte waren. Nee, zij waren geen sekte, zij hebben nooit de overheid verwoipen, zoals de wederdopers. Zij hebben daarin Gods eer op het oog gehad, net als Jeremia en Ezechiël. Zij hebben Gods deugden willen verhogen. En als Gods deugden, Gods eer verheerlijkt wordt, dan word ik vernederd, dan heb ik geen plaats meer, dan kan ik niet meer voor die Majesteit bestaan. En daarom heeft ook die Gereformeerde leer zo heerlijk wortel kunnen schieten op onze vaderlandse bodem. Ach, omdat ze de eer en de deugden Gods er niet aan gewaagd hebben, maar daar pal voor stonden, hebben ze ook moeten schrijven uit de liefde van hun hart dat alle valse godsdienst uitgeroeid moet worden en geen bestaan mag hebben in ons vaderland. Want dat moet op alle terreinen des levens doorklinken en die boodschap heeft Ezechiël ook moeten brengen. Maar wat was daarvoor noodzakelijk? Dat hij eerst zelf in de gevangenis terecht moest komen. Hij was het oordeel waardig geworden en als we het oordeel waardig worden, dan kunnen we nooit meer kwaad van God denken. Dan kunnen we niet anders dan goed en recht van die hemelse Majesteit denken. Maar dan zal God Zijn werk ook verder gaan verheerlijken, dat er nu alleen maar ontkoming is door die weg die Hij Zelf bekendgemaakt heeft in het Paradijs en die Hij van eeuwigheid heeft uitgedacht om Zijn Kerk tot de eeuwige zaligheid te brengen. Dan komen we er ook achter dat er van ons niets meer meedoet. En dan wordt het noodzakelijk dat de hemelen geopend worden, zoals hier voor Ezechiël. De hemelen werden voor hem geopend en toen zag hij gezichten Gods. Hoe heeft hij die gezichten Gods gezien? Zelf rechtvaardig in de gevangenis, maar buiten de Middelaar nooit meer tot de zaligheid kunnen komen en daarom heeft hij ook gepredikt een totale afsnijding van alles wat geen God en Christus is, van alles wat God niet behaagt. O, onze godsdienst is de grootste vijandschap tegen de Goddelijke Majesteit en tegen de weg der zaligheid! En dan moetje als een beest gezaligd worden en wie wil er nu een beest worden? Dat wil niemand! Maar als wij een beest voor God worden, dan komen we met Asaf terecht in het binnenste heiligdom. Dan zullen we nooit meer slecht van God kunnen spreken, maar dan zullen we juist goed van God gaan spreken. Dan gaan we Zijn eer handhaven. Hoe noodzakelijk is het voor een ieder van ons dat zo de hemelen voor ons een keertje geopend worden en wij evenals Ezechiël gezichten Gods zien. Wat zag Ezechiël dan? Dan ziet hij dat er een stormwind komt, een vuur. O, een vuurgloed gaat voor Zijn Aangezicht heen. Hij ziet dat Zijn recht vooropgaat en wie zal dan kunnen bestaan? Dat heeft hij moeten prediken. En wat heeft die prediking teweeggebracht? Ze wilden nog wel naar hem luisteren, maar ze handelden naar zijn woorden niet!

We moeten een keertje in de gevangenis komen, ook als SGP'er, ook als Nederlander, want we hebben die God verlaten van Willem van Oranje, die gezegd heeft: "Ik heb met de Potentaat aller potentaten een vast verbond gemaakt." We hebben nu andere verbonden, andere verzekeringen waarvan we alles verwachten. Maar nee, Willem van Oranje heeft de inhoud van zijn woorden doorleefd, net toen alles hem ontviel en toen er niets meer overschoot. En zo is het Ezechiël te beurt gevallen dat in de gevangenis de hemelen werden geopend.

Maar wat voelde hij nog meer? Ik kan het maar aanstippen, mijn hoorders. De hand des HEEREN was daar op hem, zo staat er in het derde vers. Dat moet er nu ook nog bijkomen. Voor de SGP'ers die in 's lands vergaderzalen zitting hebben, ja voor een ieder van ons. Die Goddelijke gerechtigheid zal aan ons ontdekt moeten worden, dat we met God in rekening staan. Dan kunnen we Hem niet meer ontlopen.

Waar zou ik heengaan voor Uw Geest en waar zou ik heenvlieden voor Uw aangezicht? Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de hel, zie, Gij zijt daar (Psalm 139:7, 8). Dan wordt het een omkomen aan alle zijden. De hand des Heeren! O, dan kun je niet meer spreken watje wilt. Dan voel je het gewicht van het ambt dat je bekleedt en van de zaak waar God je in geplaatst heeft. Dan valt er niet meer te schipperen. Ach, nu trachten we in ons land de zonden goed te praten, daarbij de knieën buigend naar het recht dat we zelf uitgedacht hebben. Maar als die hand des Heeren in het verborgen op ons gelegd wordt, o dan ga ik vrezen, dan gaat u vrezen, want dan voel je datje met God in rekening staat en datje dan gecensureerd wordt in de dadelijkheid als ik afwijk van die weg, en dan moet je de weg gaan die je niet meer weet. Dan zou je terug

willen gaan. Maar, dan houdt God de hand op je en dan moetje spreken van bloed en van gerechtigheid.

Daar heeft Jeremia iets van gehad! Hij heeft er smart van omgedragen dat artikel 36 onder Israël niet meer gehandhaafd werd. Vreemde goden gediend, vreemde goden ingevoerd. En och, eer dat de Heere het duister maakt. Het is nu al duister geworden in ons land, want artikel 36 heeft geen waarde meer. Ik heb onlangs nog tegen iemand gezegd: "Zou het nog waarde hebben in ons leven? " O, dan gaat het in de politieke praktijk niet in de eerste plaats om het Evangelie, want daar moetje tegenwoordig mee komen. Maar je moet het recht handhaven dat de Heere op ons heeft. Daar zijn de Hugenoten uit Frankrijk mee gekomen en daar zijn we goed mee geweest in onze geschiedenis. Toen is daar een opbloei van de Gereformeerde kerk gevolgd. Vele achtenswaardige leraren zijn uit de Zuidelijke Nederlanden gevlucht en hebben hier de waarheid voorgestaan. De waarheid die op de Dordtse Synode zo heerlijk gezegevierd heeft. Voor die waarheid hebben dominee Kersten en Zandt ook tezamen gestreden. O, die mannen, die daar gestaan hebben in de smaadheid en tot af grijzing van de meesten van ons volk. En ook nu nog worden ze te grabbel gegooid door de meesten, ook door velen in de SGP! Maar ik moet denken aan mijn moeder die toen ze hoorde dat ds. Kersten gestorven was, zei dat haar ziel als het ware barensweeën kreeg, nog erger dan van een kindje dat ter wereld gebracht moest worden. O, zo'n knecht weggevallen! Toen zag ze wat er gebeurde in Nederland. O, toen heeft ze daar geweend, een dag gelopen dat ze geen raad meer wist vanwege dat verdriet. Dezulken hebben verstaan: O land, land, land, hoor des HEEREN woord! Waar zijn ze nog die daarvan nog getuigenis geven? Ach mijn hoorders, daar is in 't algemeen geen plaats meer voor. Dan word je het woord ontzegd. Als je over de beginselen begint, dan moet je zwijgen. Je moet over de dagelijkse dingen spreken, dan heb je een naam en een plaats. Maar als je over die dingen praat, zelfs in de SGP, dan heb je schier geen naam en geen plaats meer. Dan zullen ze je proberen zelfs ook in andere dingen buiten te sluiten. Want dan ben je fout, een aanfluiting, een man van krakeel en een man die alles teweegbrengt behalve iets goeds. Maar als je het bij God vandaan aan de weet bent gekomen dat we verdorven zijn, dat we gegeten hebben en met elkander vergiftigd zijn, dan kun je het niet voor de zonden opnemen! Dan neem je het voor de ere Gods op, want Hij is recht in al Zijn weg en werk!

Toehoorders, we moeten gaan eindigen, de tijd is om. Ezechiël was een mensenkind! De Heere heeft hem niet op een hoge stoel gezet. Nee, dat doen ze tegenwoordig, maar de Heere zegt gedurig: "Gij mensenkind", "o mensenkind". Telkens herinnert de Heere hem aan zijn afkomst.

Toch kon Ezechiël, ondanks zijn afkomst, niet zwijgen vanwege het wonder dat hij er nog mocht zijn onder de laaghangende oordelen. Maar mijn hoorders, we moeten persoonlijk zijn! Weten wij bij inleving dat we een doemwaardig zondaar zijn die de hel verdiend heeft? Nu nog niet in de hel te zijn, alhoewel we daar wel horen? En weten wij persoonlijk ook dat God nog een weg voor ons heeft willen ontsluiten buiten onszelf en uit soeverein welbehagen voor zo'n eentje die eeuwig in de gevangenis had moeten blijven? De Heere mocht dit nog willen schenken aan het Stichtingsbestuur en aan alle aanwezigen in de weg van de waarachtige bekering.

Laten we nog met elkaar zingen Psalm 74 vers 19 en 20:

Beschouw, herdenk Uw vastgestaafd verbond; Laat dat Uw hart tot ons in liefd' ontvonken; Het land is vol van duist're moordspelonken, Vanwaar 't geweld ons grieft met wond op wond.

Dat elk verdrukt' Uw bijstand eens erlang'; Laat, laat Uw volk niet schaamrood wederkeren; Maar wil van hen ellend' en nooddruft weren, Opdat z' Uw naam verheffen in gezang.

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 april 1998

In het spoor | 36 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 april 1998

In het spoor | 36 Pagina's