Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Besprekingen van de Heilige Oorlog

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Besprekingen van de Heilige Oorlog

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

7

Registreerder heeft het hard te verduren in de stad Mensziel daar hij in de grond der zaak alles tegen heeft. Wordt door de burgers wel gevreesd maar niet bemind. En daar het rechte kennen van God ontbreekt, leeft hij zelf menigmaal bij verwarde begrippen. Vanwege de dikke duisternis in de stad leeft hij nog wel bij de wetenschap dat de mens in het gericht van God gesteld zal worden, maar de weg der verlossing weet hij niet aan te wijzen tot bevrijding van deze vreselijke duisternis. Voor Diabolus is dat een geweldige kwelling en te meer daar hij er zichzelf niet van weet te ontdoen. In zijn binnenste is het, al weet hij er zelf niet de juiste verklaring van te geven, een sidderen voor God. Had hij dat zelf maar niet dan zou de spraak van Registreerder hem niet zo kwellend zijn. Maar nu wel, daar hij er gestaag door herinnerd wordt aan de grote dag des gerichts om dan door hem in zijn doen veroordeeld te worden.

Dus bedacht hij een ander middel te bereiden vanuit zijn helse apothekerskokerij. En dat was, de lieden van de stad wijs te maken dat de heer Registreerder gek en daarom niet te achten was. Daartoe bediende hij zich van zijn vlagen en zeide: Zo hij bij zijn zinnen is, waarom is hij niet allerwege zo? Maar, vervolgde hij, met deze oude en duttende edelman gaat het, gelijk het met alle dwaze lieden gaat, die hun stuipen en luimen hebben en dan een uitbulderende en verwoede taal voeren. Door ’t één en ander wist hij het zo ver te brengen, dat Mensziel al ’t geen de heer Registreerder kon zeggen, verzuimde, verachtte en versmaadde.

Behalve dat Diabolus boven ’t geen reeds gehoord is, nog een middel wist om te maken dat de oude heer, wanneer hij vrolijk was, weder alles loochende en terug nam hetgeen hij in zijn luimen bevestigd had. En inderdaad, dit was de beste weg om hem verachtelijk en bespottelijk te maken en te veroorzaken dat hem niemand zou achten.

Hij sprak nu ook nooit meer vrijwillig voor Koning El-Schaddai, maar altijd door dwang en geweld, want niemand had enige achting voor zijn vermaan in de stad Mensziel.

Benevens dit, zo was hij de ene tijd zeer heet en ijverig tegen hetgeen, waaraan hij zich op een andere tijd niet gelegen het. Zo ongelijk en ongestadig was hij nu in zijn handelingen. Somtijds was het of hij vast sliep, ja of hij dood was, zelfs dan als de gehele stad Mensziel in de volle zwier van haar ijdelheid was, en danste naar de pijpen van de reus.

Daarom, wanneer Mensziel door de donderende stem van de Registreerder vervaard werd en dit aan Diabolus werd aangebracht, zo zeide hij, dat hetgeen die oude heer zeide niet voortkwam uit liefde of uit mededogen, maar uit een zotte bui die hij dan kreeg om wat te gekken en te praten. En daardoor wist hij de stad te stillen en zo te sussen, dat die inwoners weer tevreden werden.

Opdat hij toch geen argument dat dienen kon om haar zorgeloos te maken ongebruikt voorbij ging, zeide hij (en dat deed hij dikwijls): o Mensziel! merk wel dat niettegenstaande al het getier van deze oude heer en ’t gerammel van zijn hoge en donderende woorden, gij niets hoort van El-Schaddei Zelf. En geen wonder, want — de snode leugenaar en bedrieger wist dit ook — elk geroep van de heer Registreerder tegen de zonde van Mensziel was de stemme Gods.

Gij ziet, zo voer hij voort, dat Hij ’t verlies en rebellie van Mensziel niet acht, en dat Hij Zich niet bemoeien zal om Zijn stad ter verantwoording te roepen over haar afval van Hem. Hij weet wel dat gij, schoon gij de Zijne waart, nu op een wettige wijze de mijne zijt. En nu wij ons zo aan elkaar overgeven, heeft Hij Zijn hand van ons afgetrokken.

Behalve dit o Mensziel, denk eens aan hoe ik u geholpen heb, zelfs tot het uiterste van mijn vermogen toe. En dat met het beste wat ik heb of dat voor u in de wereld te bekomen was. Ik durf ook wel te zeggen, dat de wetten en gewoonten waar gij nu onder zijt en door welke gij mij hulde doet, u meer verkwikking en genoegen geven dan het paradijs dat gij eerst bezat, ooit geven kon. Uw vrijheid gelijk gij weet, is door mij ook zeer vermeerderd en grotendeels uitgebreid, want ik vond u een kortgehouden volk en heb geen dwang of banden op u gelegd. Ge hebt geen rechten of wetten, ook geen oordelen van mij te vrezen. Ik roep niemand van u tot rekenschap over uw handelingen. Dit mag de dolle-man, (ge weet wie ik meen) eens doen. Ik heb een iegelijk van u vergund te leven als een prins in het zijne, met zo weinig tegenspreking van mij, als ik van u heb. Met deze redenering stilde Diabolus de stad Mensziel en stelde ze tevreden als haar de Registreerder somtijds eens lastig viel.

Hoewel Majoor Registreerder vanwege de valse redeneringen en tegenspraak die hij vanuit de stad Mensziel had te verduren, kwam te verzwakken tot schade van zijn redelijk denken, zo bleef het toch nog zijn aard en natuur tegen het kwaad van de stad te getuigen. Dat deed hij wel niet geregeld daar hij dikwijls lusteloos en soms moedeloos was. Maar zo nu en dan werd ’t hem een behoefte vanuit de drang zijns harten tegen het kwaad van de stad krachtig te getuigen. Want de consciëntie was en bleef door alles heen Gods stedehouderes in Mensziel. Het geloof in het bestaan en gericht van God was niet uit te roeien.

Wel moeten we bedenken dat de heer Registreerder altijd op een wettische wijze tegen het kwaad te keer ging. Trouwens, dat kon ook niet anders, hij wist niet te spreken van Gods goedertierenheid. Het buigen voor majesteit van het recht met een innige schuldbelijdenis kende hij niet, want Mensziel leefde nog in de staat der ellende.

Maar desniettemin had het getuigenis van het geweten tegen het kwaad van Mensziel zijn rechtsgeldigheid. En daar komt de Heere op terug in het gericht. „En gij, Bélsazar, zijn zoon! hebt uw hart niet vernederd, alhoewel gij dit alles wel geweten hebt.” En zie, in diezelfde nacht werd Bélsazar, der Chaldeën koning gedood.

Nijkerk

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 juli 1971

Bewaar het pand | 4 Pagina's

Besprekingen van de Heilige Oorlog

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 juli 1971

Bewaar het pand | 4 Pagina's