Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In gesprek met… lio-stagiaires

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In gesprek met… lio-stagiaires

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

We zijn weer gekomen aan het einde van een schooljaar. Veel PABO4-studenten hebben hun laatste stageperiode en studie-opdrachten achter de rug. We laten twee lio-stagiaires aan het woord over hun afstudeeropdracht. Klazina vertelt ons over opbrengst gericht werken en Lijntje vertelt ons over de communicatie tussen leerkracht en kind en leerkracht en ouder.

Klazina Zondag
Hoe gaat het met je lio? Hoeveel studiepunten heb jij? Hoe ver ben je met afstuderen? Wanneer moet alles ingevoerd zijn? Dit waren zinnen die ik de laatste tijd ontzettend vaak gehoord heb. Iedereen in Pabo 4 is druk bezig met de laatste loodjes. Er moeten twee scripties geschreven worden: een scriptie voor leerlijn 1, deze scriptie is gericht op je persoonlijke ontwikkeling. De andere scriptie hoort bij de minor die je kiest, dit gaat dus om je beroepsontwikkeling! Daarnaast loop je een stage van 108 dagdelen, zodat je straks zelf aan de slag kunt.

Mij is gevraagd een stukje te schrijven over de afronding van mijn studie. Hierbij ga ik in op mijn afstudeeropdracht van de minor. Mijn naam is Klazina Zondag en ik woon in Geldermalsen. Vier jaar geleden begon ik vol goede moed op de Driestar in Gouda. Deze vier jaren vlogen om, op vrijdag 25 mei jl. rondde ik mijn LIO – stage in Leerdam af.

Stage
Voordat ik aan de LIO – stage begon, zag ik er best een beetje tegenop. Lessen geven had ik nu wel aardig geleerd, maar het hele gebeuren rondom het onderwijs heen zoals het registreren van toetsen, cijfers bijhouden en vakken inplannen, daar had ik nog weinig mee te maken gehad. Gelukkig had ik na een paar weken mijn draai wel gevonden. Het was een drukke tijd waarin ik ontzettend veel heb geleerd. Ik zal zeker nog veel terugdenken aan mijn twee LIO – klassen, maar ik ben nu ook echt toe aan een ‘echte ‘ eigen klas.

Afstuderen
Een paar weken voordat ik ben gestart met mijn LIO, rondde ik mijn studie af met een afstudeeropdracht.
Ik had ervoor gekozen om in Pabo 4 de minor Jong Management te volgen. In deze minor komt het leidinggeven binnen het onderwijs aan de orde. De afstudeeropdracht moest bestaan uit een literatuur- en een praktijkgedeelte. Voor het praktijkgedeelte was een school nodig om het afstudeeronderzoek uit te voeren. Samen met een medestudent kwam ik in contact met een school in de buurt van Gouda. Deze school had in eerste instantie geen interesse, ze waren dit jaar voor het eerst na een fusie als team gaan samenwerken. Toen er werd toegelicht dat het om een managementstage ging, bracht dit perspectief. Er was een heleboel te doen. Er moest een nieuw schoolplan komen, er moest opbrengstgericht gewerkt gaan worden enz. Na het voeren van enkele gesprekken werden we het eens. Wij zouden op die school gaan afstuderen en voor hen een resultaat neerzetten. We kozen voor het onderwerp opbrengstgericht werken, omdat dit een hot item is in onderwijsland. Het Ministerie van Onderwijs sleutelt aan de opbrengsten van leerlingen en vindt het van groot belang dat de leerlingen goed scoren. Deze school moest hier dus, zoals elke andere school, ook mee aan de slag. Het team had hier echter nog wel wat twijfels bij. Ze vonden het belangrijker dat de kinderen zich goed voelen op school, opbrengsten waren daarbij zeker ondergeschikt aan het welbevinden. Wij gingen aan de slag om te kijken naar de belemmeringen en kansen die het team zag met betrekking tot opbrengstgericht werken (OGW). Daarna wilden we de directie adviezen geven hoe hij, passend bij zijn team, opbrengstgericht werken gestalte kon geven in zijn school.
Nadat we dit doel duidelijk hadden, zijn we met ons literatuuronderzoek gestart. Al snel vonden we de definitie van OGW: ‘OGW is een kenmerk van een school waarin concrete doelstellingen voor leerlingen op basis van de leerling-populatie worden geformuleerd en waarin alle betrokken partijen er gericht aan werken gestelde doelen te bereiken.’ Aandachtspunten hierbij zijn de verschillen in prestaties van leerlingen, verschillen in ontwikkeling van leerlingen en de doorgaande lijn tussen het basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Bij OGW gaat het met name om het doorlopen van alle stappen van de evaluatieve cyclus. Ledoux, Blok en Boogaard (2009); zie afbeelding.

Deze cyclus is onlosmakelijk met OGW verbonden.
Deze cyclus moet gebruikt worden op schoolniveau, groepsniveau, leerling-niveau en bij het bestuur. Dit betekent o.a. dat de school een goede kwaliteitszorg, een goed leerstofaanbod en oog voor de verschillen tussen leerlingen heeft.
Het werd ons ook duidelijk dat het OGW uit Amerika afkomstig is. In Amerika hadden veel kinderen, in de helft van jaren negentig van de vorige eeuw, een onvoldoende leesniveau. Door OGW wilden ze dit verbeteren. OGW past bij de cultuur van Amerika, Amerika gaat voor kwaliteit en excellentie. Ook in de politiek en in het bedrijfsleven komt dit terug. De resultaten namen hierdoor zeker toe. Opvallend is dat in Amerika de externe motivatie gekoppeld wordt aan het leveren van goed onderwijs. Obama wil in 2020 weer het hoogste percentage aan afgestudeerden van de wereld behalen.
In Nederland is er dus ook een toenemende belangstelling voor opbrengstgericht werken. Dit heeft te maken met het feit dat de resultaten van de Nederlandse scholen achterblijven bij die van de ons omringende landen. Nederland behoort niet meer tot de top 5. De lees – en rekenvaardigheden in Nederland blijven achter. Marja van Bijsterveldt – Vliegenthart, de minister van onderwijs, vindt dat hoogbegaafdheid en excellentie meer aandacht moet krijgen. Nederland is een land van ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’ voor veel jongeren is een zesje al genoeg. ‘We moeten durven uit te blinken’ geeft Marja van Bijsterveldt aan. Marja wil meer opbrengstgericht gaan werken. In de toekomst wil ze een inhaalslag met andere landen kunnen maken.
Natuurlijk zijn hier kritische opmerkingen over te maken. Enerzijds is er onder leerkrachten onwetendheid rondom OGW. Er wordt gedacht dat het alleen om cijfers en resultaten gaat en dat aan het pedagogisch handelen van de leerkrachten voorbijgegaan wordt.
Anderzijds is er een angst om onder de hoed gekeken te worden. Door interne resultaten naar buiten te brengen hebben leerkrachten het idee dat hun professionaliteit in twijfel getrokken wordt wanneer de scores laag uitvallen. Besturen vinden vaak dat de regering de functie van het onderwijs binnen de economie op een te hoog voetstuk zet. Er zijn nog verschillende andere kritische visies: het is een hype, de werkdruk wordt flink verhoogd, het is niet te combineren met onze christelijke identiteit en er is minder aandacht voor andere vakken. In Amerika zien we bijvoorbeeld dat het streven naar meetbare doelen het hele onderwijs beheerste. Inmiddels is er daar alweer een kentering te zien, ze zijn al weer terug op retour. Ze besteden nu ook meer aandacht aan het welbevinden van de kinderen.
Na het afwegen van al deze kritische visies schreven wij onze persoonlijke visie. OGW kan zeker draagvlak vinden binnen de christelijke identiteit van scholen.
Gezien het feit dat we onze gaven moeten benutten ieder op zijne wijze, geeft dit ruimte om met OGW aan de slag te gaan. Nog steeds zal ieder kind op zijn eigen niveau blijven ontwikkelen. De overheid wil de kinderen op een gewenst niveau krijgen, hierbij is het wenselijk om planmatig en doelgericht te werken. Deze manier van werken vraagt aan leerkrachten om op een handelingsgerichte wijze te werken. Daarom is er een koppeling met HGW zeker wenselijk. Leerkrachten, waaronder ikzelf, voelen ons vaak overrompeld door alle nieuwe ontwikkelingen. Maar vaak is er in deze ontwikkelingen een bepaald verband te zien. De ene ontwikkeling sluit de andere niet uit.

Kinderen moeten normen en waarden meekrijgen die gebaseerd zijn op Gods Woord. Hierbij is de houding en werkwijze van de leerkracht van grote invloed. Vervolgens komt het ontwikkelen van taal en rekenen als belangrijke prioriteit naar voren, elk kind heeft een andere werkwijze nodig. Niet praten over het kind, maar met het kind. Kijkend naar de moeilijkheden, maar ook naar het perspectief wat voor ligt.
Het is zeker niet de bedoeling dat alle tijd naar rekenen of taal gaat, er moet een balans gevonden worden.
Taal komt bijv. ook bij zaakvakken naar voren.
Negatieve gedachten over werkdruk kunnen vaak genuanceerd worden. Elke school is al bezig met het vastleggen van resultaten. Er wordt al zo veel gedaan!
Vaak stagneert de evaluatieve cyclus bij het vastleggen van resultaten en interpreteren en het opnieuw doelen stellen voor de voortgang van het onderwijsproces.
Door dit op de juiste wijze aan te pakken blijft de kwaliteit van het onderwijs zich ontwikkelen.
Na het bestuderen van de literatuur zijn we aan de slag gegaan met ons praktijkonderzoek. We hebben een groepsinterview gedaan met de boven – en onderbouw. Dit namen we op met een videocamera. Daarna konden we de visie van het team op OGW uitwerken. Ook hebben we onderzocht wat het team al met OGW deed. Daarnaast hebben we een gewenste situatie in kaart gebracht. Vervolgens hebben we adviezen geschreven voor de directie hoe hij, OGW, passend bij zijn team in zou kunnen voeren op zijn school. Dit hebben we vervolgens weer aan het hele team gepresenteerd.

Terugblik en vooruitblik
Het was zeker interessant om dit onderzoek te doen, vooral omdat je echt in de praktijk met een school bezig bent. Ik stond van tevoren ook wat huiverig tegenover OGW. Vooral omdat het, dacht ik, om veel cijfers ging of om heel veel met rekenen en taal bezig te zijn. Door dit onderzoek ben ik er zeker genuanceerder over gaan denken. Wel moet het welbevinden van de kinderen zeker op de eerste plaats blijven staan.
Op het moment dat ik dit schrijf, heb ik de hele pabo afgerond, mijn diploma is aangevraagd! Heel dubbel, ik ben erg blij dat ik nu klaar ben, maar aan de andere kant laat je ook weer wat achter je! D.V. augustus hoop ik aan de slag te gaan in Veenendaal op de Dr. C. Steenblokschool. Ik zie er naar uit om de opgedane kennis en ervaring daar in praktijk te brengen!

Lijntje de Vree
Eerst zal ik mij even kort voorstellen. Ik kom uit Opheusden en ben net afgestudeerd van de pabo. Van januari tot en met april, heb ik mijn LIO-stage gelopen op de Sébaschool, in Ochten, in groep 4. Daar heb ik het goed naar mijn zin gehad. Er zijn op het moment niet veel banen, dat heeft voor mij de beslissing om door te studeren makkelijker gemaakt. Volgend jaar hoop ik de voltijd Master SEN te gaan volgen, om mij te specialiseren in gedrag.

Afstuderen
De afgelopen maanden ben ik naast mijn LIO ook heel druk geweest met afstuderen. Ik heb twee scripties geschreven. Eén scriptie over de woordenschatontwikkeling van jonge kinderen en de andere over communicatie tussen leerkracht en kind en leerkracht en ouder. Over deze laatst genoemde scriptie zal ik iets meer vertellen.

Communicatie
Een jaar geleden kreeg ik bij Sociale Wetenschappen de opdracht een scriptie te schrijven over een onderwerp rond dat vakgebied. Samen met een medestudent heb ik besloten een scriptie over communicatie te maken.
We kwamen er al snel achter dat communicatie een erg breed begrip is. We hebben ervoor gekozen het onderwerp dicht bij de opleiding te houden en daarom de communicatie van de leerkracht te onderzoeken. Als leerkracht communiceer je de hele dag. Verbaal (woordelijk) en non-verbaal (zonder woorden).
Hierbij liepen we tegen een leuk weetje aan: Uit dat onderzoek blijkt namelijk dat slechts 7% van de menselijke gevoelens en houdingen via woorden wordt overgebracht. Via stemintonatie wordt 38% van de boodschap overgebracht. De rest, 55%, van de communicatie gaat via non-verbale uitdrukkingen (Heijne & Verbruggen, 2009).

Tussen de communicatie van volwassenen en kinderen zit een heel verschil. De belangrijkste verschillen zijn:
• Interpretatie: Volwassenen kunnen wat het kind vertelt, interpreteren vanuit hun eigen denkkader.
• Gevoeligheid: Kinderen zijn sensitief ingesteld op hun omgeving; ze begrijpen situaties vaak allang voordat ze er woorden voor hebben.
• Taalvaardigheid: Als een kind vloeiend praat, schatten volwassenen het kind hoger in dan het in ontwikkeling is.
• Fantasie en werkelijkheid: Een kind kan zonder moeite omschakelen van werkelijkheid naar fantasie.
• Sociaal wenselijke antwoorden: Kinderen geven vaak antwoorden waarvan ze denken dat volwassenen die antwoorden graag willen horen (Delfos, 2000).

Vanaf 1900 is de communicatie tussen leerkracht, ouder en kind sterk veranderd. Met name in het onderwijs is dit duidelijk te zien. Vroeger stonden tucht en discipline centraal, in deze tijd ligt de nadruk op het gesprek met kinderen. De leerkracht gaat meer naast het kind staan, in plaats van er boven. In deze tijd is er, vergeleken met vroeger, ook veel meer aandacht voor verschillende soorten gesprekken. De betrokkenheid van ouders bij de school is sterk toegenomen. Vroeger ging een leerkracht niet snel op huisbezoek. Een uitzondering daarop was, een bezoek om te vragen waarom een kind niet op school kwam.

In onze scriptie hebben we ook beschreven of er verschil is in het communiceren tussen mannen en vrouwen. Volgens Deborah Tannen (2006) vallen twee begrippen op: onafhankelijkheid en intimiteit. Intimiteit is de sleutel tot verbondenheid. Onafhankelijkheid is het teken van een hogere status. Ieder mens heeft zowel intimiteit als onafhankelijkheid nodig. Vrouwen hebben de neiging zich meer op intimiteit te concentreren, mannen meer op onafhankelijkheid. Door deze verschillen, kan het voorkomen, dat mannen en vrouwen, dezelfde situatie heel anders bekijken. Deze verschillen zijn al bij kinderen te zien. Meisjes spreken meer door middel van suggesties, meestal in de wij-vorm, terwijl jongens in dezelfde situatie op een bevelerige toon spreken. Bijvoorbeeld: ‘Zullen we gaan springtouwen? Of: We gaan voetballen.’ Volgens Tannen (2006) vallen nergens de verschillen tussen jongens en meisjes zo op, als op de basisschool. Het onderwijs is vergeleken met vroeger gefeminiseerd. Was eerst 80% van de leerkrachten een man, nu is 80% een vrouw.
Steeds meer duikt de discussie op of dit geen negatieve invloed heeft op de leerlingen, met name de jongens. We kwamen een groot onderzoek tegen van Driessen & Doesborgh (2004). Zij hebben deze ontwikkeling uitgebreid onderzocht. Zij kwamen tot de conclusie dat het geslacht van de leerkracht er niet toe doet.
Mannelijke rolmodellen zijn er buiten het onderwijs ook genoeg.

Conclusie
Door het maken van de scriptie kwam ik erachter hoe actueel het onderwerp communicatie is. Dit maakt het onderwerp ook zo boeiend. Hoeveel tijd per jaar brengen we niet communicerend door? Veel problemen vloeien voort uit fouten rond communicatie. Dit alleen al maakt communicatie het bestuderen waard.

Dit artikel werd u aangeboden door: KOC Visie

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 2012

Criterium | 40 Pagina's

In gesprek met… lio-stagiaires

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 2012

Criterium | 40 Pagina's