Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geen eredienst zonder zang

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen eredienst zonder zang

Dr. Jan Smelink: „Gemeentezang was voor de reformatoren een wezenlijk onderdeel van de kerkdienst"

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een kerkdienst waarin het zingen van de gemeente ontbreekt, is voor hymnoloog dr. Jan Smelik uit het Groningse Zuidhorn ondenkbaar. En dan gaat het volgens hem om meer dan een versje bij de preek. „Bij het zingen in de eredienst draait het om de eer van God én de opbouw van de gemeente. Ook door middel van het zingen wordt het Evangelie verkondigd – dat is de lijn van Calvijn.

Het zingen hoort bij het menszijn, zegt dr. Smelik. „Denk maar aan de kleintjes: als een kind zn moeder roept, is dat al de kleine terts, dezelfde afstand als bij het begin van Psalm 22 en Psalm 27. In onze westerse cultuur hebben we een sterk onderscheid gemaakt tussen spreken en zingen, maar in de oosterse culturen waren die twee heel sterk met elkaar verweven. Daarom heeft ook in het Oude en Nieuwe Testament het lied een heel vanzelfsprekende plaats.
Bijbels gezien is het zingen van de gemeente bedoeld tot eer van God en tot opbouw van de gemeente, zegt de hymnoloog. „Dus niet alleen de verticale lijn naar God, maar ook naar elkaar toe. Je verkondigt elkaar het Evangelie, zoals Paulus zegt in de bekende teksten uit Efeze 5 en Kolossensen 3: „Spreekt onder elkaar... Een betere vertaling schijnt te zijn: Spreekt tót elkaar met psalmen en lofzangen en geestelijke liederen. Je zingt dus voor God, maar je zingt ook elkaar toe.
Ten tijde van het Nieuwe Testament kende men geen gemeentezang zoals wij die nu kennen. „We moeten waarschijnlijk denken aan een solist of koorleider die zong, waarbij de gemeente dan een soort refrein zong, bijvoorbeeld: Want Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. Een lied in de bijbelse tijd had in ieder geval niet de vorm zoals wij die kennen.

Stille Middeleeuwen
Van de manier van zingen in de eerste eeuwen is weinig bekend. Wel is bekend dát er gezongen werd. Het was echter Ambrosius, die de vader van de westerse kerkzang wordt genoemd, die voor het eerst hymnen schreef: liederen in strofevorm zoals we die nu nog kennen. Bekend is dat Augustinus van deze hymnen erg onder de indruk was. Zo zelfs, dat hij bang was meer te letten op de schoonheid van de muziek dan op de inhoud van de woorden. „Dat is wat je de eerste zestien eeuwen voortdurend ziet: de schoonheid van de muziek mag niet afleiden van de tekst. Dat bepaalde ook het officiële beleid van de kerk.
Wat je eveneens ziet is dat langzaamaan de gemeentezang afneemt ten gunste van de cantorij. „Als het gaat om het zingen van de gemeente, krijg je de stille Middeleeuwen, om het zo uit te drukken. Behalve op sommige hoogtijdagen moeten de leken en de vrouwen in de dienst zwijgen. De jongenskoren (schola cantorum) nemen de zangfunctie van de gemeente over.
Op dat punt grijpen de reformatoren –vooral Luther, Bucer en Calvijn– in. „Het zingen van de gemeente is voor hen een wezenlijk onderdeel van de kerkdienst. Ook dat je elkaar op die manier het Evangelie verkondigt. Daarom vormen bijvoorbeeld voor Calvijn naast de prediking en de sacramenten de gebeden een onmisbaar onderdeel van de eredienst, waarbij hij het zingen als gezongen gebed beschouwt. Ook voor hem lagen spreken en zingen dicht bij elkaar. Als je zingt, dringt de boodschap veel dieper naar binnen, volgens de reformator. Zo werden in Genève de Tien Geboden en de Apostolische Geloofsbelijdenis gezóngen.

U schreef onlangs een tweetal artikelen onder de titel En steeds weer oude psalmen zingen...? Waarom hebben de psalmen bij de kerkzang altijd een centrale plaats ingenomen?
„Het zijn de oudste liederen van de kerk en de nieuwtestamentische kerk heeft ze van de oudtestamentische overgenomen. Volgens Calvijn zijn er geen betere liederen te vinden. Ze waren eigenlijk altijd vanzelfsprekend het fundament van de kerkzang en hebben in de christelijke kerk altijd een grote rol gespeeld.

In veel gemeenten worden alleen de psalmen gezongen, omdat alleen die liederen geïnspireerd zijn.
„Als je zegt: de psalmen zijn geïnspireerd, dus alleen die mogen we zingen, moeten we allemaal Hebreeuws gaan leren en de psalmen onberijmd gaan reciteren. Dán heb je het over de geïnspireerde psalmen. Zo gauw er sprake is van een berijming van de psalmen, moet je het inspiratieargument op zn minst relativeren.

Tegenwoordig worden er vaak losse verzen opgegeven. Calvijn was er echter een voorstander van de psalmen aaneengesloten te zingen. Roosters uit zijn tijd geven aan dat alle 150 psalmen in een halfjaar gezongen werden, dertig coupletten per dienst.
„Ook in Nederland had je tot aan het einde van de 18e eeuw nog gemeenten die de psalmen in volgorde zongen, van 1 tot 150. Ze begonnen bij Psalm 1 en zongen dan tot de eerste pauze; dat zie je in oude psalmboeken nog aangegeven staan. Dat strookt ook met de visie van Calvijn: die bedoelde de 150 psalmen en niet een aantal populaire. Als je met een beroep op Calvijn zegt dat je alleen psalmen zingt, moet je ze ook alle 150 gebruiken. En dan moet je ook afgesloten gedeelten van de psalmen pakken en niet een versje bij de preek zoeken.

Hoe is dat laatste ontstaan?
„Je ziet in de 19e eeuw dat de predikant liederen gaat zoeken bij zijn preek. Men gaat in die tijd meer rationeel naar een dienst kijken, waarin de preek –die ze leerrede noemen– centraal staat. Men vond het rationeel dan ook voor de hand liggen om de liederen af te stemmen op de preek. Het zingen wordt doorgaans van ondergeschikt belang geacht. Het is de vraag in hoeverre dat op de Reformatie is terug te voeren. Natuurlijk kwam toen het Woord centraal te staan, maar bij Calvijn zie je heel duidelijk dat een dienst bestaat uit Woord, sacrament en gebed. Voor hem was het bidden van de gemeente niet van mindere waarde dan de preek. De uitspraak dat het lied enkel een versje bij de preek is, bewijst al dat je nog eens flink moet doorpraten over wat de functie van het lied is volgens de Schrift. Heeft het lied een relatief zelfstandige plek in de dienst als het gaat om het verkondigen? Of zingen we alleen wat de voorgangers eerst in andere bewoordingen vanaf de kansel verkondigd heeft? Voor veel mensen geeft dat al een probleem, omdat volgens hen de verkondiging alleen vanaf de kansel gebeurt.

Er waren ook altijd de enige gezangen. Is dat in lijn of in strijd met de opvattingen van Calvijn?
„Volgens mij niet in strijd. En ik vraag me af –maar dat is altijd koffiedik kijken– of Calvijn ooit ons dilemma psalmen versus gezangen begrepen zou hebben. Het is typisch iets van na de Reformatie dat er zon sterk onderscheid wordt gemaakt tussen de oudtestamentische psalmen en andere liederen. Calvijn heeft dat onderscheid mijns inziens nooit zo gemaakt.

Sommigen stellen dat Calvijn er eenvoudigweg niet aan toegekomen is. Het psalmboek was in 1562 compleet, in 1563 stierf hij.
Dat weet ik niet. Je kunt wel constateren dat hij vanaf zijn eerste zangbundel in 1539 het vrije lied kende: de geloofsbelijdenis en het slotvers van de berijmde Tien Geboden zijn in feite vrije liederen. Natuurlijk, toen Calvijn voor zijn Franstalige gemeente liederen moest hebben, begon hij met de psalmen. Maar als je bedenkt wat Calvijn van 1538 tot 1541 in de Duitstalige gemeente van Straatsburg meemaakte, waar Bucer bezig was met onder andere de liederen van Luther en waar het Kyrie en het Gloria een plaats hadden, dan moet je zeggen dat hij daar nooit één kwaad woord over gezegd heeft. Als hij daar principieel iets op tegen had gehad, had hij dat wel ergens geschreven. Volgens mij is, als je het breder bekijkt, de gezangenkwestie een typisch Nederlands probleem.

Berijming
In 1566 werd het Franse Geneefse Psalter door Petrus Datheen in het Nederlands vertaald. Ondanks veel onvrede over deze berijming, kwam er pas na twee eeuwen een nieuwe berijming: de Statenberijming van 1773, die in veel gemeenten tot op de dag van vandaag gezongen wordt.

Er is veel kritiek gekomen op de berijming van 1773. Was het een verbetering ten opzichte van Datheens berijming?
„Men ervoer dat in ieder geval wel zo. Maar elke berijming draagt het stempel van haar tijd, ook die van 1773. Uitdrukkingen als Opperwezen, deugd en rein van zeden zijn heel typerend voor die tijd en voor de theologie van die tijd.

Hoe komt het dat juist 1773 als een bevindelijke berijming wordt gezien?
„Heeft dat niet voornamelijk te maken met bekendheid en vertrouwdheid? En met de manier van zingen? Misschien komt het door de verouderde taal dat men die berijming als bevindelijk aanduidt. Of door de wetenschap dat vele generaties deze woorden zongen. Dat geeft een gevoel van geborgenheid, vertrouwdheid.

Het is bekend dat de Geneefse psalmen oorspronkelijk bedoeld zijn om ritmisch gezongen te worden. Toch werden en worden ze vaak niet-ritmisch gezongen. Het lijkt erop dat ritmische samenzang eeuwenlang niet haalbaar was.
„Volgens mij is de belangrijkste reden de muzikale smaak geweest. En ook wel de onkunde en de onwil. Vooral in de tweede helft van 18e eeuw werd niet-ritmisch zingen in een laag tempo gezien als de kerkelijke stijl. Dat was overal zo, ook bijvoorbeeld in Duitsland: daar werden de melodieën eveneens isometrisch; kijk maar wat Bach ermee gedaan heeft. In ons land heeft iemand als Jan Zwart voor die kerkelijke stijl gepleit. De melodieën in hun oorspronkelijke ritme zijn niet te moeilijk. In Straatsburg en Genève lukte het ook om ze ritmisch te zingen, evenals vandaag de dag in diverse kerkgenootschappen.

Een aantal gemeenten in de gereformeerde gezindte zingt 1773 ritmisch.
„Dan heb je een probleem. Die berijming is natuurlijk gemaakt in een tijd dat men niet-ritmisch zong. Daar is 1773 ook op geënt. Die gaat niet uit van de ritmische versie van de Geneefse melodieën. De accenten van woord en toon botsen voortdurend als je ze ritmisch zingt. Je kunt niet zeggen: We gaan ritmisch zingen maar we willen wel de Statenberijming houden. Op een gegeven moment gaat dat mis.

Een nieuwe berijming is een nog veel grotere stap dan alleen ritmisch gaan zingen.
„Dan moet men er proefondervindelijk achter komen wat het betekent om 1773 ritmisch te zingen. In de praktijk ervaart men hopelijk vanzelf dat dat niet kan.

Volgens Calvijn behoren de instrumenten die in het Oude Testament worden genoemd bij de schaduwdienst. De nieuwtestamentische kerk zou die oudtestamentische vormen niet meer nodig hebben. Hij was dan ook tegen instrumenten in de eredienst.
„Het kenmerk van een schaduw is dat die heenwijst naar Christus. Dus je zou mij moeten kunnen uitleggen hoe een muziekinstrument heenwijst naar Christus. Kijk, bij de offerdienst kun je duidelijk zien dat die heenwees naar Christus. Het gaat om de vraag: Welke dingen reken ik tot de schaduwen? Je ziet dat Calvijn alleen redeneert vanuit de leer van de verlossing en niet vanuit de leer van de schepping. Als je zegt dat door instrumenten Gods schepping tot klinken komt, heb je al een compleet andere insteek dan Calvijn.

In de gereformeerde gezindte is het orgel als begeleidingsinstrument geaccepteerd. Een on-Calvijnse ontwikkeling?
„Strikt genomen wel, ja. Maar het is voor mij de vraag of dat een slechte ontwikkeling is. Dat geloof ik niet. Hoe groot Calvijn ook geweest is, op bepaalde punten kun je –op basis van bijbelse argumenten– natuurlijk ook anders denken. Wel is het zo dat Calvijn op dit punt de traditie van de kerk vertegenwoordigt. De kerk voor de Reformatie heeft altijd geopponeerd tegen muziekinstrumenten. Dat was niets nieuws van Calvijn.

In hoeverre moeten predikanten en voorgangers verstand hebben van kerkmuziek?
„Naar mijn idee moeten predikanten in ieder geval een goede gereformeerde visie op kerkmuziek hebben. Wat dat betreft zou hier in de opleidingen van predikanten veel meer aandacht voor moeten zijn. Zij hoeven natuurlijk geen verstand te hebben van muziek, maar ze moeten wel in de gaten hebben waar hun grenzen liggen en dat ten aanzien van de kerkmuziek andere mensen verantwoordelijk zijn en deskundigheid hebben.

Dr. Jan Smelik is, behalve hymnoloog, ook muziekwetenschapper, doctor in de theologie én organist van de gereformeerde kerk vrijgemaakt in Zuidhorn. In juni volgend jaar verschijnt een boek van zijn hand waarin hij een aantal liturgische en kerkmuzikale onderwerpen uit de gereformeerde traditie behandelt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 12 januari 2005

Terdege | 88 Pagina's

Geen eredienst zonder zang

Bekijk de hele uitgave van woensdag 12 januari 2005

Terdege | 88 Pagina's