Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onderlinge christelijke censuur

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onderlinge christelijke censuur

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maandagmiddag half drie gaat de telefoon. Een door mij zeer gerespecteerde ouderling vraagt of ik thuis ben. Hij wil even langs komen. Akkoord natuurlijk. Wat zou hij hebben, vraag ik mij af. Is er een ongeluk gebeurd binnen de gemeente en wil hij mij daarop tactisch voorbereiden? Na enig heen en weer praten zegt hij: Ik wilde graag even met u doorspreken over de preek van gistermiddag! Die ging over zondag 23 van de Catechismus, over de rechtvaardiging dus. Mijn broeder vond die preek wat lang, maar toch niet helemaal àf. Wat doe je dan? Luisteren natuurlijk, niet alleen omdat je niet moet menen altijd gelijk te hebben, ook niet omdat deze broeder echt geen criticus was die altijd spijkers op laag water zocht, maar omdat hij precies deed wat zijn werk als ouderling was, nl. toezien op de ambtsbediening van mij, zijn mede-ouderling-in-de-leer. In de Bijbel vinden we van dit op elkaar toezien een prachtig voorbeeld. We lezen in Handelingen 18 : 24–27, dat Apollos te Efeze sprak en leerde .,hetgeen op Jezus betrekking had, ofschoon hij alleen wist van de doop van Johannes. En toen Priscilla en Aquila hem hoorden, namen zij hem tot zich en legden hem de weg Gods nauwkeuriger uit ’. Of Aquila in Efeze ambtsdrager was, weet ik niet, maar hij wist zich met zijn vrouw medeverantwoordelijk voor hetgeen in hun gemeente van de preekstoel werd gebracht Dit bijbelse voorbeeld moge bewijzen dat onderling op elkaar toezien binnen de christelijke kerk een gewone zaak is. Natuurlijk kunnen veel zondige overwegingen er oorzaak van zijn dat er veel kritiek is op elkaar, doch het is ook waar dat we, door Christus bewogen, en om Christus’ wil, elkaar beoordelen. Als leden van het éne christelijke gezin, de gemeente, zijn we allen geroepen om elkaar te houden bij het Woord van Christus.

Het moge dan ook niemand verbazen dat de kerk der Reformatie zocht naar een manier om dit op elkaar toezien een plaats te geven, nu de roomse hiërarchie was verlaten. Het toezicht van de paus op de bisschoppen, van de bisschoppen op de pastoors en van deze laatsten weer op hun kapelaans en andere „ondergeschikten” had wel niet altijd goed gewerkt, maar er was toch een mogelijkheid om ambtsdragers, die uit de band sprongen, weer in het gareel terug te brengen. Als ieder maar deed wat goed was in eigen ogen, zou de chaos dichtbij zijn. En als de scala van ,autoriteiten” zou ontbreken, was dan het hek niet van de dam? Was een slechte hiërarchie niet beter dan helemaal geen hiërarchie?

In de kerken van de lutherse reformatie werd in de richting gezocht van de wereldlijke overheid. Deze moest als haar roeping zien om de kerk voor deformatie te bewaren. Maar in de kerken van de gereformeerde, dat is: calvinistische reformatie wilde men die kant niet uit. De kerk moest haar eigen zaken behartigen, zelf orde en tucht handhaven en toezien op de prediking en op alle ambtelijke arbeid.

Het vraagstuk was dringend, mede omdat er veel gewezen pastoors met hun parochies zich aansloten bij de Reformatie zonder te weten wat nu eigenlijk „gereformeerd” was. Zij kenden de ,,nye lere” niet en predikten die ook niet. En zo was hun aansluiting bij de gereformeerden eerder een bedreiging dan een versterking. Wat te doen?

Toen heeft men de oplossing niet gezocht in de richting van een nieuwe hiërarchie, nu niet van personen, maar van vergaderingen, zoals classes en synoden die als een soort hoger bestuur de plaatselijke gemeenten zouden regeren, of van permanente commissies met verstrekkende bevoegdheden. Dus geen „heerschappij” van de éne kerk over de andere, van de éne dominee over de andere, of van de éne ouderling of diaken over de andere. De oplossing lag in de Schrift: christenen hadden op elkaar toe te zien, ambtsdragers zullen „onderling censuur oefenen”. Want de één staat niet onder de ander zoals in de hiërarchie, maar zij zijn allen dienaren van Christus, door Hem geroepen, aan Hem verantwoordelijk, zonder tussenpersonen. Maar juist daarom kunnen zij door geen enkele instantie in hun verantwoordelijkheid worden beperkt. Al zullen zij door samenwerking tot een taakverdeling kunnen komen, hun verantwoordelijkheid voor het geheel blijft en dus de verantwoordelijkheid voor de wijze waarop een ander zijn deel van de gezamenlijke roeping vervult, eveneens. Dus wèl verdeling van het werk, maar tegelijk op elkaar toezien, of anders gezegd: onderlinge christelijke censuur. Een permanente zaak dus. Een zaak die regelmatig en opzettelijk aan de orde moest komen in de onderlinge ontmoetingen van de ambtsdragers. Tegenwoordig in onze Kerkorde „censura morum” genoemd, artikel 81.

Alle ambtsdragers weten wat dit is. In de vergadering van de kerkeraad, voorafgaand aan de bediening van het Avondmaal, wordt bij wijze van rondvraag alle broeders de vraag gesteld of zij enig bezwaar hebben om met de andere broeders het Avondmaal te vieren. Zo niet, dan kan het Avondmaal voortgang vinden. Zo ja, dan moet getracht worden die bezwaren weg te nemen. Veelal wordt er dan nog een broederlijk gesprek over de beleving van dit sacrament gehouden, waarbij sommigen spreken en anderen zwijgen. En daarmee uit. Zo heb ik het ook vaak gedaan. Soms was er weinig tijd voor dit gesprek, soms kwamen de broeders wat meer los dan een andere keer. Een enkele keer kwamen heel persoonlijke zaken naar voren, een andere maal bleef het allemaal wat ,,beschouwend”. Was dit de bedoeling? Nu ik naar aanleiding van de vraag van de redactie mij iets meer in artikel 81 K.O. moest verdiepen, moet ik tot mijn beschaming opmerken: neen, dit was de bedoeling niet!

Er is natuurlijk niets op tegen om naar aanleiding van de Avondmaalsviering een broederlijk gesprek te houden, en echte bezwaren moeten uit de weg, maar het gaat om iets anders, nl. het toezicht op eikaars ambtsbediening.

Dit wordt duidelijk wanneer de historische ontwikkeling van artikel 81 van de Kerkorde wordt nagegaan. Een echt gereformeerde kerkorde wil steunen op de Schrift en de belijdenis. Daarom kijk ik even naar de Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 32. Hierin gaat het over de orde en de tucht van de Kerk. Voor ons is de eerste zin van belang: ,,Wij geloven intussen, hoewel het nuttig en goed is dat de regeerders van de Kerk onderling een bepaalde orde instellen en handhaven om het lichaam van de Kerk in stand te houden, dat zij er zich niettemin wel voor moeten wachten af te wijken van wat Christus, onze enige Meester ons geboden heeft”. Boven alle kerkelijke bepalingen staat dus de opdracht van de enige, algemene Bisschop, Jezus Christus. Dat deze opdracht werkelijk het regeren en verzorgen door de ambtsdragers draagt, is de eerste zorg van dezen met elkaar en voor elkaar. De Kerkorde werkt dit beleden geloof nu verder uit.

Calvijn had in Genève ingevoerd, dat de onderlinge censuur als vast punt op de agenda regelmatig aan de orde kwam. En dat ging dan zoals bij ons de kerkvisitatie wordt gehouden, nl. door degenen, over wie gesproken werd, te laten buitenstaan. Dus als over de predikant(en) gesproken wordt, gaat(n) deze(n) de vergaderzaal uit en aan de ouderlingen en diakenen wordt gevraagd of de dienaren hun werk getrouw en overeenkomstig Schrift en belijdenis doen, of zij hun werk niet afbreken door een zondige levenswandel, of zij flink studeren, enz. Nadat zij weer zijn binnengekomen, wordt zo nodig met hen gesproken over geconstateerde gebreken en worden zij vermaand zich te bekeren. Vervolgens is het de beurt van de ouderlingen om buiten te staan, en daarna gaan de diakenen even weg. Zo deed Calvijn het met de leden van de kerkeraad, maar dan stuk voor stuk, en niet groepsgewijze. Zo oordeelden allen over allen. Met dit buitenstaan wilde Calvijn voorkomen dat uitgebrachte kritiek als van persoon tegen persoon zou worden opgevat. Het was de rest van de hele kerkeraad die over de ambtsbediening van die éne broeder iets uitsprak. Calvijn verdedigde deze gang van zaken uitvoerig in een brief, die hij in 1544 (!) aan Farel schreef. Dat was dus heel in het begin van de Reformatie.

Zonder u nu in dit korte artikel lastig te vallen met verschillende jaartallen, wil ik wijzen op een zekere ontwikkeling in deze zaak. Ik krijg de indruk dat in het begin, althans wat de kerken in de Nederlanden betreft, het grootste probleem is geweest het toezicht op de predikanten. Lang niet overal waren kerkeraden, maar er waren (vaak op de vlucht vanwege de vervolgingen) heel wat zwervende predikanten. Dezen ontmoetten elkaar op hun onderlinge samenkomsten. En dáár werd dan ook de onderlinge censuur toegepast. Als het niet kon zoals het eigenlijk moest, dan moest het maar zoals het kon. Maar de bedoeling werd regelmatig uitgesproken, zelfs al vóór het Convent van Wezel in 1568, waar de gereformeerden in Nederland elkaar zochten, dat in elke gemeente een kerkeraad zou zijn met de drie ambten, en dat dââr, in de kerkeraad dus, deze onderlinge censuur op allen, dus ook op de ouderlingen en de diakenen, zou worden toegepast.

Op de eerste generale synode die in Nederland gehouden werd, Dordrecht-1578, werd voor het eerst deze censuuroefening in verband gebracht met de viering van het Avondmaal. Zij sprak uit: „De dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen zullen voor het houden van het Avondmaal onder elkaar een christelijke censuur of onderzoeking doen zowel over de leer als over de wandel, en zullen de christelijke vermaningen in liefde opnemen”. Maar de volgende synode, Den Haag-1586 (dus slechts 8 jaar later) legde die band tussen censuur en Avondmaalsviering niet meer, wellicht omdat intussen het kerkelijk leven in rustiger vaarwater was gekomen; de regel dat minstens vier keer per jaar het Avondmaal moest worden bediend, kon worden doorgevoerd, en zelfs kwam de vraag op of, als er b.v. zes keer per jaar Avondmaalsbediening was, ook alle zes keren die hele procedure moest worden gevolgd. De daarop volgende synode, die van Dordrecht 1618-19, sprak uit: ,,De dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen zullen onder elkander de christelijke censuur oefenen en elkander van de bediening van hun ambt vriendelijk vermanen”. Dus niets over de wijze waarop deze censuur moet geschieden, en geen verwijzing naar de Avondmaalsbediening.

Van deze Dordtse uitspraak wijkt de redactie van onze huidige Kerkorde behoorlijk af. Artikel 81 luidt daarin als volgt: „De dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen zullen onder elkander censura morum houden en elkander met betrekking tot hun ambtsbediening in liefde vermanen”. Daarbij staat tussen haakjes: (Onder censura morum, hier bedoeld, heeft men te verstaan het onderzoek, dat onder leiding van de voorzitter van de kerkeraad in de aan het heilig avondmaal voorafgaande kerkeraadsvergadering behoort plaats te vinden. - Red.).

Het is mij momenteel niet mogelijk na te gaan hoe deze redactie van artikel 81 tot stand is gekomen. Puur formeel gezien heb ik wel enkele vragen.

Waarom b.v. is hier de uitdrukking „censura morum” voor het eerst ingevoerd? Deze Latijnse uitdrukking betekent eigenlijk: „onderzoek der zeden” en dekt dus niet helemaal de bedoeling. Was die term zo ingeburgerd dat ieder weten kan wat ermee wordt bedoeld? Dat geloof ik niet, want elke ambtsdrager, die dit voor het eerst is, vraagt om uitleg van wat er eigenlijk gebeurt. Laat Latijn de taal van de wetenschap (geweest) zijn, in de kerk helpen we elkaar het best met klare, dus Nederlandse uitdrukkingen. Bovendien: ik vind die oude benamingen: „onderlinge christelijke censuur” veel mooier. En verder: waar komt die zin tussen haakjes vandaan? Geven redacteuren van de Kerkorde een eigen interpretatie, die verder gaat dan een woordverklaring en waarbij terugverwezen wordt naar een regel die volgens de bovengenoemde historische uiteenzetting geen kerkelijke bepaling meer was?

Maar dit daargelaten, zijn de volgende conclusies te trekken:

1. Die „onderlinge christelijke censuur” is een wezenselement voor het kerkelijk leven overeenkomstig de gereformeerde belijdenis. Nimmer heeft de plicht hiertoe in de orden der kerk ontbroken. Geen enkele ambtsdrager mag zich gedragen alsof hij buiten alle kritiek kan blijven en zich hooghartig of bevreesd afsluiten voor een eerlijk gesprek over de wijze waarop hij zijn ambt bedient. Is hij ontrouw, loopt hij de kantjes eraf, maakt hij zich op de huisbezoeken te gemakkelijk van echte levensvragen af, of geeft hij aan het geloven en leven van de gemeente onschriftuurlijke leiding, zou zijn persoonlijk leven weerspreken wat hij als dienaar van Christus heeft te vertonen, zijn medebroeders hebben het recht en de plicht er met hem over te spreken. Dit gesprek betreft de gehele ambtsbediening: de prediking, de catechisatie, de bezoeken door de predikant; de gesprekken op de huisbezoeken, de ernst bij het luisteren naar brandende, soms zeer moeilijke vragen door de ouderlingen, de wijze waarop de diakenen, behalve de correctheid van hun verzorging bij noden, ook de barmhartigheid van Christus bewijzen.

2. Die censuur moet „vriendelijk” zijn. In het uitbrengen van kritiek zal de broederlijke zorg voor eikaars ambtsbediening moeten uitkomen en van geen achterdocht, graag doorgeven van gehoorde kletspraat of iets dergelijks onheiligs sprake moge zijn. En van degene, wien de kritiek geldt, zal mogen worden verwacht dat hij gevoelens van persoonlijke bezeerdheid bestrijdt en bereid is van de anderen te leren.

3. Of deze censuur zo sterk verbonden moet worden met de gezamenlijke Avondmaalsviering, is gezien de kerkelijke bepalingen niet helemaal duidelijk. Natuurlijk kan men met elkaar niet aanzitten aan de heilige dis als er onderling verdenkingen betref fende geloof en levenswandel zijn. Maar dit geldt niet alleen van de ambtsdragers, doch van alle leden van de gemeente. Aan het Avondmaal is men bijeen als mensen die samen de dood des Heren verkondigen. Maar de „onderlinge censuur” gaat verder, nl. over de ambtsbediening.

Mag ik, met het oog op de praktijk, de volgende opmerkingen maken?

a. Niet wanneer een bepaald geval van dienstverzaking zich aandient, maar met vaste regelmaat moet de „onderlinge censuur” op de kerkeraadsvergaderingen aan de orde komen. Dus de prediking, eventuele eenzijdigheden in uitleg, tekstkeuze, toediening (beter dan „toepassing”) in verband met de concrete gemeente, de duidelijkheid op de catechisatie, de orde aldaar, de ingang in de gemeente en eventuele kortsluitingen; het niet-opmerken van de jongeren op de huisbezoeken, het negeren van hun vraagstukken; het financieel helpen zonder geestelijke steun. Het gaat niet om een voldoende of onvoldoende. Het gaat om dienst, vriendendienst en broederdienst, waartegen niet door de broeders met vrees en beven wordt opgezien, maar waarin de liefde van Christus wordt geproefd. Misschien is het vermanen nog veel moeilijker dan het vermaand worden. Het lijkt me toe dat niet elke dominee of ouderling of diaken dit zo maar kan. Er moet onderling een christelijke geest heersen, wil deze „dienst” niet totaal mislukken.

b. Gezien de ernst, de wijsheid en het onderling vertrouwen die voor deze onderlinge censuur zijn vereist, lijkt het mij beslist niet juist om deze vlak voor het Avondmaal aan de orde te stellen. Kritiek moet tijd krijgen om te worden verwerkt. Geen overval met tijdnood! Deze onderlinge dienst moet een „gewone” zaak zijn in de kerk, onder broeders.

c. Buitenstaan, of juist niet? Dat hangt ervan af. Als er tussen de ambtsdragers sterke andere relaties zijn dan die in de kerk, dus als vader en (schoon)zoon, chef en ondergeschikte samen in de kerkeraad zitten b.v., dan is er iets voor te zeggen dat ieder vrij kan spreken zonder dat de buitenstaande broeder hoort uit welke „hoek” eventuele kritiek komt. Maar anderszins lijkt het mij veel beter om in het bijzijn van elkaar te spreken en te horen wat er van elkaar geleerd kan worden. Dat moet kunnen. Het kan ook het gesprek bekorten, als direct onjuiste informatie kan worden weerlegd b.v.

En dan nog: welke tijd denkt men uit te trekken hiervoor, als van een kerkeraad van b.v. twintig ambtsdragers ieder eerst naar buiten moet en dan weer binnenkomen enz. enz. Het lijkt mij ondoenlijk.

Zou het niet beter zijn dat, indien op gezette tijden de prediking aan de orde komt, er dan breed op het werk van de predikant wordt ingegaan, vooral christelijk en vriendelijk? En als, eveneens op gezette tijden, het huisbezoek wordt gerapporteerd, dan ieders ambtsbediening besproken wordt? Misschien kan de rapporterende broeder dan ook zelf eens beginnen met zijn eigen vragen: hoe kan ik in dàt gezin met dié zorgen en dié ligging mijn werk doen?

d. Zou het niet van echte onderlinge dienst getuigen als men onder vier ogen ook echt broederlijk spreken kan vóór de kerkeraadsvergadering? De Geest van Christus is bij deze dienst niet te missen. Priscilla en Aquila deden het met Apollos toch wel heel erg mooi !

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1988

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

Onderlinge christelijke censuur

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1988

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's