Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De praktijk der godzaligheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De praktijk der godzaligheid

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

“Och, dat het nog eens kwam te gebeuren…” [7]

Misschien herinnert u zieh nog de aanleiding tot het schrijven van deze serie artikelen over het thema dat hierboven staat. Ik begon er het eerste artikel mee.

Het ging over de bediening van het Woord. Binnen één- en dezelfde week ontving ik ongevraagd een tweetal typeringen aangaande mijn prediking. Eén van een mevrouw die enkele keren de diensten bezocht: “Dominee, u preekt op de manier van: Och, dat het nog eens kwam te gebeuren…” De ander van een jong stel dat overwoog naar de gemeente over te komen: “Dominee, bij u horen we in ieder geval niet: Och, dat het nog eens kwam te gebeuren… ” In de twee laatste artikelen wil ik er speciaal bij Stil staan: wat te zeggen van een prediking die met een dergelijke uitroep samengevat kan worden. Waarvan kennelijk geldt dat dit de toespitsing is: een vrome en misschien wel heel bewogen wens dat het toch eens zou gebeuren. Wàt zou gebeuren? Dat de Heere krachtdadig zou ingrijpen in het leven van een mens en hem of haar tot bekering zou brengen. De preek heeft in dat geval de ultieme spits van een verzuchting dat het de Heere behagen zou zo’n wonder te doen plaatsvinden. In het leven van één van de toehoorders of van meerderen.

een kans op de bekering

In dit verband denk ik aan een heel andere serie artikelen, veel jaren geleden geschreven door wijlen dr. A.A. van Ruler en later gebundeld in het boek “ Waarom zou ik naar de kerk gaan ?” [Nijkerk 1971], Elk van de ruim twintig hoofdstukken geeft een antwoord op die ene vraag. Het eerste antwoord formuleerde Van Ruler als volgt: “Om een kans op de bekering te lopen.” Het is nog steeds boeiend om zijn toelichting op dat antwoord te lezen.

Van Ruler waardeert deze benadering allereerst positief. Hij schrijft: “In onze moderne tijd doen al deze overwegingen ouderwets aan. Het zijn dingen van de zwarte-kousen-gemeente. Ze hören thuis in lang vervlogen eeuwen. In onze verlichte en vooral in onze sociaal bewogen tijd passen ze niet meer. Is dat zo? Ik meen van niet. Ik ben van oordeel dat deze ouderwetse vraagstellingen griezelig actueel zijn. ” Van Ruler probeert vervolgens dit vragencomplex te vertalen in moderne zin. Hij vervolgt als hij spreekt over de mens van zijn dagen: “Moet hij niet met zichzelf in het reine komen, vrede vinden, verzoend worden - zó dat hij zichzelf totaal aanvaardt en beaamt? En is de kern van de moeilijkheden niet gelegen in zijn geweten, in het bewustzijn, dat hij mis is (geweest), in zijn schuld? Moet niet ook zijn schuld verzoend worden? Of is dat niet de eigenlijke vraag voor elk mens: hoe vind ik een genadige God?, hoe worden God en ik met elkaar verzoend?, hoe wordt God verzoend?

Afgezien van een enkele formulering die ikzelf anders zou doen, geeft dit wel herkenning aangaande datgene waarvan wij op grond van de Heilige Schrift vinden dat het in de prediking tot uitdrukking moet komen. En wat het doel van prediking en kerkgang is. Namelijk, om het met Van Ruler te zeggen: “om een kans op de bekering te lopen.” Hiervandaan is het maar een kleine stap, lijkt me, om de preek te laten uitlopen op de verzuchting: “Och, dat het nog eens kwam te gebeuren…” Professor Van Ruler onderbouwt dat nog eens extra met het volgende: “In ieder geval is de mens gebonden aan het vleesgeworden Woord, aan het Schriftgeworden Woord en aan het gepredikte Woord. Een mens moet in de weg van de middelen blijven, die door de Heere zijn gesteld. Daar ligt zijn kans. Als hij onder het Woord blijft, dan loopt hij een goede kans dat hij door de Geest geraakt wordt. Daarom moet hij zijn leven lang trouw en regelmatig naar de kerk. Wie weet: misschien slaat de Geest op een gezegend ogenblik als een bliksem in in zijn hart.”

Maar we luisteren nog even verder naar Van Ruler. Hij spreekt ook van nadelen en schaduwzijden van deze benadering. Een enkel jaar later heeft hij dat nog veel uitvoeriger gedaan in zijn brede artikel: Ultra-gereformeerd en vrijzinnig. Ik beperk me nu even tot het eerste hoofdstuk van het genoemde boek. Ik noem daaruit slechts één bezwaar van Van Ruler. Namelijk dat, als hij het heeft over “de verschraling in de betekenis en de kracht van de ambtelijke, publieke bediening van het goddelijke Woord.” Ik citeer: “Men ziet de preek puur als geleider van de blikseminslag van het werk van de Geest in de bekering van een mensenhart. Dat de prediking dè bemiddeling van het heil is, dat zij God-in-Ghristus in het heden tegenwoordig stelt, dat zij de genade volstrekt ernstig aanbiedt en uitdeelt, dat zij een proclamatie, een uitroepen van het rijk van Christus is en tegelijkertijd een oproepen, een bevelend oproepen tot geloof - van dat alles is bij deze opvatting zo goed als geen spoor te bekennen.”

Aldus wijlen prof. Van Ruler in zijn boek over het waartoe van kerkgang en prediking. U merkt met mij: bij hem een enerzijds en een anderzijds. Verwantschap en distantie. Ik volsta hier met deze weergave. Even terzijde: ik ken het me bijna niet voorstellen dat deze zinsneden inmiddels al tientallen jaren oud zijn. Nog hoor ik Van Rulers stem in zijn wekelijkse ‘morgenwijdingen’ voor de AVRO-microfoon. Van Ruler heeft destijds, zij het postuum, vanuit de gereformeerde gezindte scherpe kritiek gekregen op zijn Stellingen over de (zoals hij ze noemde) ultra-gereformeerden. Sindsdien zijn delen van diezelfde gezindte hem na bijna veertig jaar al mijlenvergepasseerd…

ontsloten en toegesloten

De vraag dient gesteld te worden naar de bijbelse zin van de prediking. Wat bedoelt zij? Welke diepste intentie wil zij dienen? Welke is haar roeping? Het is, denk ik, alleen in dat kader dat een antwoord gevonden kan worden op de vraag of daarin ook past de verzuchting van het “och” en “ach”.

De meest gereformeerde benadering van de prediking vind ik altijd weer in zondag 31 van onze Heidelbergse Catechismus. Op onnavolgbare wijze wordt daarin het eigene van de Woordbediening onder woorden gebracht. Ze staat in het loodzware, zeer gewichtige verband van de bediening van de sleutel van het hemelrijk. “Hoe wordt het hemelrijk door de prediking van het heilige evangelie ontsloten en toegesloten? Volgens het bevel van Christus wordt aan de gelovigen, aan allen en een ieder, verkondigd en openlijk betuigd, dat hun, zo dikwijls zij de belofte van het evangelie met een waar geloof aannemen, waarachtig al hun zonden door God, ter wille van de Verdiensten van Christus, vergeven zijn. Daarentegen wordt aan alle ongelovigen en wie zieh niet van harte bekeren, verkondigd en betuigd, dat de toorn van God en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang zij zieh niet bekeren.” Waaraan nog wordt toegevoegd dat naar dit zelfde getuigenis van het evangelie God oordelen zal, zowel in dit als in het toekomende leven. Wat dus onder en door middel van de prediking plaatsvindt, zal ook gelden voor de rechterstoel van Christus. Wat een gewicht! Een rechte lijn is er die loopt van de preekstoel naar de rechterstoel.

Wat is dus de prediking naar bijbels-gereformeerde opvatting? Ze is het middel dat van Godswege wordt gehanteerd om de deur van het Koninkrijk der hemelen te openen of te sluiten. De prediking van het evangelie van Gods genade heeft twee-erlei uitwerking. Ze is een reuke des doods ten dode of ze is een reuke des levens ten leven. Daar, waar het Woord van de levende God wordt verkondigd, daar vallen de beslissingen. Daar worden enerzijds de beloften van het evangelie met een waar geloof aangenomen; tegelijkertijd scharniert de deur van Gods Koninkrijk open. En daar worden diezelfde beloften anderzijds afgewezen; op hetzelfde ogenblik draait de deur van het hemelrijk dicht. In de prediking van dat evangelie vinden eeuwigheidsgebeurtenissen plaats. Daar wordt een verloren en zieh voor de Heere verootmoedigend mensenkind aangezegd dat, indien hij of zij zieh op de Heere verlaat en Zijn Woord ter zaligheid aangrijpt, er vergeving en verzoening bij die heilige God is, namelijk om Christus’ wil. En daar wordt aan een even verloren, maar zieh handhavend en zieh voor de Heere verheffend mens verkondigd en betuigd dat wie de Zoon ongehoorzaam is, de toorn van God op hem of haar blijft, zolang er geen bekering tot de Heere is.

Opvallend is het bijbels-confessioneel jargon waarmee de tweezijdige evangeliebediening wordt getypeerd: “verkondigd en openlijk betuigd… ” Het eerste woord (verkondigen) herinnert aan het werk van een heraut. Zo’n herauf brengt zijn boodschap in naam van zijn zender, zeg: zijn koning. Die heraut mag niet zijn eigen mening en gedachten verwoorden. Nee, hij is geroepen om precies te zeggen wat hem door zijn koning in de mond is gelegd. Maar doet hij dat getrouw, dan mag hij dat ook voluit doen uit naam en op gezag van de koning. Het is alsof de koning zelf spreekt. Bij de verkondiging van het evangelie valt de betekenis van de dienaar dan ook geheel weg. Hij behoeft slechts te vertolken. Het mensenwoord is niet belangrijk. Ook niet de zogenaamde ‘gunning’ en de ‘wens’ of iets dergelijks. Als de dienaar getrouw is aan zijn roeping, is het ’t Godswoord dat klinkt: “Alzo spreekt de Heere!”

Het tweede woord (betuigen) wijst op de betrouwbaarheid van het gebrachte woord. Wie zijn die dienaren? Het zijn de herauten, ofwel de ambassadeurs. De eerste predikers, dat waren de apostelen. Zij waren oog- en oorgetuigen geweest van het woord en het werk van de Heere Jezus die hen zond. Op dat apostolische getuigenis berust de prediking van het evangelie. Het is een betrouwbaar Woord en de aanneming door allen waardig!

Zo is de prediking van het evangelie niet anders dan een proclamatie van Gods beloften waarin God door Christus tot de vergeving der zonden en de eeuwige zaligheid in het midden van Zijn gemeente laat nodigen. Met de geopenbaarde en uitdrukkelijke wil van de Heere dat zondaren die aangeboden zaligheid door een waar geloof omhelzen en aannemen. Het mag gezegd worden: al wie tot Hem komt, zal niet worden afgewezen. Wie zieh echter in ongeloof en onbekeerlijkheid handhaaft, weigerend zijn of haar leven voor de Heere te verliezen, die geldt de verkondiging en openlijke betuiging, dat Gods geduchte toorn en uiteindelijk het onzalige verderf op hem of haar ligt…

De vraag is: past in zo’n prediking nog een “och, mocht…” Dat hopen we tenslotte de volgende keer te bezien.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 mei 2008

Bewaar het pand | 12 Pagina's

De praktijk der godzaligheid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 mei 2008

Bewaar het pand | 12 Pagina's