Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bezoek aan verboden gebied

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bezoek aan verboden gebied

Tibet wordt nooit China

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tempels, gebedsmolens, foto's van de Dalai Lama geestelijk en wereldlijk leider van de Tibetanen, in ballingschap - nomaden op kleine paardjes, honderdduizenden yaks en vooral: veel kloosters. Officieel is Tibet verboden gebied voor buitenlanders. Lambert vander Aalsvoort wist desondanks in dit door China bezette gebied door te dringen. De Chinezen doen er alles aan om van Tibet een echte Chinese provincie te maken, maar na ruim veertig jaar is Tibet nog steeds zichzelf gebleven. Er zijn en blijven maar twee soorten mensen: monniken en nomaden.

Ik reis in het gezelschap van een Amerikaans echtpaar. John spreekt vloeiend Tibetaans. Hij bestudeerde zijn hele volwassen leven het Tibetaanse boeddhisme, lange tijd onder geleerde monniken -lama's- in hun Indiase ballingsoord Dharamsala. John wil proberen monniken te vinden in het tegenwoordige Tibet die hogere meditatie-stadia hebben bereikt. Hij wil hen laten meedoen aan een wetenschappelijk onderzoeksproject naar de effecten daarvan. Zijn vrouw Ann studeert Sanskriet en hoopt voor haar promotie-onderzoek de hand te leggen op een bepaalde boeddhistische tekst. Eerst rijden we urenlang door een heuvelachtig landschap. Hier wonen vrijwel uitsluitend islamitische Hui. Deze waarschijnlijk van Arabische kooplieden afstammende minderheid bevolkt een zoom van enkele honderden kilometers breed, waar het door Chinezen dichtbevolkte laagland overgaat in het veel hoger gelegen en dunbevolkte woongebied van de Tibetanen. De Hui fungeren vanouds als een soort 'buffer' tussen de twee volkeren.

Ander land
Plotseling verschijnt in ons blikveld een chorten, een reliektoren, waar Tibetaanse pelgrims eerbiedig omheen lopen. Er wapperen overal duizenden kleine gebedsvlaggetjes. Het is alsof we de grens hebben gepasseerd naar een totaal ander land. De atmosfeer is rustiger, opener en vooral veel ruimer. We ademen gretig een ongekend gevoel van vrijheid in en vervolgen onze weg naar Labrang, een van de belangrijkste kloosters van Tibet. Het blijkt een levendig kloosterstadje. Overal zie je monniken. De meesten zijn jong, tot zeer jong. Ze ravotten luidruchtig en knikkeren in steegjes. In en rond de centrale tempelhal gonst het van devote pelgrims met donkere, verweerde gezichten. Stralend lachen ze ons toe.

Deuren open
We krijgen van de monniken een uitgebreide rondleiding. Ze zijn enthousiast over Johns beheersing van hun taal en zijn gedetailleerde kennis van hun religie. Deuren gaan voor ons open die voor andere toeristen gesloten blijven. Enkele tempels, leerinstituten en andere kloostergebouwen, waaronder een ziekenhuis voor Tibetaanse geneeskunde, zijn sinds het begin van de jaren '80 hersteld of herbouwd. Maar vele ruïnes steken nog als uitgedroogde skeletten aftegen de bruine hellingen. Men laat op oude foto's zien dat vroeger het hele kloosterdal was volgebouwd: „De Chinese regering zegt dat de verwoestingen tijdens de Culturele Revolutie hebben plaatsgevonden, maar dat is niet waar. Het gebeurde veel eerder al, in mei 1958." Legertroepen omsingelden het dal en drongen met geweld de kloostergebouwen in. De 3600 monniken werden bijeengedreven en gingen regelrecht naar kampen, waar ze tientallen jaren dwangarbeid moesten verrichten. Het merendeel van de monniken is daar aan de ontberingen bezweken. De laatste jaren heeft men een zekere vrijheid terug gekregen van de Chinese overheid. Het aantal monniken is inmiddels gegroeid tot zo'n 600.

Het beste ervan maken
Van spanning onder de bevolking jegens de Chinese autoriteiten is niet echt iets te merken. Ook niet onderhuids. Wat gebeurd is, is gebeurd, lijkt men te denken. De Chinezen zullen voorlopig nog niet vertrekken, daarom proberen we er maar het beste van te maken. Vanwege de verbetering in de situatie zijn ook enkele families uit ballingschap teruggekeerd. Tsering Gyatso is geboren in India en heeft erg moeten wennen aan het leven hier. Haar vader drijft een winkeltje in religieuze artikelen in de hoofdstraat. „Sommigen, die in India bleven, vinden dat we verraad pleegden door terug te gaan, na alles wat de Chinezen Tibet hebben aangedaan. Maar volgens mij zijn we hier harder nodig, hier kunnen we meer doen voor de opbouw van ons land, en onze cultuur." Via Tserings vader komen we in contact met Ma, een Hui uit het naburige Linxia. We willen een jeep huren en Amdo in trekken. Enige abten hebben ons gevraagd hun kloosters te komen bezoeken. Maar ze liggen in voor buitenlanders verboden gebied.

"Open"
Officieel is sinds '92 de centrale hoogvlakte van Tibet weer helemaal open voor buitenlanders. Maar de Chinese autoriteiten verstaan onder "open" iets heel anders onder dan wij. Gewoon op eigen gelegenheid gaan is waarschijnlijk onmogelijk. Om dit vermoeden te bevestigen bel ik het CITS, het staatsbureau voor toerisme. Een medewerkster probeert me er met een vlinderstemmetje van te overtuigen dat Tibet een „achtergebleven gebied" en „erg ongerieflijk" is. Op mijn doorvragen moet ze toegeven dat ik pas een vliegticket naar Lhasa kan kopen als ik een uitnodiging kan overleggen van een plaatselijke organisatie. Omdat deze altijd Chinese goedkeuring van bovenaf moet hebben, is daar natuurlijk in de praktijk nul-komma-nul kans op. Wel kan ik met een reisgroep mee en me tegen een dagprijs van tweehonderd dollar door een Chinese gids langs de "toeristische hoogtepunten van het exotische Dak van de Wereld" laten leiden. Diplomaten en journalisten mogen niet boeken.

Geen moreel besef
Ma vraagt of we een vergunning hebben om naar de plaatsen te gaan die we opgenoemd hebben. We mompelen iets vaags over introductiebrieven van plaatselijke autoriteiten, maar Ma schijnt er niet echt over in te zitten. Hij reist als handelaar kriskras door Amdo en komt ook vaak in Lhasa, dat op drie dagen rijden afstand ligt. Hij kent veel lama's en tulku's en kan het goed met hen vinden. „Ze zijn slim", vindt hij. Veel minder is hij te spreken over de Han-Chinezen. „Wij, Hui, hebben in ons hart een gevoel voor wat goed is, en wat niet kan. Maar de Han-Chinezen doen gewoon alles wat ze maar willen, zolang de politie hen maar niet pakt. Ze hebben geen enkel moreel besef." Hij maant zijn knecht, die als chauffeur met ons mee zal gaan, toch vooral voorzichtig met de jeep te zijn en zwaait ons uit met het gezin. Er loopt maar een enkele, smalle asfaltweg door het bergachtige landschap. De rotsachtige hellingen, en de in elkaar overvloeiende groene heuvels en dalen geven nauwelijks enige begroeiing te zien.

Houtkap
Steeds weer komen vrachtwagens ons tegemoet die beladen zijn met boomstammen. Gedurende de komende dagen zal dit zo blijven. De beroemde Tibet-reizigster Alexandra David-Neel schrijft over de tochten die ze in de jaren '20 door dit Amdo-gebied maakte, dat het „helemaal overdekt is met uitgestrekte wouden". In de provincie Kham, waar de Chinezen al in de jaren dertig steeds verder binnendringen, merkte een andere reiziger. Peter Goullart, dat ze er overal hout kappen. Zonder naar de gevolgen te kijken. Met de bezetting van heel Tibet kreeg China een enorm bosgebied in handen, het grootste van het huidige Chinese territorium. De overheid nam vervolgens houtkap grootschalig ter hand. Volgens een ruwe schatting gebaseerd op officiële Chinese produktiecijfers, tellingen van dagelijks volgeladen vrachtwagens, en Tibetaanse en buitenlandse verslagen- is er in de afgelopen veertig jaar door de Chinezen tussen de 130.000 en 260.000 vierkante kilometer Tibetaans bos gekapt.

Geen maatregelen
De nietsontziende kaalslag heeft de bossen inmiddels tot diep in Tibet weggevreten. De vrachtwagens moeten van steeds verder weg komen. Het geeft ons een beklemmend gevoel om als enige beweging in het weidse, stille landschap alleen maar vrachtwagens met boomstammen uit het verre hart van Tibet op ons af te zien komen. Aan herbebossing doet de Chinese overheid niet. Er is niets te merken van wat voor verantwoordelijkheidsgevoel dan ook voor de ecologische gevolgen: verslechtering van de bodemgesteldheid en het wegspoelen van de vruchtbare oppervlaktelaag, sterk toenemend gevaar van lawines en overstromingen, tot ontregeling van de moessoncyclus en de verwoestende consequenties die dit voor heel Zuidoost-Azië kan hebben. Immers, alle grote rivieren hebben in Tibet hun brongebied.

Honderdduizenden yaks
De avond valt. De met wilde bloemen overdekte hellingen van het bergland gaan over in een reusachtige vallei. Hier begint de Gele Rivier aan haar lange tocht naar de Chinese laagvlakte. We kijken in stil ontzag uit over de vlakte waarin honderdduizenden yaks en schapen in reusachtige kuddes vredig grazen. Bij het licht van een grote volle maan kijken we toe hoe een nomadenfamilie haar tent opzet. Iedereen is in de weer te midden van een chaos van potten en pannen en ander huisraad. Een peuter aan een kruiptouw. Lachende gezichten die ons onwennig, maar vrolijk begroeten. Voor de nomaden vervult de yak nog dezelfde centrale en veelzijdige rol als in het verleden. Het dier levert vlees en melk, waarvan weer boter en kaas wordt gemaakt. Het dient als last- en als rijdier. Van vacht en huid worden draad, kleding, bezems, dekens, tenten en boten gemaakt. En de kachel in iedere nomadentent brandt op de gedroogde uitwerpselen.

'Hotel'
De nacht brengen we door in Zoige, een helemaal Chinees geworden nederzetting. Hoewel we ons nu nog op een weg bevinden die voor buitenlanders open is moeten we ons meteen melden bij de politie, gebiedt een verordening bij de hotelingang. De bediende wuift het weg. „Als jullie morgen maar vertrekken." Het hotel is meer een smerige schuur. Er hangt een penetrante urinegeur en het eten is er smakeloos slecht. Dat reizen in China vaak geen pretje is, wisten John en Ann nog niet. Ze kunnen van walging nauwelijks een hap naar binnen krijgen. Van slapen komt ook niet veel terecht. Ann legt 's morgens een rijtje vitaminepillen en 'energizers' > voor ons op tafel. „Slikken, het is goed voor je." Ze heeft ook een voorraad Californische muesli-repen bij zich. Die wordt gretig aangesproken. In vijf minuten zijn we weer op weg. Veraf en dichtbij zien we weer nomaden-tenten als zwarte vlinders te midden van yaken schapenkuddes. We doorkruisen wildwest-achtige dorpjes, waar cowboys op kleine paardjes boodschappen komen doen, jongelui verveeld biljarten, monniken wachten op een bus, en kleine handelaren en Chinese winkeliers hun zaken doen. Uit luidsprekers schallen Chinese nieuwsuitzendingen de hoofdstraat in. ledere gemoedelijkheid wordt overstemd.

Verboden gebied
Als bij een splitsing de weg naar Chengdu linksaf slaat, draaien we pal naar het westen, 'verboden gebied' in. Met de aanleg van wegen door dit weidse panorama van berghellingen, gras en nomadenleven hebben de Chinezen de provincie Amdo in de jaren vijftig opengebroken voor militaire bezetting en kolonisatie. Over deze wegen verdwenen tienduizenden monniken richting werkkampen, werden kinderen van nomaden naar China afgevoerd voor ideologische scholing en werden Chinese kolonisten, gelokt met premies en huisvesting, aangevoerd. We passeren verscheidene militaire wegversperringen, politieposten bij provinciegrenzen. Steeds is het weer spannend. We houden een arm 'toevallig' even voor onze buitenlandse gezichten en duiken weg van het autoraam. We worden nooit tot stoppen gemaand. Steeds weer tot onze opluchting. Maar na enige keren valt het me op en ik vraag aan de chauffeur of hij weet hoe dat komt. Hij lacht: „Deze jeep heeft mijn baas van gemeente-autoriteiten gekocht. Als iemand deze jeep ziet denkt men dat de inzittenden wel kaderleden zullen zijn. Daarom laten ze ons liever maar doorrijden."

Oase
Af en toe zien we nu hellingen waar tussen laag struikgewas en zeeën van purperen en lila bloemen ontelbare oude stompjes te zien zijn. De ontbossing heeft hier al vele jaren geleden plaatsgehad. Aan het eind van de middag rijden we, geholpen door wijzende vingers van enkele monniken, een kleine afgelegen dal binnen. Er ligt een klooster, omgeven door met kleine boompjes begroeide hellingen. Het is alsof we na een tocht door de woestijn in een oase aankomen. De abt heeft in '58 moeten vluchten en leeft sindsdien in India in ballingschap, waar hij later een nieuw klooster stichtte. Uitdrukkelijk had hij er bij John op aangedrongen om te proberen zijn klooster in Amdo te bezoeken. „Het is belangrijk dat de Chinese overheid weet dat westerlingen er belangstelling voor hebben en er proberen heen te gaan." Onmiddellijk wordt onze jeep omstuwd door, veelal erg jonge, monniken. Een hoogbejaarde monnik komt er even later bij. Bij het zien van een meegebrachte foto van hun abt worden zijn ogen rood en vochtig. In '83 en '88 was hun abt voor korte bezoeken hier. Maar beide keren hebben de Chinezen flink wat problemen gemaakt.

Martelingen
Van de 4000 monniken die er in dit klooster leefden in '58, zijn er slechts enkelen teruggekeerd. Zoals in alle Tibetaanse kloosters zijn ook hier verschrikkelijke dingen gebeurd. Het klooster werd, na te zijn leeggeroofd, helemaal verwoest. Er volgden martelingen en executies. Monniken werden levend verbrand, levend begraven. Volgens de -voor internationale verificatie beschikbare- gedetailleerde onderzoekscijfers van de Tibetaanse regering in ballingschap hebben alleen al in de provincie Amdo 1675 Tibetanen zelfmoord gepleegd. Het totale aantal doden onder de burgerbevolking in heel Tibet als gevolg van de bezetting en het Chinese beleid nadien, is waarschijnlijk 1,2 miljoen. Binnen de betrekkelijke vrijheid van de jaren tachtig heeft ook dit klooster een nieuw begin gemaakt. Er zijn nieuwe kloostergebouwen verrezen. Er is een toevloed van nieuwe monniken. Nu zijn er al zo'n duizend.

Kliederen
In een propere ontvangstkamer krijgen we meteen kommen meel, thee en boter voorgezet: de ingrediënten voor tsampa, het traditionele hoofdvoedsel van de Tibetanen. Terwijl John, jolig herinneringen ophalend aan zijn leerjaren in Dharamsala, geroutineerd tsampaballetjes kneedt, zitten Ann en ik met groeiende wanhoop de tafel onder te kliederen. We bezoeken een tulku die een jaar tevoren uit zijn ballingschap in India heeft mogen terugkeren. Terwijl op de veranda voor zijn verblijf jonge monniken luid leerteksten opdreunen, vertelt hij met een stem zo mild als dauw op bloesemblaadjes over de ernstige problemen van het klooster. Er is geen elektriciteit en er heerst ook nog een mysterieuze ziekte onder de bewoners van het dal. Het is iets 'met de ledematen', maar wat het is weet men niet. Medicijnen zijn er niet. Buitenlandse hulp mag het klooster niet aannemen. „Alles moet via de Chinese overheid lopen", verklaart de tulku, „en die wil niet toegeven dat er problemen zijn. Dan zou ze haar gezicht verliezen."

Herbebossing
Op initiatief van de abt is men in '83 begonnen met een lokaal herbebossingproject. Bij de vernietiging van het klooster in '58 waren ook alle bomen rondom weggekapt. De Chinezen wilden er ieder leven mee onmogelijk maken. „Gekapt wordt er in deze streek al heel lang niet meer. Alle bossen in de wijde omgeving zijn al meer dan twintig jaar geleden helemaal verdwenen." Hun project verloopt volgens de monniken „redelijk succesvol". Het klimaat is wel koud en droog, dus de jonge aanplant heeft het erg moeilijk. Maar in een naburige vallei zijn de jonge bomen al tot 120 cm hoogte gegroeid. Om de herbebossing te stimuleren heeft de abt zijn monniken verplicht om bij het verkrijgen van een inwijding een boom te planten. Dit in plaats van het bidden van een groot aantal gebeden of andere taken die men vroeger bij dergelijke gelegenheid moest beloven. Maar het grote probleem is dat men voor de aanvoer van zaailingen totaal afhankelijk is van de Chinese overheid. Men krijgt er veel minder dan men vraagt.

Blablabla
De monniken willen ons graag in hun klooster onderdak bieden, maar de -aan elk klooster verbonden- functionaris van Openbare Veiligheid heeft onze komst natuurlijk opgemerkt. Terwijl de monniken zwijgend toekijken, houdt hij tegen ons een lange redevoering over hoe verheugd hij is over onze komst, over internationale vriendschap en blablabla... Maar tot zijn grote spijt hebben we geen vergunning bij ons. Zouden we daarom zo vriendelijk willen zijn die eerst bij de politie in het naburige Aba te gaan halen? Het is duidelijk, dat we op zo'n vergunning erg weinig kans maken. We zijn immers in voor buitenlanders verboden gebied. Een illegaal verblijf in het klooster zou zeker represaillemaategelen tegen de monniken tot gevolg hebben. Het is al eens zo gegaan. Er zit niets anders op dan te vertrekken.

Nerveuze rit
In Aba moeten we wel onze intrek in een hotel nemen; we vallen direct in handen van Openbare Veiligheid. Ons contact, een plaatselijke hoge functionaris die ons zou kunnen helpen, blijkt afwezig. We mogen van de politie blijven overnachten, maar moeten de volgende morgen onmiddellijk vertrekken. In de richting van waar we kwamen. Met ons buitenlanders-zondervergunning is Ma's chauffeur de grond in Aba een beetje te heet > onder de voeten. Hij wil zo snel mogelijk weg. Maar de volgende morgen willen we eerst nog een klooster bezoeken. Het ligt vlakbij, maar wel in de 'verkeerde richting'. Na enig soebatten en beleefde dreigementen stemt hij in met een heel kort bezoek. Er volgt een korte, nerveuze rit door de vruchtbare akkers die de handelsstad omringen. We tellen meer dan twintig grote en kleine kloosters. De eerste zonnestralen doordringen een traag optrekkende ochtendmist die in de vallei hangt en deze mysterieus maakt. We voelen ons opgenomen in de romantische weemoed die het lezen van oude reisboeken en avonturenromans over Tibet bij ons opriepen.

Schaapherder
We hadden geen minuut later moeten komen. De abt staat bij de poort, op het punt om weg te gaan. Verheugd heft hij zijn handen omhoog. Geboren in een nomadenfamilie werd hij op de vierjarige leeftijd (h)erkend als incarnatie van de abt van dit klooster. Omdat hij nog maar een kind was in '58, werd hij door de Chinezen naar de door hen gebouwde school gestuurd. De oudere monniken gingen een wreder lot tegemoet. In '66, toen de Culturele Revolutie begon, werd hij schaapherder en leefde jarenlang hoog in de bergen. Ver weg van alles. „Ik begreep de gebeden die ik in mijn kloosterjaren uit het hoofd had geleerd wel niet helemaal, maar ik bleef ze toch steeds opzeggen en ik hield natuurlijk mijn kloostergeloften." Aan zijn eenzame jaren als schaapherder heeft hij een nuchter gevoel voor verhoudingen overgehouden. Sinds zijn terugkeer in 1980, bij de heropening, wijdt hij onafgebroken zijn krachten aan de wederopbouw en de toekomst van zijn klooster. Geld voor restauratie en nieuwbouw wordt geleend van de bank en van particulieren. „De overheid geeft wel enige financiële steun aan de grote kloosters, maar alle kloosters kan men ook niet helpen. Er zijn er hier ook zoveel", vergoelijkt hij.

Terugkeer Dalai Lama
Op het dak van de nagenoeg voltooide kloosterhal, met een magnifiek uitzicht over de Abavallei, worden enige vertrekken ingericht voor een bijzondere gast. „Voor Zijne Heiligheid, wanneer hij ons klooster komt bezoeken", legt de abt uit. Voor hem is het niet meer de vraag of de Dalai Lama terug komt, maar wanneer. Enkele maanden geleden kreeg hij via een westerse vertrouweling van de Dalai Lama een brief. „Ik ben meteen de volgende dag vertrokken, naar Dharamsala. Eerst gewoon per vliegtuig naar Lhasa en toen stiekem te voet over de bergpassen." Zijn ogen glanzen. Niet alleen van binnenpret, bij het terugdenken aan het clandestiene 'uitstapje' maar ook van geïnspireerde devotie na zijn persoonlijke ontmoeting met de Dalai Lama. Veel monniken worden weer net als vroeger- op zeer jeugdige leeftijd door hun ouders naar het klooster gebracht. Gevolg van deze toevloed van jonge monniken is dat de weinige oudere monniken die er zijn een groot deel van hun tijd 'kinderoppas' moeten spelen, en weinig toekomen aan eigen studie en religieuze praktijk.

Lage produktiviteit
De pogingen van de Chinezen om de Tibetaanse religie te doen verdwijnen zijn mislukt en men keert als vanzelf weer terug naar zoals het vroeger was. De traditionele maatschappij van slechts twee lagen: monniken en nomaden. Hiermee dreigt echter ook weer de aloude zwakte van een lage economische produktiviteit, doordat zoveel monniken in kloosters wonen. „Eigenlijk is het beter dat men zelfbewust beslist om te komen", vindt ook de abt. Wanneer men op latere leeftijd zelf beslist, komen alleen zij die een werkelijke religieuze belangstelling hebben. Voor de anderen zouden er dan wel andere onderwijsmogelijkheden en andere middelen van bestaan moeten komen.

Religie
Op de terugweg nemen we een kortere, snellere route door de graslanden en bergen, richting Kumbum. Ee volgt een lange, diepe onderdompeling in de stille weidsheid van de Tibetaanse prairie. Afgewisseld door ontmoetingen met vrolijke cowboys die ons uitnodigen om ook even een stukje op hun paardjes te rijden. Met nomadengezinnen, waarvan de vrouwen het melken niet onderbreken, maar man en kinderen ons onhandig geploeter met tsampa aandachtig volgen. Langzamerhand raak je ervan overtuigd dat de leefwereld van de Tibetanen zo diep verbonden is met de machtige natuur om hen heen, dat de Chinese pogingen om het land naar hun maatstaven om te vormen uiteindelijk vergeefs zullen blijken. Zolang ze kunnen, zullen ze het wel blijven proberen. Zoals ze het nu al meer dan veertig jaar doen. Wat de Chinese regeringspropaganda ook steeds beweert over alle goeds wat men de Tibetanen sinds hun 'bevrijding' heeft gebracht, er is nog altijd een zeer hoge kindersterfte en de gemiddelde levensverwachting is slechts veertig jaar. Voor Chinezen is dit vijfenzestig jaar. Het is niet verwonderlijk dat Tibetaanse ouders hun kinderen graag naar kloosters, van oudsher de enige onderwijscentra, sturen. Van de Tibetanen kan 73 procent niet lezen en schrijven. In grote delen van hun land is er helemaal geen onderwijs voor de bevolking beschikbaar. En voor zover wel aanwezig is het Chineestalig, richt het zich op kinderen van Chinese kolonisten en staat stijf van de overheidspropaganda. Zonder onderwijs in het Tibetaans verliest de taal zijn voedingsbodem en bedding.

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 21 april 1993

Terdege | 80 Pagina's

Bezoek aan verboden gebied

Bekijk de hele uitgave van woensdag 21 april 1993

Terdege | 80 Pagina's