Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Paulus - de Wet - en de Galaten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Paulus - de Wet - en de Galaten

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(9)

ONDER DE ZEGEN

OF ONDER DE VLOEK

Dat de rechtvaardiging door het geloof en niet uit de werken der wet geschiedt, heeft Paulus in de eerste verzen van Galaten 3 aangetoond door een beroep te doen op de ervaring des geloofs van de Galaten zelf.

Nu vervolgt hij met het fundamentele bewijs voor de prediking des geloofs vanuit de Schrift.

Als exact voorbeeld kiest hij Abraham, de vader der gelovigen. Deze is immers ook gerechtvaardigd door het geloof. Paulus wil maar zeggen: het is niet iets totaal nieuws wat ik u verkondig.

Nieuw was het wèl voor al degenen die zich beriepen op de vleselijke afstamming van Abraham. En zijn tegenstanders meenden daarmee een sterk wapen in handen te hebben om Paulus' prediking daarmee te bestrijden.

Paulus tracht hen nu te ontwapenen.

Wij moeten het woord rechtvaardigen hier verstaan in de diepe Bijbelse betekenis van de toerekening Gods. Gods schenking van die gerechtigheid.

De rechtvaardiging van een zondaar is toch een genadige toerekening door God van een gerechtigheid die hijzelf niet heeft.

Nu heeft God niet gewacht op Abraham, tot zijn prestaties zo ver gevorderd waren dat hij op grond daarvan rechtvaardig voor God zou zijn. Neen, Abraham heeft ge- wacht op God, gehoopt op God en geloofd in God.

In wezen was de prediking des geloofs, waaronder we de verkondiging van Gods belofte hebben te verstaan, geen andere dan die Paulus aan de gemeente verkondigd heeft.

Het is dezelfde belofte, met dezelfde inhoud, n.1. de Heere Christus. Onder deze zegen is Abraham gesteld.

Hij behoorde tot degenen die van verre gezien en geloofd en omhelsd hebben.

„Wij moeten nooit vergeten dat Abraham in honderd en dertig jaar, niet verder is gekomen dan tot het geloof" (Kierkegaard).

Paulus' prediking beweegt zich in diezelfde lijn. Daarom beweegt zich het geloof van de gemeente ook in diezelfde hjn, mits zij zich door het geloof aan die prediking onderwerpt.

Dan is daarmee gezegd dat zij in de zegening van Abraham delen mag. Zij die uit het geloof zijn, zijn kinderen van Abraham (3 : 7).

Elk beroep op de vleselijke afstamming van Abraham moet hier wel de mist ingaan.

Zij die uit het geloof zijn. „Geloofsmensen" vertaalt van Stempvoort. Deze uitdrukking snijdt de mogelijkheid om door de werken der wet gerechtvaardigd te worden radicaal af. Die dat proberen heten in deze brief: zij die uit de besnijdenis zijn of „besnijdenismensen", of ook zij die uit de wet zijn, „wetsmensen".

Tegelijk werpt diezelfde uitdrukking de deur open naar de heidenen. Als het er zo bijstaat dan kan het niet meer volgehouden worden dat het heil beperkt blijft tot de aardse nakomelingen van Abraham; dan vervalt de eis van de tegenstanders dat men zich door de besnijdenis en door de onderhouding van de mozaïsche wetten eerst bij het volk van Israël moet voegen.

God zelf telt de heidenen als in Israël ingelijfd en doet ze de naam van Sions kinderen dragen. Hoe? Wel, door ze vanuit de prediking des geloofs, waarvan Jezus Christus het middelpunt is, tot het geloof in Christus te brengen. Op deze wijze zijn ze gezegend met de gelovige Abraham (9).

Trouwens dat lag al in de belofte als in een kern besloten toen God aan Abraham het evangelie verkondigde (wat een diep inzicht heeft Paulus hier in het evangelie) zeggende: In u zullen alle volken gezegend worden (8).

Met de komst van Christus is het heil universeel geworden, wereldwijd. Het nieuwe Israël is nu de gemeente van Christus.

Zij hoeven zich dus niet door vleselijke nakomelingen van Abraham van het geestelijk kindschap des geloofs te laten beroven, geen gerechtigheid uit eigen wetswerken te zoeken, om de gerechtigheid van het Abrahams-geloof los te laten en te verwerpen. Dat betekent het onder de zegen te zijn. Waarbij we onszelf de vraag mogen stellen: delen we in die zegen?

Hoe delen we in die zegen? Als het geloof ziet op het Woord Gods en als het geloof rust in de betrouwbare beloften Gods. Deze rechtvaardigheid des geloofs kan van meer dan één kant bezien worden en op meer dan één wijze tot uitdrukking worden gebracht.

Calvijn vat verschillende uitdrukkingen tot één geheel samen en zegt dat het niet uitmaakt hoe we het zeggen, als we het maar zeggen en als we het de gemeente zeggen en als we het verkondigen, „dat wij door de genade Gods gerechtvaardigd worden; dat Christus onze rechtvaardigheid is; dat de rechtvaardigheid door de dood en de wederopstanding van Christus is verworven voor ons; dat de barmhartigheid Gods de oorzaak van onze rechtvaardigheid is; dat ons de rechtvaardigheid gegeven wordt door het evangelie, en dat wij door het geloof rechtvaardigheid verkrijgen."

Dat er nu niemand door de wet gerechtvaardigd wordt voor God en de rechtvaardige door het geloof zal leven (vs. 11, waar Paulus Habakuk 1 : 7 citeert), dat is de inhoud van de prediking des geloofs.

Onder deze zegen is de gemeente gebracht. Tegenover die zegen staat: onder de vloek. Zij, die onder de wet zijn, de „wetsmensen" dus, verkeren onder de vloek. Dat is een zwaar geladen woord.

Maar Paulus kan zich hiervoor op de Schrift zelf beroepen. Er staat immers geschreven (Deut. 27 : 26): vervloekt is een iegelijk die niet büjft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet om dat te doen." De wet is een harde meester. Ik weet niet of u het weet, maar de wet kent geen pardon. Het is alles of niets.

God eist alles of niets. Zijn gerechtigheid is vlekkeloos en ongeschonden. Dat zal Hij handhaven. De wet is niet tegen God, maar voor God. God is met geen halve gerechtigheid tevreden, maar eist volkomen gerechtigheid. En aangezien er niemand is die volkomen aan de wet van God in al haar delen kan voldoen, is de wanhoop niet alleen van de joodse situatie, zoals van Stempvoort dat uitdrukt, maar van iedere menselijke situatie déze, dat geen mens zich door wetswerken gerechtigheid kan verwerven. Ja dat ook elke poging in die richting zelf onder de vloek ligt.

„Iedere kwantitatieve reductie op de wet (waarmee bedoeld wordt: een mens kan wel veel maar toch niet alles, of God neemt de wil voor de daad. H.V.) is dus pure eigenwilligheid en met de wet zelf in strijd en iedere zonde, hoezeer de mens in zijn waan geneigd is die zichzelf te vergeven of slechts in mindering te brengen van zijn overblijvende wetswerken, stelt hem schuldig aan de wet in haar geheel" (H. Ridderbos, a.w. pag. 146). ,

Deze vloek der wet verbrijzelt en slaat alles de mens uit handen. Van die kant is er voor niemand hulp te verwachten. Ik begrijp dat er onder u zijn die dit lezen en beven.

Het principiële uitgangspunt van de wet is: De mens die deze dingen doet zal door dezelve leven (12).

Maar als er niemand is die deze dingen doet, dan treedt op dat punt de vloek in werking. En ik geloof dat dit even concreet de gemeente voorgehouden moet worden dan dat we het geloof in Christus prediken. Daar moet in de prediking de schaal zeker doorslaan. Want wat Christus heeft gedaan is doorslaggevend.

Maar als het op de wijze gebeurt, zoals Paulus het hier concreet aan de Galaten voorhoudt, dan zal wel niemand durven zeggen dat dit wettisch preken is.

De gemeente zal ook zich bewust moeten worden dat zovelen er onder de wet zijn, zovelen er nog niet vrijgemaakt zijn van de wet verkeren onder de vloek. Want we zijn óf onder de zegen óf onder de vloek.

Zelfs kunnen we zeggen dat voor Paulus de vloek kleeft aan het zelf willen doen, het zelf willen vervullen van de wet.

Want daar loopt de strijd over in de gemeenten van de Galaten. Ze vinden dat Christus niet genoeg gedaan heeft en dat Hij niet „genoeggedaan" heeft. Dat maken de dwaalleraars hen wijs.

Maar als de vloek aan het doen zelf kleeft, dan kan om met Kohlbrügge te spreken de mens niets doen waarbij hij niet zondigt. Hij kan geen gedachte denken, geen zucht voortbrengen, geen gebed bidden, geen geloof oefenen, waarbij niet de zonde met hst en geweld binnensluipen en de arme mens overmeesteren.

Zo is een mens er aan toe die met God te doen krijgt en die leert wat Paulus hier rechtuit de Galaten voorhoudt, dat het streven naar eigengerechtigheid telkens weer de grote hinderpaal is voor het verstaan van het evangelie.

DE ZEGEN VAN DE VLOEK

Een mens die met God te doen krijgt, krijgt zeer zeker ook met de barmhartige en genadige God te doen.

Dat Golgotha van doorslaggevende betekenis is blijkt hieruit als Paulus als in blijde jubel uitbreekt: Christus heeft ons verlost van de vloek der wet. een vloek geworden zijnde voor ons, want er is geschreven: vervloekt is een ieder die aan het hout hangt.

Hij schildert de gekruiste Christus zo, dat u het voor uw ogen ziet gebeuren. Ineens staan we op Golgotha. We zien Jezus, gehangen aan het hout. We maken het mee hoe de wet Hem vervloekt. Hij heeft het recht der wet vervuld. Dat is de zegen van de vloek, van Zijn vloek.

En let nu op dat Paulus niet alleen maar zegt dat Hij de vloek der wet gedragen heeft. Ook dit heeft Hij gedaan. De eis der wet is vervuld.

We zijn al zo blij dat te mogen zeggen, het is al zoveel.

We zijn zo blij deze Christus te mogen verkondigen, opdat een mens, die gebogen gaat onder de vloek der wet, het horen zou met welk een liefdevolle God hij te doen heeft. Een God die ook zijn eigen Zoon niet heeft gespaard.

Dat evangeüe laat Paulus zich niet óntnemen en de gemeente niet afnemen.

Dat evangelie late zich geen dienaar des Woords ontnemen, maar hij late het als een licht op de kandelaar schijnen.

Hij late zich niet verleiden om als „een licht" geprezen te worden, of voor „een licht" door te gaan, terwijl hij er in feite alleen maar genoegen aan beleeft om als een soort vlammenwerper voor de gemeente te staan.

We hebben getuigen van het licht te zijn. Het Licht. En met Paulus er ons vermaak in te hebben het Woord te openen en Christus te verkondigen.

Christus, van wie Paulus het op onovertrefbare wijze zegt: Hij is een vloek geworden voor ons, „hetgeen zeggen wil dat aller mensenvervloeking in Hem besloten is geweest" (Calvijn).

De Gezegende des Vaders werd een vloek, is tot zonde gemaakt, niet tot zondaar maar tot zonde (2 Cor. 5 : 21). Het vloek geworden moet de algehele vernieling door de vloek der wet op het tekenachtigst en volledigst aangeven. En zo heeft Hij ons verlost, vrijgekocht van de vloek der wet door aan het kruishout te sterven.

Dat is de zegen van zijn vloek dat Hij „door God in onze Godverlatenheid is gesteld om ons daardoor uit deze verte tot de gemeenschap met God te brengen" (Th. Zahn, Gal. blz. 157).

Met het citaat uit Deut. 21 : 23 bewijst de apostel dat het büjkbaar Gods vloek was door welke de Heere Christus verbrijzeld werd. Naar dat Schriftwoord kan uit het hangen van onze Heiland aan het kruis gezien worden dat Hij de vloek der wet droeg.

En waartoe? Opdat de zegening van Abraham, die bestond in de rechtvaardiging door het geloof, tot de heidenen, tot de volken der wereld komen zou en opdat wij de beloften des Geestes verkrijgen zouden, door het geloof (14).

In deze zegen mag de gemeente van de Galaten delen. De zegen van Zijn vloek.

In deze hoogste ernst maakt Paulus ons duidehjk de betekenis van de wet en de betekenis van Christus.

En wij die dit evangelie hebben te verkondigen en wij die dit evangelie mogen horen hebben er maar rekening mee te houden, „dat wij geen deel hebben aan de ware kerk van Christus, door het kerkelijk belastingbiljet, doordat we gedoopt zijn en regelmatig aan het avondmaal deelnemen.

Ja wanneer wij menen dat we door zulke dingen recht op de gerechtigheid voor God verkrijgen, dan staan wij als eisenden, maar niet als de ootmoedig gelovenden voor God en daarmee buiten bij hen, die op hun gerechtigheid uit de werken roemen.

Wij zijn nog geen leden van de ware kerk, omdat wij bijzondere christelijke deugden bezitten en beoefenen.

Want Abraham werd niet gerechtvaardigd om de wille van zijn deugden, maar alleen daardoor, dat hij al zijn deugden verachtte en zich alleen vastklemde aan het woord dat God hem gegeven had. Dit is het ware geloof in Hem, die juist goddelozen rechtvaardigt" (Chr. Maurer, Brief an die Galater, pag. 90/91).

Waar ik nog aan toe zou willen voegen dat in dit geloof èn de doop èn het avondmaal ons bevestigt en verzegelt hetgeen wij in Christus hebben.

N.Tonge.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juli 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Paulus - de Wet - en de Galaten

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juli 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's