Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gods Woord over de ergernissen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods Woord over de ergernissen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(2)

Gij hebt er velen doen struikelen in de wet (Maleachi 2:8)

Een ander voorbeeld van ergernis geven en ergernis nemen, vinden we in Maleachi 2:8, waar we lezen "...gij hebt er velen doen struikelen in de wet." Het gaat hier over de priesters die leefden in dezelfde tijd als de profeet Maleachi, ongeveer vierhonderd jaar voor de komst van Christus in het vlees. Niet alleen dienden zij de Heere in het heiligdom, maar ook behoorde het tot hun taak het volk te onderwijzen in de inzettingen en rechten des HEE- REN - in de wet Gods. Zij leerden met de wet Gods in de hand, hoe de Heere gediend wilde worden. Wees heilig, want de HEERE uw God is heilig! Wandel voor Zijn aangezicht en wees oprecht!

Maar helaas, zelf hielden ze zich er niet aan. Ze preekten met hun mond de waarheid Gods, maar toonden door hun daden hun zondig hart. Ze spraken het goede, maar deden het kwade (Mattheüs 23:2) - zoals iemand een ander lachend vermaant dat hij bedroefd moet zijn over zijn zonden. En zo legden ze met hun ergerlijk leven een steen des aanstoots op de weg van hun hoorders. Dat de priesters deze ergernis gaven, dat was hun zonde. Maar dat velen van het volk ergernis namen, dat kwam voor hun eigen rekening. Want al wordt de wet gepredikt door een onheilige mond, niettemin blijft de wet heilig, rechtvaardig en goed. Brood en vlees blijven brood en vlees, ook al wordt het door raven gebracht. Maar velen maakten dat onderscheid niet. Nee, ze begonnen te twijfelen, en zeiden: 'Zou de wet die ons gepredikt wordt, wel de wet Gods wezen? Zo te merken aan onze priesters komt het allemaal niet zo nauw.'

O, hadden ze nu maar gelet op degenen die rechtvaardig waren voor God! Maar nee, het kwam hun wel goed uit. En tenslotte kwamen ze zover dat ze alles op één hoop gooiden: zowel van de priesters als van de wet Gods wilden ze niets meer weten. En in plaats van in de wet des HEEREN te gaan, struikelden zij in de wet. Velen vielen, om nooit meer op te staan. O, waren zij maar waakzaam geweest. Hadden ze zich maar zorgvuldig gewacht voor het palletje in de val! Want wie de wet Gods verwerpt, verwerpt God. En wie God verwerpt, kan de hemel niet hebben. Zodat voor hem de hel overblijft. Zo verzegelden velen in die dagen door ergernis te nemen, hun eigen rampzaligheid.

Doch wee die mens, door welke de ergernis komt (Mattheüs 18:7, Lukas 17:1b)

De mens die zich stoot aan een steen des aanstoots, kan wankelen en vallen, en zelfs door die val in stukken breken. Het zal hem kwalijk gaan. Maar ook de mens - wie ook - die ergernis gééft zal het kwalijk gaan. Hij zal er niet aan ontkomen. Want de Heere zegt: Wee hem! De priesters in de dagen van Maleachi waren brieven van onheiligheid en verlokten anderen tot ongerechtigheid. In plaats dat zij het behoud van de zielen van hun hoorders zochten, waren ze mede oorzaak van hun verderf en ondergang. O, het bloed van al die mensen zou van hun hand geëist worden! Wat denkt u, maakten zij zichzelf niet snel rijp voor een eeuwig wee?

Maar ook bracht God over hen een tijdelijk wee. Daarvan lezen we in Maleachi 2:9: "Daarom heb Ik u ook verachtelijk en onwaard gemaakt voor de ogen van het ganse volk, dewijl gij Mijn wegen niet houdt...". De priester waren in achting bij al het volk om hun ambt. Maar door hun schandelijk voorbeeld veranderde de achting in verachting en hun eer in smaadheid. Hun goede naam werd van hen afgenomen. En dat geheel en al, want zij werden verachtelijk en onwaard gemaakt voor de ogen van het ganse volk. Dat wil zeggen: iedereen keerde zich van hen af en zag op hen neer. Hun familieleden schaamden zich voor hen. Hun vrienden en bekenden vermeden alle omgang met hen. Zelfs de geringsten onder het volk verachtten hen. In de ogen van iedereen waren ze als een smakeloos zout, dat op de mesthoop thuishoorde. Als een gebroken vat dat waardeloos geworden was. Geen mens zag naar hen om. Ook Gods kinderen niet (2 Thess.3:6; Rom.l6:17). Zo werd hun ongerechtigheid hen zélf tot een aanstoot - de aanstoot van hun ongerechtigheid: de oorzaak en aanleiding van hun eigen val en ondergang (Ezech.7:19, 14:3, 4, 7). Ja, de Heere betaalde hun uit met eigen munt - werd door de ergernis die zij gegeven hadden, door velen Gods Naam onteerd en veracht, Hij maakte hun naam tot een vlek en tot een smaad bij allen.

En hoe ging het met David, nadat hij door zijn zware val een steen des aanstoots op de weg geworpen had? Nadat hij door zijn misdaden het palletje met lokaas op scherp had gezet in de klem? O, had hij geen hernieuwde bekering ontvangen, een eeuwig wee was over hem gekomen. Maar God zond Nathan en bracht hem in de schuld. Wonderlijk en aangrijpend is daarover te lezen in de Psalmen 32 en 51. David is een rechtvaardige gebleven. God is hem geweest een vergevend God in de beloofde Messias. Maar: hoewel wraak doende over zijn daden (Psalm 99:8). Want ook over David is een wee gekomen. Niet om hem te straffen, maar om hem te tuchtigen. O, het was enkel liefde, want nooit zal de Heere meer op Zijn volk toornen of schelden. Maar wat een droevige gebeurtenissen hebben zich aanéén geschakeld en Davids hart doorboord! Wat was het zwaard dat van zijn huis niet week, scherp voor zijn vlees en bloed. En hoe ging het met Davids naam? Het is opmerkelijk dat de Schrift, na de geschiedenissen die over David gaan, verder niet meer spreekt over Davids zonden. Zelfs ook de volkstelling wordt niet meer genoemd. Er is echter hierop één uitzondering. Want wat lezen we in 1 Kon. 15:5? Zeker, dat "David gedaan had wat recht was in de ogen des HEEREN, en niet geweken was van alles wat Hij hem geboden had, al de dagen zijns levens." Maar er staat nog wat achter, namelijk: "...dan alleen in de zaak van Uria, de Hethiet." En dit wordt als het ware herhaald in Mattheüs 1:6: "...en David, de koning, gewon Salomon, bij degene, die Uria's (vrouw was geweest)." Natuurlijk rijst de vraag: waarom worden deze zonden van David wel genoemd, en zijn andere zonden niet? Het is omdat het ergerlijke zonden waren, meer dan al zijn andere zonden. Zo blijkt dat de diepe wond, ontstaan door zijn zware val, wel was genezen, maar dat er toch een litteken zichtbaar is gebleven in Davids naam. Tot een prediking dat hij maar nauwelijks aan een volkomen een eeuwig wee is ontkomen (1 Petr.4:18a) - hoewel zijn zaligheid van eeuwigheid verankerd lag in zijn drie-enige Verbonds-God!

(wordt vervolgd)

Barneveld,

ds. C. Hogchem

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 februari 2005

De Saambinder | 16 Pagina's

Gods Woord over de ergernissen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 februari 2005

De Saambinder | 16 Pagina's