Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De christen-democratische visie op de overheidstaak

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De christen-democratische visie op de overheidstaak

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het lijkt er op dat iedere zichzelf respecterende politieke partij momenteel een rapport over de aard en omvang van de overheidstaak het licht doet zien. De belangstelling voor en de discussie over de overheidstaak heeft direkt te maken met de kern van de beleidsvisie van een politieke partij. De VVD heeft een speurtocht ondernomen naar haar filosofische wortels. De PvdA bezint zich op haar ideologisch fundament nu het erop lijkt dal door de teloorgang van het communisme een door de overheid gegarandeerde gelijkheid weinig toekomst heeft.

De bezinning op de overheidstaak is door een aantal andere factoren ook van belang. De na-oorlogse verzorgingsstaat is om financiële en bestuurlijke redenen niet meer zo eenvoudige in stand te houden. Dit roept de algemene vraag op naar de verhouding van staat en maatschappij. Is er eigenlijk nog wel toekomst voor de staat? Het CDA heeft door middel van een rapport ter gelegenheid van haar tweede lustrum eveneens een bijdrage geleverd aan de discussie over de grenzen van de overheidstaak. Het CDA was naast de bovengenoemde maatschappelijke ontwikkelingen door de fusie van het protestantse en het rooms-katholieke politieke gedachtengoed hier ook toe genoodzaakt. Op een gedegen manier is in het rapport met de titel Publieke gerechtigheid verantwoording afgelegd van de uitgangspunten van het CDA. In het rapport wordt de politieke visie van het CDA ontvouwd. Een politieke partij mag tevreden zijn wanneer in haar midden op een dergelijke wijze een beschrijving van de meest fundamentele motieven voor haar optreden worden beschreven en verbonden met het overheidsoptreden in z'n totaliteit.

1. INHOUD VAN HET RAPPORT

De opbouw van het rapport is helder. Na een uitgebreide beschrijving van de problemen waar een antwoord op gezocht en gegeven zal worden, wordt in een eerste hoofdstuk de aard van de relatie tussen geloof en politiek besproken. Dan volgt een weergave van zowel de protestantse als de rooms-katholieke staatsleer vanuit historisch perspectief. Dit mondt uit in de christen-democratische stellingname. Deze stellingname, waarbij gekozen wordt voor het beginsel van de publieke gerechtigheid als leidraad voor het overheidshandelen, heeft ook gevolgen voor de wijze waarop de overheid haar taak uitvoert. Met andere woorden: het gaat hierbij om het instrumentarium dat de overheid ter beschikking staat in de uitvoering van haar taken. Een afzonderlijk hoofdstuk wordt gewijd aan de positie van de grondwet en de grondrechten. De waardering hiervan heeft alles van doen met de omvang van de overheidstaak. De tot hiertoe naar voren gebrachte gezichtspunten worden in hun consequenties zichtbaar gemaakt in het hoofdstuk waarin diverse beleidsterreinen de revue passeren. Het rapport wordt gecompleteerd door een hoofdstuk over de bestuurlijke organisatie van de overheid en een hoofdstuk over Europese integratie en sluit af met een puntsgewijze samenvatting en een literatuurlijst.

2. DE BIJBEL (HOOFDSTUK 2)

We vervolgen de bespreking van het rapport met een wat minitieuzer gang door het geheel. Er zou veel over het rapport te zeggen zijn, maar we moeten ons beperken. Het biedt - ook per hoofdstuk-veel materiaal. In het kader van deze bespreking kunnen we ons per hoofdstuk een select aantal opmerkingen veroorloven. Voor de SGP zijn, dat spreekt vanzelf, de eerste hoofstukken waar de basis voor het geheel wordt gelegd, het belangrijkst. Hoofdstuk 2 zet deze basis uiteen. De relatie tussen het christelijk geloof en de politieke overtuiging wordt aangegeven. Gekozen wordt voor een beïnvloeding van het politieke denken door het christelijk geloof. Afgewezen wordt een verstrengeling van kerk en staat. Maar toch is er een relatie en heeft het geloof betekenis voor de politiek, want "ook de christen-democratische opvattingen en daden moeten de toets der kritiek van de Schrift kunnen doorstaan" (34). De Schriftuurlijke noties die van belang zijn, worden vervolgens weergegeven. Opmerkelijk is de verbinding die gelegd wordt tussen de theocratie en het universalisme als een bepaald fenomeen in de heilsgeschiedenis, dat gesitueerd wordt in de tijd van Jesaja. Dit universalisme, dat het heil aan alle volken toekent, is in het Nieuwe Testament opgegaan in de gedachte van het Rijk Gods, dat geestelijk van aard is. Het Rijk Gods is toekomstgericht en Jezus heeft geen pogingen ondernomen om de "idealen van de Israëlische theocratie te herstellen" (38). Het rapport constateert daarmee een "radicalisering en verinnerlijking" van de Thora (39). Inderdaad wees Jezus op het geestelijk karakter van de wet, maar daarmee is nog niet uitgesloten dat de overheid als dienares van God deze wet in haar publieke, uiterlijke of openbare karakter heeft te handhaven. De wijze waarop in het rapport de theocratie-gedachte wordt beschreven, doet daaraan geen recht. Met name omdat de scheppingsnotie geheel ontbreekt. God als Schepper heeft recht op ons leven. Hij vraagt een leven Hem ter eer. Ook de profeet Jesaja ziet het heil niet los van God de Schepper. De schepping als motief voor de universaliteit van de theocratie houdt ook met de komst van Christus niet op. Paulus verwijst in Rom. 1 : 19-20 naar de kennis van God die ieder mens in principe heeft. God maakt terecht aanspraak op ieders leven. Naast de notie van de schepping is het ook de ernst van de zondeval, die de theocratische gedachte inhoud geeft. De staat wordt, evenals de sacramenten door Calvijn tot de uiterlijke hulpmiddelen gerekend ten bate van onze zwakheid. De staat is er tot beteugeling van de zonde en ongebondenheid der mensen.

3. VERTAALSLAG VAN DE SCHRIFT (HOOFDSTUK 2)

Na de weergave van enige bijbelse noties wordt gezocht naar de wijze waarop deze politiek kunnen worden vertaald. Daarvoor is een vertaalslag nodig. Er zijn verschillende van deze sleutels: de theocratie (ook Ie tafel van de 10 Geboden heeft politieke betekenis), de tweerijkenleer van Luther (sterke scheiding van het geestelijke en het natuurlijke terrein), de christologische visie van Barth (er is geen christelijke politiek mogelijk) en de politieke theologie (Gods rijk wordt door middel van de politiek verwerkelijkt). Het CDA wil geen keus maken uit deze modellen. Ook wordt er geen expliciete weerlegging gegeven van de verschillende mogelijkheden. Meer impliciet wordt wel bezwaar aangetekend tegen bijvoorbeeld het model van de theocratie. Dat blijkt ook later in het rapport bij de bespreking van het compromis (275). Het rapport geeft in plaats van een weerlegging van de historische concepten met betrekking tot de relatie geloof - politiek weer wat naar het inzicht van zijn opstellers de belangrijkste bijbelse noties voor het politieke leven zijn. Noties als gerechtigheid, de mens als beelddrager Gods en de overheid als schild voor de zwakken worden gekozen als uitgangspunt. De keuze van deze begrippen, die, zoals wel is opgemerkt, gehanteerd kunnen worden als containerbegrippen, behoeven concretisering. Hoever strekt zich met name de gerechtigheid uit in politicis? Het rapport zegt daar het volgende over: "De overheidsgerechtigheid kan dan ook nooit meer zijn dan het creëren van de voorwaarden voor de totstandkoming van de bijbelse gerechtigheid" (51). Het doel van de bijbel, zo stelt het rapport, is om de mens als beelddrager Gods in zijn waardigheid te herstellen en hem daartoe te bekeren. Bij een dergeUjke formulering denken we in de eerste plaats aan de taak van de kerk in de verkondiging van het Evangelie, maar het rapport, zo vermoeden we op grond van deze woorden, kent de overheid hierin ook een taak toe. Ook de overheid heeft, binnen haar competentie, hierin ook een taak volgens het CDA. We worden nieuwsgierig naar de formulering van de competentiegrenzen en ook we zijn ook nadrukkelijk benieuwd naar de beleidsgebieden en de reformerende taak van de overheid daarbij. Tegelijkertijd is er een competentiegrens voor de overheid. In een poging bij de vaststelling van deze competentiegrens terug te vallen op de Schrift, wordt wel uitermate selectief gebruik gemaakt van deze Bron. Is het juist om de geschiedenis van Joh. 8, waarin Christus de overspelige vrouw in bescherming neemt tegen de formalistische benadering door de Parizeen, te gebruiken om te laten zien dat de overheidsmacht beperkt is? Macht staat hier in dienst van de wijsheid, zo wordt de geschiedenis samengevat. M.i. mogen de Parizeen niet zomaar gelijkgesteld worden met de wereldlijke overheid. Wat hier door Christus aan de kaak wordt gesteld, is inderdaad een "rücksichtslos" legalisme. Maar dan wel in handen van een religieuze overheid. Met name de intentie, de houding van de Parizeen wordt aan de kaak gesteld. Ook voor een theocratische partij als de SGP geldt dat de kerkelijke tucht medisch van karakter is en ook de overheid onderworpen is aan het liefdegebod, hetgeen niet uitsluit dat de overheid zich te verstaan heeft met het uiterlijk gedrag en met name als daardoor de openbare orde en de eer van God in het gedrang komt.

4. HISTORISCH-IDEOLOGISCHE BASIS (HOOFDSTUK 3-5)

In het volgende hoofdstuk komen de ideologische stromingen, waaruit het CDA is samengesteld, ter sprake. Bij de beschrijving van Groen wordt gewezen op zijn waardering van de corporaties (maatschappelijke groepen) ter begrenzing van de overheidsmacht. Vanzelfsprekend is er ook voor Kuyper met het door hem uitgewerkte indelingsprincipe voor het maatschappelijk leven, het principe van de soevereiniteit in eigen kring, in het rapport ruim plaats. Na Kuyper is het Dooyeweerd, die de gedachte van de soevereiniteit in eigen kring wijsgerig gestalte heeft gegeven. Naast deze anti-revolutionaire lijn wordt ook de christelijk-historische geschetst. Niet alleen Hoedemaker, maar ook Van Ruler worden hierbij besproken. Opmerkelijk is dat beide stromingen worden weergegeven en dat er weinig kritiek op wordt uitgeoefend. Toch neemt men de traditie slechts ten dele over en moet men naast de gesuggereerde continuïteit rekening houden met verschilpunten. Van Groen neemt men over wat nu nog toepasbaar is. Hetzelfde geldt voor Kuyper en Dooyeweerd, terwijl Hoedemaker en Van Ruler helemaal niet meer in aanmerking komen. De afstand die wordt genomen van de klassieke anti-revolutionaire lijn van de soevereiniteit in eigen kring wordt met behulp van de kritiek die R. van Dijk, B. Goudzwaard en J. Zijlstra daarop o.i. terecht hadden, voltrokken. De kritiek betrof met name de vermeende zelfstandigheid van de kringen, terwijl er ook relaties tussen de verbanden zijn, waarover ook iets gezegd moet worden. Met de kritiek op de klassieke verwoording van het beginsel van de soevereiniteit in eigen kring wordt de mogelijkheid geopend om een fusie met het rooms-katholiek gedachtengoed als een reële mogelijkheid te zien. Van centraal belang is in de rooms-katholieke staatsleer het subsidiariteitsbeginsel (1). Dit beginsel heeft echter nogal wat rek in zich. Was het aan het begin van de vorige eeuw bedoeld om de staatsmacht te beperken, aan het eind van de vorige eeuw wordt het ingrijpen in het sociale leven door de overheid er mee gemotiveerd. Een andere lijn in de rooms-katholieke staatsleer is ook de grotere aandacht die er voor het individu komt en ook de zelfstandige positie die men later aan het maatschappelijk leven toekende. De zelfstandigheid van katholieke organisaties en ook van de katholieke staatkunde in theorie en pratijk wordt erkend en daarmee is iets van de alles-overvleugelende en dirigerende positie van de rooms-katholieke kerk verdwenen. Het is boeiend om te zien hoe op deze manier door de afzwakking van de oorspronkelijke rigiditeit van twee beginselen er een mogelijkheid tot fusie ontstaat. Twee ordeningsprincipes van de maatschappij, de één horizontaal (de maatschappelijke verbanden hiërarchisch boven elkaar plaatsend) worden zo ineen geschoven (2). Deze fusie leidt tot de mens-, staat-en maatschappijbeschouwing van het CDA. Op grond van het voorgaande is het niet verrassend dat daarin cultuuropdracht, persoonlijke verantwoordelijkheid en kwalitatieve verscheidenheid van verantwoordelijkheden belangrijke trefwoorden zijn. De staat wordt gezien als het gezagsinstituut dat recht tot gelding moet brengen. Dit is geen neutrale aangelegenheid want, zo wordt gezegd, de overheid staat voortdurend onder de kritiek van het Evangelie. Als norm voor het staatshandelen geldt de publieke gerechtigheid. Deze gerechtigheidsnorm kent een drietal aspecten: het waarborgkarakter, het aanspraakkarakter en het normerend karakter. Onder het tweede wordt ook verstaan het "actief creëren van materiële bestaansvoorwarden voor burgers en hun verbanden" (120).

Hier komen we aan een belangrijk onderdeel van dit rapport. Het CDA wil weer sterk de aandacht richten op de eigen verantwoordelijkheid van de maatschappelijke verbanden. Door middel van de beginselenfusie is dit ook theoretisch mogelijk geworden. Nu kan het gevaar dreigen dat in onze gecompliceerde maatschappij het onderscheid tussen wat een overheidstaak en wat een taak van de maatschappelijke verbanden (intermediaire structuren) is, niet meer helder wordt onderscheiden. Dit gevaar onderkent het rapport. Uitdrukkelijk wordt gezegd dat de vervlechting van belangen (tussen staat en maatschappij) niet moet leiden tot een uitwisseling van taken (124). Aan de overheid wordt een geheel eigen taak toegekend en deze mag niet vermaatschappelijkt worden (126). We willen deze opmerkingen nadrukkelijk onderstrepen en spreken de wens uit dat niet onder invloed van katholieke motieven, ontleend aan het subsidiariteitsbeginsel, het maatschappelijk middenveld geheel of gedeeltelijk wordt gebonden of geabsorbeerd door de staat. Overigens zij voor alle duidelijkheid opgemerkt dat de aandacht voor het maatschappelijk middenveld van groot belang is, ook om vereenzaming en sociaal isolement tegen te gaan. Een dergelijk beleid blijft evenwel schijnheilig als niet tegelijkertijd de politiek van individualisering, waardoor gezinen andere maatschappelijke verbanden worden teniet gedaan, wordt gestaakt.

Niet alleen de omschrijving van de overheidstaak, ook de wijze waarop de overheid haar taken uitvoert, vallen onder de publieke gerechtigheidsnorm. In een wat technisch verhaal wordt uitgewerkt hoe de overheid haar taak jegens de onderdanen kan vervullen (hoofdstuk 6). De wijze waarop in het volgende hoofdstuk een beschouwing over de grondrechten wordt gegeven, heeft een interessant aspect voor levensbeschouwelijke minderheden, waar ook de SGP-aanhang zich toe kan rekenen. Niet alleen moeten de klassieke grondrechten en de sociale grondrechten in de grondwet worden opgenomen, zo stelt het rapport, maar ook moet daadwerkelijk de mogelijkheid worden gecreëerd, dat van de vrijheid die de grondrechten zeggen te bieden, gebruik kan worden gemaakt. Wanneer wordt geponeerd dat iedereen recht heeft op geestelijke gezondheidszorg en deze is in de eigen levensbeschouwelijke kleur niet voorhanden, heeft dit recht immers weinig betekenis voor een deel van de bevolking. Om deze reden ziet het rapport de aandacht die aan identiteit is gegeven te gering en pleit het rapport voor de beleidsmatige erkenning van een pluriformiteit aan gezondheidsstijlen (236).

5. BELEIDSVELDEN (HOOFDSTUK 8)

Het hoofdstuk, waarin de diverse beleidsterreinen als concretiseringen worden genoemd van hiervoor ontwikkelde principia is niet meer dan een samenvattende opsomming van rapporten die eerder door het Wetenschappelijke Instituut van het CDA zijn gepubliceerd. Dat leidt tot een aantal hiaten en inconsistenties. Ten eerste keert de hoofdstuktitel "Hergroepering van verantwoordelijkheden" expliciet terug bij één van de paragrafen. Deze handelt over het sociale zekerheidsstelsel en de daarbij te onderscheiden verantwoordelijkheden. Verder wordt ook een aantal terreinen gemist. Zo is er niets te vinden over de terreinen media, cultuur, sport en recreatie. De selectiviteit blijkt ook bij de onderdelen die per beleidsterrein worden besproken. Bij de bespreking van de gezondheidszorg wordt een behandeling van de niet geringe vraagstukken als abortus en euthanasie node gemist. Inhoudelijk komt in dit hoofdstuk wel pregnant de CDA-visie tot uitdrukking. Werd gezegd in eerdere hoofdstukken dat ook de overheid medeverantwoordelijkheid droeg voor de bekering van mensen, in dit hoofdstuk wordt eerder het tegendeel gesuggereerd. Als het gaat om relatievorming kent het CDA aan de "trouw in affectieve lotsverbondenheid" zoveel "intrinsieke waarde" toe dat de overheid ook alternatieve samenlevingsrelaties met gelijke rechten dient te bedelen als het huwelijk (227). Onze vraag aan het CDA is, waarom ook niet de polygamie wordt gehonoreerd als relatievorm. In de CDA-denkwijze is de meerwaarde van een l-i-l-relatie ten opzichte van een polygame relatie niet meer aan te geven. Ook daar is wel een intrinsieke waarde bij denkbaar. Op grond van een dergelijke positiekeuze is er geen reden meer om specifiek christelijke uitgangspunten rechtmatig tot gelding te brengen. Waarin berust dan het christelijke uitgangspunten rechtmatig tot gelding te brengen. Waarin berust dan het christelijke nog? Als dat gelegen is in de geboden tolerantie, de solidariteit van mensen onderling, kunnen met evenveel recht andere tradities tot uitgangspunt worden gekozen.

6. KIEZEN EN BESTUREN (HOOFDSTUK 8)

Het hoofdstuk "Kiezen en besturen" bespreekt globaal ook de punten die in de vraagpuntennota van de commissie-Deetman aan de orde kwamen. Het gaat in dit rapport toe op dezelfde wijze als in de Kamer. Veel wordt besproken maar weinig vernieuwing lijkt uiteindelijk noodzakelijk. Eerst wordt een principiële keuze gemaakt voor de democratie onder afwijzing van de gedachte van de volkssoevereiniteit. Na ampele overwegingen wordt het referendum als middel van participatie aan het regeringsbeleid afgewezen. Het huidige kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging wordt verkozen boven een districtenstelsel. De problematiek van de verstrengeling van belangen tussen staat en maatschappij, waar het gaat om het behartigen van publiekrechtelijke taken, keert terug in de paragraaf over functionele decentralisatie. Al eerder merkten we op dat het rapport naast de constatering van verstrengeling van belangen zegt te willen waken voor een onduidelijke grensafbakening van beider taak (289; 297, zie ook punt 4 van dit artikel). In dit deel wordt de worsteling voltrokken om duidelijk te maken dat het zinvol is om zorg te dragen voor "autonomievergroting van de maatschappelijke partijen" (294). Het wakend oog van de overheid blijft wel nodig en wordt mede gerealiseerd door "een confrontatie van deze instellingen met de gevolgen van hun beleid voor de gerechtvaardigde belangen van "derden". Dat de overheid hierin een taak heeft via ordening en regulering is duidelijk, maar wat onder een "confrontatie met gevolgen voor derden" moet worden verstaan blijft wat onhelder. In het algemeen kan vanuit de gegroeide maatschappelijke complexiteit, begrip worden opgebracht voor de CDA-benadering. Het CDA zoekt naar een beter evenwicht tussen overheidstaak en maatschappelijk taak, die op eigen initiatief wordt ontwikkeld. Het CDA geeft impliciet met deze correctie op de verzorgingsstaat diegenen gelijk die altijd de relatieve autonomie van de maatschappelijke verbanden en de waarde van het particulier initiatief hebben voorgestaan in reactie op een toenemend overheidsingrijpen op vele terreinen. Het is dan ook niet zonder meer terecht het CDA het verwijt te maken de overheidstaak en maatschappelijke taak te verwarren. Er is duidelijk oog voor het onderscheid. Wel zal het in de praktijk moeten blijken - we wezen daar eerder op-of het particulier en maatschappelijk belang niet teveel vermengd gaat worden met het algemeen belang dat de overheid als ultieme taak heeft te behartigen. Het rapport - dat zal niet meer verbazen-kiest voor een decentralisatie van taken ook op territoriaal niveau. Het subsidiariteitsbeginsel is hierbij ook weer richtinggevend. De onderlinge verdeling van verantwoordelijkheden in de ordening van het binnenlands bestuur worden vervolgens ook op Europa toegepast in een laatste hoofdstuk. Ook hier speelt het subsidiariteitsbeginsel een belangrijke rol. Dat wat de lidstaten zelfstandig kunnen uitvoeren, moet ook door de lidstaten worden geregeld. Soevereiniteit in eigen kring wordt gevraagd voor de verschillende beleidssectoren. Het gebruik van het subsidiariteitsbeginsel biedt ook hier nogal wat mogelijkheden om de taakverdeling tussen lidstaten en Europees Parlement op een betrekkelijk diverse manier in te vullen. (3)

7. CONCLUSIE

Dit rapport biedt een politicologisch consistente visie op de wijze waarop de samenleving dient te worden ingericht. De manier waarop het Evangelie daarin een gepositiveerde norm is, blijft onduidelijk. Onder "gerechtigheid" kan van alles worden verstaan. Er worden veelbelovende aanzetten gedaan voor een genormeerde overheidstaak. Later blijkt dat in het beleid dat wordt voorgestaan niet anders te herkennen dan in wat algemene humanitaire noties, die ook op grond van een niet-christelijke ideologie zijn te vinden. Het rapport zou aan waarde gewonnen hebben als op een meer gefundeerde manier was duidelijk gemaakt waarom de theocratische gedachte niet tot uitgangspunt voor politiek handelen kan worden genomen. Waardevol is in het rapport de poging om de huidige maatschappelijk complexiteit, de verstrengeling van de rechtssferen, te verwoorden in taken voor de overheid en de maatschappelijke organisaties. De vraag blijft of er voldoende waarborgen zijn voor de onderscheiden taakbehartiging.

* N.a.v. Publieke gerechtigheid. Een christen-democratische visie op de rol van overheid in de samenleving Rapport van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA (Houten: Bohn Stafleu Van Loghum 1990), 352 p. Prijs: ƒ 49, 50.


1. Zie voor een meer uitgebreide behandehng van het subsidiariteitsbeginsel het artikel daarover in ZICHT, 1991, nr. 3, 82-89

2. Deze synthese van principes doet denken aan de kegelvormige maatschappij-opbouw die A. Kuyper in een bepaalde fase van zijn denken voorstond. Zie daarvoor A.C. de Ruiter, De grenzen van de overheidstaak in de anti-revolutionaire staatsleer (Kampen, 1961) p. 33.

3. Zie noot 1 en ook M.P.C.M, van Schendelen, "Schijnheilig" in: Intermediair 27(1991)nr. 26, p. 7-8.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1991

Zicht | 36 Pagina's

De christen-democratische visie op de overheidstaak

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1991

Zicht | 36 Pagina's