Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Nederlandse landbouw: in de greep van Brussel? (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Nederlandse landbouw: in de greep van Brussel? (I)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

door ir. J.G. Deelen*

Inleiding

De agrarische sector is in het afgelopen jaar regelmatig in het nieuws geweest. Veelal waren het negatieve berichten die door de media werden gesignaleerd: geldverslindende overschotten (graan-, boter-en vleesbergen, wijnmeren, olijfoliepiassen e.d.), groeihormoonschandalen, vechtende vissers, grensblokkades, besluitenloze ministers die niet tot een overeenstemming konden komen, drastische prijsdaling van bijna alle produkten, mestoverschotten, handelsoorlogen...

Er heerst onrust in de agrarische wereld. De zorgen van vandaag en de zorgen van morgen nemen toe. Er leeft veel kritiek op de besluiten die de ministers van landbouw hebben genomen.

De zuivelindustrie pleit voor een drastische uitbreiding van de produktie-quota. De graanboeren vinden de automatische prijsdaling (als gevolg van het overschrijden van de produktiedrempel van 160 miljoen ton) ontoelaatbaar. De visserij vecht voor het opheffen van de vangstbeperkingen.

Zijn deze noodsignalen soms symptomen van een crisis in de landbouw?

Gaat het wel de goede kant op met het Europese landbouwbeleid of moet het roer drastisch om?

Raakt de Nederlandse landbouw niet te veel bekneld door het beleid uit Brussel?

Opbouw van het artikel

Alvorens een waardeoordeel te geven over de huidige situatie in de landbouw is het nodig naar het verleden te kijken. In de agrarische sector hebben zich diepingrijpende veranderingen voltrokken. Deze ontwikkeling zal worden geïllustreerd met enkele veranderingen in de Nederlandse landbouw.

Hierna wordt de context belicht waarbinnen deze ontwikkeling zich kon voor doen, namelijk het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de Europese Gemeenschap. Juist dit landbouwbeleid is de drijvende kracht achter de formidabele expansie geweest.

In een tweede artikel zal nader ingegaan worden op de fors ingrijpende maatregelen, waarmee 'Brussel' de agrarische sector in de afgelopen vijf jaar heeft geconfronteerd. Naast een analyse van de maatregelen en hun effect, zal tevens de standpuntbepaling van de SGP/RPF/GPV-fractie in het Europese Parlement worden besproken.

De Nederlandse landbouw 1945-heden

Als twintig jaar geleden een futuroloog een schets had gegeven van de huidige landbouw in

* De heer ir. J.G. Deelen is beleidsmedewerker op het Ministerie van Landbouw en Visserij.

Nederland, dan zouden velen aan zijn verstandelijke vermogens hebben getwijfeld. Veertig jaar geleden zou die twijfel nog veel groter zijn geweest. Wie had toen kunnen voorspellen dat de landbouw zo succesvol zou zijn dat de afzet van vele produkten een probleem zou gaan vormen?

Hier volgen enkele getallen die deze ontwikkeling illustreren. Allereerst de omvang van de veestapel in Nederland. In de afgelopen 40 jaar is het aantal runderen verdubbeld. De pluimveestapel is verzevenvoudigd. Het aantal varkens is met een factor van tien toegenomen. Niet alleen het aantal dieren is fors gestegen. Ook de produktie per dier nam sterk toe. Een bekend voorbeeld is de melkgift per koe. Was in 1946 de gemiddelde melkgift 3.5000 kg per jaar, tegenwoordig ligt die ruim 60% hoger. Dit dan nog afgezien van de extra stimulans die van de toediening van hormonen (bijvoorbeeld BST) uit kan gaan.

Ook vanuit de akker-en tuinbouw zijn tal van voorbeelden te noemen. Bijvoorbeeld de akkerbouw. De opbrengsten per hectare zijn zeer sterk toegenomen. Sinds de beginjaren '50 van deze eeuw is de hectare-opbrengst van suikerbieten met 35% toegenomen. Die van wintertarwe is zelfs meer dan verdubbeld. Een ander voorbeeld is mais. Werd vroeger bijna of geen mais verbouwd, dankzij de veredeling is het mogelijk geworden mais te verbouwen. Het areaal bedraagt inmiddels bijna 200.000 hectare.

Gelijktijdig met de gigantische stijging van de produktie nam de agrarische werkgelegenheid af. Velen verlieten de landbouw. Veertig jaar geleden werkten ruim 500.000 personen In de land-en tuinbouw. Vandaag is dit aantal reeds tot 50% verminderd. De gemiddelde bedrijfsomvang steeg. Dit ging gepaard met specialisatie. Het gemengd bedrijf maakte plaats voor gespecialiseerde, op een tak gerichte bedrijven. Hoe is dit alles mogelijk geweest?

Welke factoren zijn er aan te wijzen voor de krachtige groei van de Nederlandse land-en tuinbouw?

Minstens vier factoren zijn hiervoor van groot belang geweest:

1het ondernemerschap en vakmanschap in de Nederlandse agrarische sector;

2. de bereidheid tot samenwerking binnen de agrarische produktiekolom;

3. de nauwe samenwerking tussen bedrijfsleven en overheid;

4. het landbouwkundig onderzoek, de voorlich­ ting en het landbouwonderwijs, het zogenaamde klassieke drieluik.

Deze factoren stonden er garant voor dat agrarisch Nederland optimaal heeft weten in te spelen op het EG-landbouwbeleid en de grote interne markt.

De Nederlandse landbouw heeft binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid relatief goed 'geboerd'. In de zuivelsector, de dierlijke veredeling, de tuinbouw en de aardappelteelt is ons marktaandeel in de EG duidelijk gegroeid. Tegelijkertijd is de werkgelegenheid duidelijk minder afgenomen dan in andere EG-lidstaten. En wat de financiën betreft: Nederland draagt nog steeds minder geld af dan zij via subsidies en andere soorten van financiële steun terug krijgt.

Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid - Verdrag van Rome

De basis van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid is het Verdrag van Rome dat op 1 januari 1957 van kracht werd. Er waren zes deelnemers: West-Duitsland, Frankrijk, Italië, België, Nederland en Luxemburg.

Vóór de totstandkoming van een Gemeenschappelijke Markt in 1957 voerden de afzonderlijke lidstaten een eigen landbouwbeleid. Tijdens de onderhandelingen groeide de overtuiging dat de winwar van bestaande nationale maatregelen moest worden vervangen door één uniform

markt-en prijsbeleid. De doelstellingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid werden als volgt geformuleerd:

1. een toename van de produktiviteit in de landbouw (aangezien de EG van de VI voor veel produkten netto-importeur was);

2. een redelijk inkomen voor de agrarische beroepsbevolking;

3. het veilig stellen van de voedselvoorziening;

4. het stabiliseren van de markten (dit is het streven naar een gelijkmatig aanbod en afzet ter voorkoming van grote prijsfluctuaties) en

5. redelijke prijzen voor de consument.

Dit te realiseren was geen geringe opgave. Niet alleen had elk van de zes landen een eigen, op nationale leest geschoeid landbouwbeleid dat flink verschilde van de andere lidstaten. Ook het type landbouw, de produktiestructuur verschilde nogal. Er waren berggebieden en laagvlaktes, vruchtbare en minder vruchtbare gebieden, moderne en ouderwetse manieren van landbouw bedrijven, grootschalige en kleinschalige bedrijven. Een grote verscheidenheid op een gebied van 65 miljoen hectare cultuurgrond met 17, 5 miljoen mensen die met landbouw hun brood verdienden.

Om de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid dichter bij te brengen diende de structuur van de Europese landbouw te worden verbeterd. Het prijsniveau zou hoger moeten zijn dan de wereldmarkt, omdat de produktiekosten in de Europese Gemeenschap op een hoger niveau lagen dan in andere landen. Tevens zou de Gemeenschap zich niet volledig moeten afschermen van de wereldmarkt. Het was eerder de bedoeling om de Gemeenschap op een evenwichtige wijze aan de wereldhandel te laten deelnemen en tegelijk de interne markt af te schermen tegen concurrentieven/alsing van buitenaf. In essentie berust het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid op drie principes:

1. Eenheid van de markt. Dit tietekent een volledig vrij verkeer van landbouwprodukten tussen de lidstaten. Bestaande tolbarrières en andere handelsbelemmeringen tussen de lidstaten moeten verdwijnen. Het te voeren prijsbeleid voor landbouwprodukten moet gelden voor de gehele Europese Gemeenschap. Dit vereist onder meer stabiele wisselkoersen.

2. Communautaire preferentie. Er wordt prioriteit gegeven aan de produktie en afzet van landbouwprodukten afkomstig uit de Europese

Gemeenschap. Hierbij is van belang dat de Europese Gemeenschap aan de buitengrens wordt afgeschermd tegen goedkope invoer en soms al te grote schommelingen van de wereldmarkt.

Deze bescherming tegen ongewenste invloeden van de wereldmarkt gaat door middel van invoerheffingen en exportrestituties.

3. Financiële solidariteit. De gemeenschappelijke politiek moet door de Europese Gemeenschap worden betaald. De lidstaten hebben hiertoe een gemeenschappelijk fonds gevormd, waaruit het beleid wordt betaald. Het betreft het Europees Oriëntatie-en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL).

Ordening van de interne markt

In de vorige paragraaf is gesproken over de Europese Gemeenschap als één grote markt voor landbouwprodukten. Tussen de lidstaten onderling bestaan (danwei mogen bestaan) geen handelsbelemmeringen. Italië mag bijvoorbeeld geen invoerheffing leggen op de import van Nederlands kalfsvlees.

Maar buiten de Europese Gemeenschap bestaan die handelsbarrières er wel. Ondermeer door het toepassen van invoerheffingen wordt de invoer van landbouwprodukten van buiten de Europese Gemeenschap bemoeilijkt. Dit heeft als bedoeling dat het markt-en prijsbeleid binnen de Europese Gemeenschap niet verstoord wordt door invloeden van buiten af.

Onderstaande figuur geeft de essentie weer van het markt-en prijsbeleid zoals dat voor enkele belangrijke landbouwprodukten wordt gehanteerd.¹)

1) Hoewel de basiselementen voor bijvoorbeeld granen, suikerbieten, melk, gelijk zijn, zijn deze marktordeningen toch niet geheel identiek. Elke marktordening is toegesneden op de specifieke eigenschappen van de produkten en de spe-SDGcifieke produktie en afzetomstandigheden.

Deze marktordeningen kennen de volgende ta­siselementen:

1. een richtprijs en een interventieprijs;

2. een drempelprijs, een invoerheffing en een exportrestitutie.

ad. 1

De richtprijs is de hoeksteen van de marktordening. Het is de uit landbouwpolitiek oogpunt wenselijk geachte prijs die de producent voor zijn produkt krijgt. Als op de (interne) markt het aant)od groter is dan de vraag zal de marktprijs dalen. De Gemeenschap accepteert zo'n prijsdaling slechts in beperkte mate: indien de marktprijs daalt tot onder het niveau van de (vastgestelde) interventieprijs dan wordt ingegrepen. Op dat moment koopt de Europese Gemeenschap het landbouwprodukt op, om op de markt het aanbod en de vraag weer in evenwicht te brengen. De interventieprijs geeft dus een benedengrens aan van de prijzen op de interne markt. In feite geldt het voor de producenten in de Europese Gemeenschap als een soort gegarandeerde minimumprijs.

Jaarlijks worden door de diverse produkten de richt-en interventieprijzen opnieuw vastgesteld. In het zogeheten prijzenpakket worden tevens besluiten genomen ten aanzien van bijvoorbeeld de voorwaarden die aan de interventie worden gesteld (kwaliteitseisen, lengte van de interventieperiode e.d.).

ad. 2

Het prijspeil op de interne markt is hoger dan op de wereldmarl^t. Ingrepen aan de grenzen zijn onvermijdelijk omdat de Gemeenschap anders overspoeld zou worden met goedkope produkten van de wereldmarkt. In dit verband wordt de zogenoemde drempelprijs gehanteerd. Als iemand in de Gemeenschap produkten importeert dan wordt deze invoer belast met een heffing. Deze heffing is zo hoog dat de wereldmarktprijs plus de heffing gelijk is aan de drempelprijs.

Een en ander betekent dat de heffing er voor zorgt dat de van de wereldmarkt ingevoerde produkten nooit lager geprijsd de Gemeenschap binnen komen dan op het niveau van de drempelprijs. Dit ongeacht de prijsfluctuaties op de wereldmarkt. Invoer is dus mogelijk, maar de Gemeenschap bepaalt (door de invoerheffing) de prijs. Ongewenste invloeden van de wereldmarkt worden hiermee afgeweerd.

Het omgekeerde vindt plaats bij de uitvoer. Omdat de interne marktprijs hoger ligt dan de wereldmarkt geeft de Europese Gemeenschap een exportrestitutie (= subsidie) aan de exporteur om dit prijsverschil te overbruggen. Door deze exportrestitutie kan de Europese Gemeenschap concurreren met andere aanbieders op de wereldmarkt.

Effecten van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid

Voordat er een Gemeenschappelijk Landbouwbeleid bestond, had - zoals reeds eerder gezegd - ieder land een eigen landbouwbeleid, elk met verschillende niveaus van bescherming en garantie van agrarische produkten. Er moest dan ook op het punt van de prijsniveaus en de marktgaranties een harmonisatie plaats vinden.

Bij de harmonisatie-onderhandelingen kwamen de heren politici echter niet op het gemiddelde niveau uit, maar duidelijk daarboven.

Aanvankelijk leverden deze hoge prijsniveaus geen enkel probleem. Voor het grootste deel van de landbouwprodukten was de Europese Gemeenschap netto-importeur. Het verbruik binnen de Europese Gemeenschap was hoger dan de produktie. De relatief hoge prijsniveaus pasten volledig bij de uitgangspunten van communautaire preferentie, een redelijk inkomen

voor de agrarische beroepsbevolking en het veilig stellen van de voedselvoorziening. Het hoge prijsniveau waartoe voor landbouwprodukten werd besloten, gecombineerd met de afzetgarantle, gaf een krachtige impuls aan de landbouwproduktie. Immers, men gaat door met het toepassen van opbrengstverhogende methoden, ook al leiden die tot oververzadiging van de markten. Door de afzetgarantie die de Europese Gemeenschap biedt, blijft men produceren totdat de interventieprijs (dit is wat de Europese Gemeenschap betaald bij interventie) de produktiekosten niet meer goed maakt.

Mede doordat de afzetgarantie de vraagzijde van de markt volledig uitschakelde, steeg de landbouwproduktie vele malen sterker dan het verbruik van deze produkten zonder dat het een prijsdrukkend effect had. Een berekening over de periode 1973 - 1983 toont aan dat de bruto landbouwproduktie in de Europese Gemeenschap steeg met een jaarlijks gemiddelde van 2, 6%, tenwijl het verbruik slechts met 0, 8% per jaar toenam. Dit trendmatig uit elkaar groeien van aanbod en vraag had tot resultaat dat de Europese Gemeenschap netto-exporteur werd: de agrarische produktie werd groter dan het interne verbruik. Voor de afzet van een groot aantal produkten was de Europese Gemeenschap aangewezen op de wereldmarkt.

Onderstaande tabel geeft voor een aantal belangrijke produkten de verhouding weer tussen de totale produktie en het totale verbruik (= de zelfvoorzieningsgraad).

De hierboven gesignaleerde krachtige groei van de agrarische produktie in de Europese Gemeenschap had grote budgettaire gevolgen. Aan de inkomstenkant een daling doordat minder produkten werden ingevoerd, ofwel minder inkomsten uit de invoerheffingen. Aan de uitgaven kant daarentegen een forse toename. Enerzijds omdat de Europese Gemeenschap voor haar afzet meer op de wereldmarkt was aangewezen. Dit betekent meer uitgaven voor export-restituties. Anderzijds een extra kostenpost door de sterk groeiende interventie-voorraden.

Het waren met name de budgettaire gevolgen van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid die in het begin van de jaren tachtig van deze eeuw een herstructurering van het landbouwbeleid noodzakelijk maakten, met alle diep ingrijpende consequenties voor de agrarische sector vandien.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1989

Zicht | 32 Pagina's

De Nederlandse landbouw: in de greep van Brussel? (I)

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1989

Zicht | 32 Pagina's