Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ds. P. Wittewrongel en de straf op overspel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds. P. Wittewrongel en de straf op overspel

Een eerste voorproefje op de toekomstige uitgave van het gehele werk van ds. P. Wittewrongel

34 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

De Amsterdamse predikant en Nadere Reformator ds. P. Wittewrongel (1609-1662) heeft een zeer uitvoerig werk geschreven over hoe een huisgezin naar de regel van het zuivere Woord Gods bestuurd behoort te worden. De titel luidt: 'Oeconomia Christiana' of 'Christelijke Huishouding'. De laatste en derde druk en tevens de meest uitvoerige druk van dit werk is in 1661 verschenen. Het werk bestaat uit twee delen die bij elkaar genomen maar liefst ruim 2000 pagina's omvatten. Het is zonder meer een standaardwerk op het gebied van de gereformeerde gezinsopvoeding of-pedagogiek. Dr. L.F. Groenendijk, die het werk bestudeerd heeft en daarop gepromoveerd is, schrijft: "Zeer lang heeft dit werk gegolden als het gezaghebbende overzicht van de gereformeerde gezinsethiek. Latere gereformeerde auteurs hebben aan Wittewrongels exposé niets substantieels toegevoegd."; Men vindt er bijna alles in over een gereformeerde opvoeding van kinderen, over het hun bijbrengen van de eerste beginselen, over het leiden van een huisgezin overeenkomstig de Schrift, over het huwelijk en de huwelijksplichten van man en vrouw, over de plichten van het huispersoneel en die van hun heer of vrouw, ja, ook over allerlei aanverwante zaken en onderwerpen. Ds. Wittewrongel schreef over al die zaken niet zomaar wat, nee, hij behandelt de stof grondig, ordelijk en vooral ook principieel vanuit Gods Woord. Hij vergeet daarbij niet om de lijnen door te trekken naar de praktijk. Kortom, feitelijk is dit een werk dat geen enkele vader en moeder, geen enkele getrouwde man en vrouw, geen enkele catechiseermeester, ouderling en predikant, geen enkele juffrouw en meester en geen enkele leraar en lerares in de boekenkast en geen enkele school in de schoolbibliotheek zou mogen missen. Toch zijn er maar heel weinig personen en scholen die dit werk in de kast hebben staan, en nog minder die er daadwerkelijk in lezen. Hoe komt dit? De grootste drempel om dit werk aan te schaffen en naar dit werk te grijpen vormt voor velen het feit dat dit werk alleen maar (beperkt) in de oude druk te verkrijgen is. Het lezen van de oude druk schrikt namelijk af, temeer daar de regels ook nog eens relatief dicht op elkaar gedrukt zijn, wat niet aangenaam leest.

Maar voor hen gloort er hoop! En ook voor de weinige personen die de oude druk bezitten en kunnen lezen, zal het een gemak zijn. De Landelijke Stichting is namelijk druk bezig om het gehele werk betrouwbaar over te zetten in het hedendaags Nederlands, wat waarschijnlijk zal resulteren in vijf boeken van circa 600 pagina's. Inmiddels is het gehele werk door dr. J.A. Bunt al volledig herspeld en gedigitaliseerd. We schrijven dit even in een kort zinnetje, maar u zult begrijpen dat dit een ontzaglijk groot monnikenwerk is geweest, een werk van vele maanden, bijna dag in dag uit, zes dagen in de week. We zijn de heer Bunt dan ook zeer veel dank verschuldigd. Maar daarmee zijn we er nog niet. Het geheel moet vervolgens nog aan een correctieronde worden onderworpen. Wij zijn zeer verblijd dat we hiervoor de neerlandicus R. Mulder bereid gevonden hebben, want ook dit is een monnikenwerk. Inmiddels is hij zover gevorderd dat hij het eerste deel van 600 pagina's klaar heeft. Het is daarom de bedoeling dat dit eerste deel met een inleiding over ds. P. Wittewrongel op onze jaarvergadering in Deo volente mei 2013 zal verschijnen. In het volgende nummer hopen we de voorintekening op de gehele serie te openen. Waarom in het volgende nummer? Dan zal het namelijk precies 350 jaar gele- den zijn dat ds. P. Wittewrongel te Amsterdam stierf (7 december 1662).

Hieronder treft u reeds een klein gedeelte uit zijn werk in de herspelde vorm aan. Het betreft hoofdstuk 10, waarin ds. Wittewrongel handelt over "de vreselijke plagen en straffen die op de zonde van overspel naar Gods rechtvaardige oordeel volgen. "2. Enerzijds om u warm te maken voor zijn werk, maar anderzijds ook omdat dit hoofdstuk zoveel indringende waarschuwingen bevat die voor onze tijd helaas zeer actueel en van belang zijn, hebben we het hieronder afgedrukt. Uit dit hoofdstuk blijkt tegelijk ook hoe pijnlijk ver onze overheid van het rechte pad af is door de zonde van overspel niet strafbaar te stellen (behalve dan als er sprake is van verkrachting, maar ook dan is de straf nog onbijbels licht). Ds. Wittewrongel toont in dit hoofdstuk namelijk helder aan dat de zonde van overspel naar uitwijzen van de Heilige Schrift zeer streng gestraft behoort te worden. Het is onze wens dat het lezen van dit 'oude goud' nog tot lering en op scherping mag dienen en behoeden mag voor de zo verschrikkelijke en verwoestende zonde van overspel dan wel tot berouw hierover mag leiden.

Redactie

Vreselijke plagen en oordelen

Ds. P. Wittewrongel:"De zonde van overspel is zo gruwelijk in de ogen Gods dat degenen die in zo'n gruwelijke onreinheid hun vermaak nemen, Zijn plagen en oordelen niet kunnen ontgaan. De apostel Paulus zegt: Hoereerders en overspelers zal God oordelen(Hebr. 13:4). Hij wil een snelle Getuige, ja, een Rechter zijn tegen hen. Hoor eens hoe God de Heere Zelf spreekt in Maleachi 3 vers 5: Ik zal tot ulieden ten oordeel naderen, en Ik zal een snel Getuige zijn tegen (...) de overspelers.En in Jeremia 5 vers 7-9: Hoe zou Ik over zulks u vergeven?Wat was toch de reden? Uw kinderen,zegt Hij, verlaten Mij, en zweren bij hen die geen God zijn; als Ik hen verzadigd heb, zo bedrijven zij overspel en verzamelen bij hopen in het hoerenhuis. Als welge-voederde hengsten zijn zij vroeg op; zij hunkeren een iegelijk naar zijns naasten huisvrouw. Zou Ik over die dingen geen bezoeking doen? spreekt de HEERE. Of zou Mijn ziel zich niet wreken aan zulk een volk als dit is?En om deze dingen, zegt de apostel, komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid(Ef. 5:6).

Door Zijn eigen hand gestraft

Ja, God de Heere vertoornt Zich zo over deze gruwelen dat Hij Zijn verdervende oordelen ten eerste door Zijn eigen hand Zelf gebracht heeft:

1. Over particuliere personen, over die vier en twintig duizend, die aan de plaag stiervenomdat zij hoererij en overspel bedreven hadden met de dochteren der Moabieten (Num. 25:9).

2. Over steden en landen. Deze zonden, naast andere gruwelijke onreinheden, hebben het vuur gebracht over Sódom en de omliggende landstreek (Gen. 29). En zij verhieven zich en deden gruwelijkheid voor Mijn aangezicht, daarom deed Ik haar weg, nadat Ik het gezien had(Ezech 16:50).

3. Over gehele naties en volkeren. Het zijn de zonden van onkuisheid geweest die het land waarin de kinderen Israëls woonden, zo hadden verontreinigd dat het al zijn inwoners uitgespogen heeft (Lev 18:27 en 28). En als zij zich aan zulke droevige oordelen niet wilden spiegelen, levend in dezelfde zonden van onreinheid, is hun hetzelfde ongeluk overkomen. Zo worden dan deze zonden van onkuisheid voortdurend aangetekend onder de gruwelen waarom Israël en Juda in de gevangenis zijn gegaan (Ezech. 22:11; Hos. 4:2-3).

4. Over de gehele eerste wereld, die door een zondvloed is verdorven. Haar hoererijen en overspelerijen zijn aangetekend als een oorzaak van dat vreselijke oordeel (Gen. 6:3).

Ook door anderen laten straffen

Maar wij zullen nog wat dichterbij komen, want zoals het onmogelijk is voor een mens vuur te nemen in zijn boezem of op hete kolen te wandelen zonder zich te branden, zo onmogelijk is het dat iemand overspel zou bedrijven met de man of de huisvrouw van zijn naaste zonder dat hij voor de Heere schuldig zou zijn (Spr. 6:27-28). Want zoals God slechts door Zijn eigen hand zulke vreselijke straffen over zulke zonden heeft willen brengen, zo heeft hij ten tweede ook door middel van andere mensen deze gruwelijke zonden laten straffen.

Op ongewone wijze gestraft

Soms op een ongewone wijze, zoals wij daarvan in het Woord des Heeren verscheidene voorbeelden hebben; zie het oordeel dat God de Heere door Pinehas liet komen over Zimri en Kozbi, toen zij zich niet schaamden voor de ogen van de ganse vergadering der kinderen Israëls, toendezen weenden voor de deur van de tent der samenkomst,hun onkuisheid te plegen; want hij stond op uit het midden der vergadering en nam een spies in zijn hand; en hij ging den Israëlitischen man na in den hoerenwinkel en doorstak hen beiden(Num. 25:6-8).

Zeer schrikkelijk is het ook geweest dat God de Heere om het overspelige feit dat begaan is met het bijwijf van de Leviet, de gehele stam van Benjamin (omdat zij de bedrijvers van die gruwelijke daad niet tot straf hadden willen overgeven) door de kinderen Israëls bijna ten enenmale heeft laten uitroeien (Richt. 20:48). Zover ging dit dat de mannen van Israël zelfs rouw hebben gedragen over de ondergang van die stam, zeggend: O HEERE, God van Israël, waarom is dit geschied in Israël, dat er heden een stam van Israël gemist wordt?(Richt. 21:3). Heeft niet God de Heere het overspel van David met schrikkelijke straffen aan hem gestraft? (2 Sam. 13:15-16).

Laten wij thans voorbijgaan aan vele andere bijzondere oordelen die God over afzonderlijke huisgezinnen en personen (waar de menselijke geschiedenissen vol van zijn) nu en dan gezonden heeft. Deze zullen genoegzaam zijn om ons voor zo'n groot kwaad te waarschuwen.

Op gewone wijze gestraft: de doodstrafDe gewone straf voor de overspelers was de dood. Onze God is zo'n vijand van de onkuisheid geweest dat Hij de overheden wel uitdrukkelijk gelast heeft al de zo-danigen, hetzij man of vrouw, die een dergelijke misdaad en schandelijke echtbreuk begaan, met de dood te straffen. De wil van onze God hierin kan ons niet onbekend zijn: Een man ook die met iemands huisvrouw zal overspel gedaan hebben, dewijl hij met zijns naasten vrouw overspel gedaan heeft, zal zekerlijk gedood worden, de overspeler en de overspeelster(Lev 20:10). En: Wanneer een man gevonden zal worden, liggende bij eens mans getrouwde vrouw, zo zullen zij ook beiden sterven, de man die bij de vrouw gelegen heeft en de vrouw; zo zult gij het boze uit Israël wegdoen(Deut. 22:22).

Dezelfde straf stelt de Heere ook over een maagd, als Hijzegt: Wanneer er een jongedochter zal zijn, die een maagd is, ondertrouwd aan een man, en een man haar in de stad zal gevonden en bij haar gelegen hebben; zo zult gij hen beiden uitbrengen tot de poort derzelver stad en zult hen met stenen stenigen, dat zij sterven, de jongedochter ter oorzake dat zij niet geroepen heeft in de stad en den man ter oorzake dat hij zijns naasten vrouw vernederd heeft; zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen(Deut. 22:23-24). Deze wet is ook met grote gestrengheid in het werk gesteld onder het volk des Heeren.

Ook in een zodanige mate dat met betrekking tot de ontdekking van deze misdaad iets ongewoons door God de Heere was ingesteld. Want terwijl andere zonden niet met de dood konden gestraft worden dan op de overtuiging van ten minste twee getuigen, had God de Heere de jaloerse man, die door jaloezie tegen zijn vrouw was ontstoken, toegelaten op een vreemde wijze de eerbaarheid van zijn vrouw op de proef te stellen: als zij na een gedane offerande uit de hand van de priester dat bittere water moest ontvangen dat de vloek meebracht en dat met deze schrikkelijke vloek haar door de priester te drinken werd gegeven: De HEERE zette u tot een vloek en tot een eed in het midden uws volks, mits dat de HEERE uw heup vervallende en uw buik zwellende make; dat ditzelve water, hetwelk de vervloeking medebrengt, in uw ingewand inga om den buik te doen zwellen en de heup te doen vervallen. Dan zal die vrouw zeggen: Amen, amen(Num. 5:21-22). Zo werd deze vrouw, toen zij, terwijl zij onder haar man stond, afgeweken was en zich bij een andere man gelegd had, door dit middel gesteld tot een vloek in het midden van haar volk.

Algemeen geldend!

Wij mogen niet denken dat deze doodstraf tegen de overspelers opgevat moet worden als een rechterlijke wet die alleen het volk van Israël zou kunnen verplichten, maar deze moet erkend worden als een wet van een algemene billijkheid, waartoe alle volken - omdat deze wet gegrond is op de wet van de natuur - verplicht zijn. Want allang voordat deze rechterlijke wet is gegeven aan het Israëlitische volk, is het in gebruik geweest dat men de doodstraf over de overspelers heeft uitgevoerd. Dit is af te leiden uit het feit dat wij zien kunnen hoe dat God de Heere 's nachts in een droom met Abimélech heeft gesproken, toen hij Sara, de huisvrouw van Abraham, tot zich had genomen. Omdat hij koning was, had hij niemand boven zich die hem om een dergelijke misdaad zou gedood hebben. Daarom is de Heere tot hem gekomen en heeft Zelf hem het doodvonnis aangezegd, toen Hij zei: Zie, gij zijt dood om der vrouwe wil, die gij weggenomen hebt; want zij is met een man getrouwd(Gen. 20:3). En in vers 7: Zo geef dan nu de huisvrouw van dezen man weder; want hij is een profeet, en hij zal voor u bidden, opdat gij leeft; maar zo gij haar niet wedergeeft, weet dat gij voorzeker sterven zult, gij en al wat uwe is.

Dat werd later ook als billijk beoordeeld, daar Abimélech3 - nadat hij had gezien dat hij bedrogen was, omdat Izak van Rebekka, zijn huisvrouw, gezegd had: zij is mijn zuster -tegen hem zei: Wat is dit, dat gij ons gedaan hebt? Lichtelijk had een van dit volk bij uw huisvrouw gelegen, zodat gij een schuld over ons zoudt gebracht hebben(Gen. 26:10). En hij gaf toen deze wet (vers 11): Zo wie dezen man of zijn huisvrouw aanroert, zal voorzeker gedood worden.

Juda sprak ook een doodvonnis uit over zijn schoondochter Thamar, omdat ze de hoer gespeeld had. Hij zei: Breng haar hervoor, dat ze verbrand worde(Gen. 38:24). Toen Jozef ten onrechte verdacht werd van overspel, heeft men hem in een zware gevangenis geworpen en men heeft niet anders met hem gehandeld dan met hen die in afwachting van hun dood gevangen zaten (Gen. 39). De heilige Job - die naar het oordeel van grote leraren ook vóór de wet geleefd heeft - heeft niet anders over deze misdaad geoordeeld dan dat het een schandelijke daad, en een misdaad bij de rechterswas (Job 31:11).

Zelfs bij de heidenen

De heidenen zelfs, wie de wet van Mozes niet bekend is geweest, hebben door het licht van de natuur de doodstraf over de overspelers uitgesproken. Zo liet Nebu-kadnézar twee overspelige priesters, Zedekia en Echab, aan het vuurbraden (Jer. 29:22-23). Saletus, een prins van Crotone, een stad in Griekenland, heeft ook een wet gemaakt dat overspelers met vuur verbrand zouden worden. Zo is dezelfde straf door de wet van Draco over deze zonde uitgevoerd. En naar het getuigenis van Eu-sebius was dit ook een kapitale misdaad onder de Arabieren; en onder de Goten, zoals Procopius verhaalt. En ten slotte ook onder de Romeinen, naar de wet van de twaalf tafelen en de wet van Julia, die door Augustus Julius Caesar gemaakt was.

Andere volken die de doodstraf over overspelers niet hebben uitgevoerd, hebben hen gestraft met folteringen die even bitter waren als de dood. De Egyptenaren lieten de overspelers neuzen en oren afsnijden; sommige menen dat de profeet daarop zou zien in Ezechiël 23:25, als hij zegt: En Ik zal Mijn ijver tegen u zetten, dat zij in grimmigheid met u zullen handelen; zij zullen uw neus en uw oren afnemen.En zoals anderen verhalen, lieten zij bovendien de overspelers met duizend slagen bijna ter dood toe geselen.

Zaleucus, de koning van de Locrenzen, maakte een wet dat de overspeler beide ogen uitgestoken zouden worden. Toen die wet door zijn eigen zoon werd overtreden, wilde hij die niet gebroken hebben, hoewel het volk tot verschoning genegen was. Om evenwel enig medelijden tegenover zijn zoon te betonen, liet hij zichzelf een oog en zijn zoon er een uitsteken.

Zo is het overspel onder de heidenen altijd als een gruwelijke zaak beschouwd geweest. Plato hield het voor een groot schelmstuk dat alle oneer waardig was. En Aristoteles zegt: Als de man of de vrouw zich met iemand anders verenigt dan met de wettige man of vrouw, dan wordt dit tot de vuilste en schandelijkste dingen gerekend. Onder de oude Germanen werd, zoals Cornelius Tacitus verhaalt, de overspeelster voor haar naaste vrienden geheel ontkleed, het haar afgesneden en langs de straten van de stad geleid en door haar man met stokken geslagen. Daaruit is overvloedig af te leiden hoe gruwelijk zelfs door het licht van de natuur deze misdaad beoordeeld is.

Christus heeft deze wet niet vernietigd

Wel is waar dat onze Zaligmaker geweigerd heeft het vonnis des doods over de vrouw die op overspel betrapt was, uit te spreken. Maar daarmee heeft Hij de wet van Zijn Vader niet vernietigd. Omdat Hij niet in de wereld was gekomen om als een Rechter de wetten van Zijn Vader uit te voeren en te voltrekken, maar als een Middelaar om de mensen die in zonden gevallen waren, op hun bekering vergeving der zonden te schenken, heeft Hij deze vrouw niet willen veroordelen; het was Hem genoeg haar ziel te behouden. En omdat onze Zaligmaker haar vroeg: Heeft u niemand veroordeeld?(Joh. 8:10), is het zeer aannemelijk dat als deze vrouw onder het vonnis des doods gestaan had, Hij dit niet zou hebben herroepen. Het is hiermee net zoals in Lukas 12 vers 13 en 14, waar een geschil was tussen broers over het stuk van hun erfenis. Daarmee wilde onze Zaligmaker Zich ook niet bemoeien, zeggend: Mens, wie heeft Mij tot een rechter of scheidsman over ulieden gesteld?(Luk. 12:14). Zo wilde Hij ook over deze vrouw geen rechter wezen.

Wie zou dan op zo'n slechte grond staande willen houden dat de doodstraf over de overspelers onder het Nieuwe Testament niet meer van kracht is? En of het al gebeurde dat zij hier met een geldboete werden vrijgelaten, God de Heere zal ze daarom niet vrijuit laten gaan. Want opdat wij hier ook enige afzonderlijke en bijzondere oordelen aantekenen, God de Heere weet gewoonlijk de zodanigen wel zwaar te straffen, zowel in deze als in de toekomende wereld.

Gods gewone straffen in deze wereld

[God straft hen] niet alleen met die gewone straffen die op deze en andere zonden van onkuisheid gewoonlijk volgen en veel ellende en verdriet veroorzaken, daar Hij over hen laat komen:

Lichamelijke plagen

Wanneer Hij hen ten eerste straft in hun staat, zodat zij arm worden. Deze vuile zonde is van een dergelijke boze aard dat ze al het inkomen en de middelen consumeert en verteert. Want door een vrouw die een hoer is, komt men tot een stuk brood,zegt Salomo (Spr. 6:26). Er komt een vloek over hun ganse staat en al hun arbeid, zodat er niets onder hun hand voorspoedig is of goed gelukken kan: Vervloekt is hun deel op de aarde(Job 24:18). Zo is de heilige Job er zeker van dat het gewoonlijk zo toegaat, als iemand verlokt wordt tot een vrouw en begint te loeren aan zijns naasten deur; dat is een vuur,zegt hij, hetwelk tot de verderving toe verteert, en al mijn inkomen uitgeworteld zou hebben(Job 31:12). Zo wordt gewoonlijk ook gezien dat dezulken veel geld verkwisten met hun boelen; zij trachten die door alle middelen te behagen; die een metgezel der hoeren is, brengt het goed door(Spr. 29:3). De verloren zoon is daarvan een treffend voorbeeld (Luk. 15).

Ten tweede in hun goede naam. Omdat zij Gods Naam onteren, laat God hun ook schande en smaadheid overkomen: Plaag en schande zal hij vinden, en zijn smaad zal niet uitgewist worden(Spr. 6:33).

Ten derde in hun lichamen, wanneer zij walgelijke geslachtsziekten, vuile ziekten over zichzelf halen, zodat zij hun inwendige krachten verliezen en vanbinnen verrotten. Zo worden ze zelfs stinkend voor de mensen. Ziekten die hiervóór niet zo bekend geweest zijn, maar door een ongewoon oordeel Gods over zulke vuile mensen gezonden worden. Zie Ik werp haar te bed,zegt de Heere van de overspelige vrouw (Openb. 2:22), en die met haar overspel bedrijven, in grote verdrukking, zo zij zich niet bekeren van hun werken.Versta het van ziekten die de mensen te bed werpen, zodat deze onreine lusten van hoererij en overspel, hoe groot vermaak het vlees daar ook in vinden kan, zeer bitter worden beloond. Hierin zijn ze zeer gelijk aan de klimop die zeer weelderig opschiet en de boom omvat, maar ondertussen al het sap verteert en de boom doet verkwijnen aan zijn wortel.

En ten vierde volgt gewoonlijk op dit soort ziekten een zeer ellendige dood. Dit drukt de wijze koning, sprekend over een overspeler en overspeelster, zeer levendig uit als hij zegt: Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien, totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet dat dezelve tegen zijn leven is(Spr. 7:22-23).

Geestelijke plagen

Over hun ziel brengt God de Heere ook wel geestelijke plagen, die veel zwaarder zijn dan de lichamelijke. Want zij brengen zichzelf ten eerste onder Gods toorn en ongenade. Om deze dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid,zoals Paulus zegt (Ef. 5:3, 6; Kol. 3:6), wat immers een gans vreselijk ding is. Want als de grimmigheid des konings is als de boden des doodsenz. (Spr. 16:14-15; 20:2), hoe schrikkelijk moet dan de staat van zulke zielen zijn op wie God de Heere vertoornd is (Matth. 10:28; Hebr. 10:31; 12:29).

Ten tweede slaat God de Heere gewoonlijk dezulken met geestelijke blindheid. Zij worden van hun verstand beroofd, omdat zij slaven zijn van hun eigen lusten: Hoererij en wijn en most neemt het hart weg(Hos. 4:11). Zij worden echte dwazen en raken zo in de ban van hun boelen dat er niets is wat zij niet durven doen om hun vuile lusten te volbrengen. Ze worden gewillige slaven, zoals de historiën van de grote Hercules - die zoveel monsters had overwonnen - getuigen dat hij zo'n verachte slaaf werd van zijn Omphale dat hij zijn knots en gewone wapentuig in een spil veranderde en zich onder haar dienstmaagden begaf om op zijn taak te spinnen4. Het werd ook van Sardanapalus, de machtige koning van Assyrië, verhaald dat hij in vrouwenkleren met dezelfde bedoeling onder zijn hoeren werd gevonden. Maar wat behoeven wij tot heidense historiën te lopen, terwijl wij in Gods Woord kunnen zien hoe de sterke Simson verzot is geweest op zijn Delila en dat de allerwijste koning die er ooit geweest is, Salomo, zo verstrikt is door zijn vrouwen en bijwijven dat hij zijn hart zozeer van God heeft laten aftrekken dat hij met hen tot afgoderij is vervallen.

De vuile overspelers worden bij de beesten vergeleken (Jer. 5:8). Hoerenloonen hondenprijsworden in de wet bij elkaar gevoegd (Deut. 23:18).

Ten derde gaat met deze geestelijke blindheid gewoonlijk een hardigheid des harten gepaard, zodat zij, daar zij in deze strikken des duivels en hun onreine begeerlijkheden verstrikt en gevangen zijn, zeer bezwaarlijk tot bekering kunnen komen, omdat zij menigmaal in Gods rechtvaardig oordeel tot hun brandende helse lusten worden overgegeven (Rom. 1:26, 28). Die kleven hen bij de voortduur aan tot in hun ouderdom, ja, de grauwe haren zelfs. Daarom heeft de allerwijste koning Salomo wel mogen zeggen: Want haar huis helt naar den dood, en haar paden naar de overledenen. Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen(Spr. 2:18-19). Want als de mens aan zulke vuile zonden gewend is, dan wordt hij zo dom en ongevoelig, zo verzot daarop dat hij aan de lelijkheid van deze zonde of op de schadelijke en bittere vruchten daarvan in het geheel niet denkt. Maar hij gaat daarin voort en terwijl hij een vermaning geen plaats geeft, doet hij als de overspelige vrouw: hij wistde mondaf, en zegt: Ik heb geen ongerechtigheid gewrocht(Spr. 30:20). Omdat zij heimelijk deze gruwelen begaan, laten zij hun consciënties in slaap wiegen. Ook neemt het oog des overspelers de schemeringwaar, zeggende: Geen oog zal mij zien. En hij legt een deksel opzijn aangezicht(Job 24:15). Dwaze mensen, omdat ze door de mensen niet gezien worden, menen zij dat God hen niet ziet en ze denken niet eens dat Hij hun heimelijke zonden, of die voor de mensen al verborgen mochten zijn, in de schrikkelijke dag des oordeels voor engelen en heiligen ontdekken zal. Zo is ook deze geestelijke plaag over hun zielen de gewoonlijke vrucht van Gods toorn, ja, een blijkbaar teken van Zijn haat. En ze is daarom te schadelijker, omdat zij hun smart niet voelen en in het plegen van hun gruwelen vrolijk kunnen zijn.


SCHANDELIJKE DADEN

"Echtbreuk is een schandelijke daad. De ergste graad van echtbreuk is wanneer een gehuwde man en een gehuwde vrouw met elkaar gaan leven als waren zij gehuwd. Dan worden er twee huwelijken verwoest. (...) Er is sprake van verwoesting van één huwelijk als een getrouwde met een ongetrouwde hoererij bedrijft. Het is maar een enkele keer als de huwelijksband hersteld wordt. (...) Hoevelen zijn trouweloos door man of vrouw verlaten. Hoeveel schandelijkheden worden er bedreven in het land, hoeveel bijzitten zijn er vandaag de dag? Het wordt zelfs bevorderd door de overheid door hen woningen te geven. Zo schreit de ongerechtigheid naar de hemel. Het land is er vol van. Hoeveel hoerenhui-zen zijn er? En hoevelen zullen er zijn die ernaartoe gaan, waar niemand vanaf weet? Hoevelen zullen er zijn die bij anderen komen, waar ze niet horen? We hebben ons te wachten voor de schijn van het kwaad. Dan mogen wij in die zin wel zeggen: 'Het land is vol van duist're moordspelonken, vanwaar 't geweld ons grieft met wond op wond.' Hoeveel jonge dochters en jonge vrouwen worden er verkracht en aangerand. Men loopt niet meer veilig langs de straat. Dat alles is een uitleving van de overtreding van [het zevende] gebod."

-Ds. M. van Beek, De Heidelbergse Catechismus,dl. 2, Ochten z.j., p. 251, 252-


En ten vierde straft God de Heere deze overspelers dikwijls ook met inwendige smart en angst, kwelling des geestes, als zij door deze zonde zich een of andere lichamelijke kwaal op de hals hebben gehaald. Daardoor zijn deze mensen, hoewel ze zeer zelden Goddelijke droefheid hebben, menigmaal vol inwendige vrees en benauwdheid. Die ontroert, ja pijnigt hen voortdurend, hetzij vóór, in of na het opvolgen van hun onreine lusten. Het is een heel scherpzinnige uitspraak van Epicu-rus door Seneca: Quid si tuta esse possint scelera, si secura esse non possint? vel quid prodest nocentibus, habuisse latendi facultatem, cum latendi fiduciam non habent?Dat is: Wat is het of de schelmstukken veilig gedaan kunnen worden als men daarin niet gerust kan zijn? Wat baat het dat zij die anderen geschaad hebben, de macht gehad hebben om het verborgen te houden terwijl zij het vertrouwen niet hebben dat het verborgen is? Zij zijn steeds benauwd dat hun vuiligheden aan het licht zullen komen. Zij hebben wel de duisternis lief om zulke werken der duisternis te plegen, maar de heilige Job zal u dit van hen getuigen: Want de morgenstond is hun tezamen de schaduwdes doods; als men hen kent, zijn zij in de schrikken van des doods schaduw(Job 24:17). Ja, al schijnen zij aan de buitenkant gerust te zijn omdat niemand hen gezien heeft, toch kunnen zij - als hun consciëntie niet als met een heet ijzer toe-geschroeid en afgebrand is - niet vrij zijn van de inwendige wroegingen van hun gemoed, die hun ziel niet weinig pijnigen.

De heilige David heeft daarvan geen klein gevoelen gehad, toen hij in zijn boetpsalm (die hij tot een betuiging van zijn bekering over het gedane overspel met Bathsé-ba geschreven heeft) zei: Doe mij vreugde en blijdschap horen; dat de beenderen zich verheugen, die Gij verbrijzeld hebt(Ps. 51:10). De angsten en verschrikkingen van zijn consciëntie werden daar onder die verbloemde manier van spreken door gebroken beenderen uitgedrukt. Dit zijn gewoonlijk de plagen die God de Heere over de lichamen en zielen van de hoereerders en overspelers laat volgen. Zo bitter zijn de vruchten van alle onkuisheid, waarom de wijze koning Salomo zei: Want de lippen der vreemde vrouw druppen honigzeem, en haar gehemelte is gladder dan olie; maar het laatste van haar is bitter als alsem, scherp als een tweesnijdend zwaard(Spr. 5:3-4). Dat was hij door eigen bevinding zeer duidelijk gewaargeworden, als hij daarover zegt in zijn boek Prediker: En ik vond een bitterder ding dan de dood: een vrouw welker hart netten en garen, en haar handen banden zijn; wie goed is voor Gods aangezicht, zal van haar ontkomen; daarentegen de zondaar zal van haar gevangen worden(Pred. 7:26).

Gods bijzondere straffen in deze wereld

Maar er zijn nog enige bijzondere straffen waarmee God de Heere de overspelers en de overspeelsters in dit leven wel gewoon is te straffen. Want ten eerste handelt God de Heere dikwijls naar de wet van gelijke vergelding: zoals zij het bed van anderen verontreinigd en bevlekt hebben, zo laat Hij hun hetzelfde ook overkomen. Dat was niet alleen hetgeen waarmee David gedreigd werd, die met de vrouw van Uria overspel begaan had (2 Sam. 11:11), maar is ook zo aan hem uitgevoerd. Namelijk, toen Absalom inging tot de bijwijven van zijn vader voor de ogen van gans Israël. Daarop heeft ook de heilige Job gezien, toen hij zich wilde rechtvaardigen dat hij zich nooit verontreinigd had met zijns naasten huisvrouw, zeggend: Zo mijn hart verlokt is geweest tot een vrouw, of ik aan mijns naasten deur geloerd heb, zo moet mijn huisvrouw met een ander malen, en anderen zich over haar krommen(Job 31:9-10).

Ja, ten tweede, zulke zondaren worden in Gods Woord afgezonderd en tot een vloek gesteld. Want hoewel alle zonde en overtreding een vloek brengen over de mens (Gal. 3:10), treft die vloek nochtans op een bijzondere wijze de overspeler en overspeelster.

Zo lezen wij niet alleen onder de wet over die overspelige vrouwwier misdaad door het drinken van het bittere water der vervloeking bekend was geworden, dat ze in het midden haars volks tot een vloekzou zijn(Num. 5:27), maar ook bij de profeet Jeremia lezen wij dat die twee valse profeten die overspel bedreven hadden, bij alle gevankelijk weggevoerden van Juda tot een vloek moesten gesteld worden (Jer. 29:22-23). Dat men zou zeggen: De HEERE stelle u als Zedekia en als Echab, die de koning van Babel aan het vuur braadde; omdat zij een dwaasheid deden in Israël en overspel bedreven met de vrouwen hunner naasten, en spraken het woord valselijk in Mijn Naam, dat Ik hun niet geboden had; en Ik ben Degene Die het weet en een Getuige daarvan, spreekt de HEERE.

Zie, zo vreselijk zijn Gods oordelen en straffen die de overspelers en overspeelsters in dit leven overkomen.

Gods oordelen na dit leven

Maar nog veel vreselijker zijn de oordelen die God de Heere na dit leven - als zij zich niet bekeren - over hen brengen zal. Want indien God de Heere de hoereerders Zelf buiten de hemel sluit, wier deel Hij ook wil stellen in de poel des vuurs, welke hoop om ontzien te worden kunnen overspelers en overspeelsters hebben wier gruwelen veel hatelijker zijn in de ogen van onze God? Zij hebben daarom niet anders te verwachten dan een eeuwig verderf, van het aangezicht des Heeren(2 Thess. 1:9), wanneer zij in de vreselijke dag des oordeels ter verdoemenis gevonnist en naar het eeuwige en helse vuur verwezen zullen worden. Laten de zodanigen tot hun verschrikking nazien wat ons in Gods Woord zo duidelijk wordt voorgedragen (1 Kor. 6: 9-10; Gal. 5:19-21; Ef. 5:5; Openb. 21:8; 22:15). Zij zullen het Koninkrijk Gods niet beërven, ja, hun deel zal zijn in den poel die daar brandt van vuur en sulfer.De allerwijste koning Salomo zal ons zeggen, als hij van zulke mensen spreekt: Haar huis helt naar den dood(Spr. 2:18). Haar voeten dalen naar den dood, haar treden houden de hel vast(Spr. 5:5). Haar huis zijn wegen des grafs, dalende naar de binnenkameren des doods(Spr. 7:27).

Een roepende zonde

Dit hebben wij zo breed moeten uitbreiden, omdat deze gruwelen die de hoogste blaam van de gereformeerde Christenheid vormen, onder ons zo algemeen zijn geworden. En omdat ze naar de wet Gods door de overheid niet met de dood gestraft worden, is het dat de maat van onze onreinheden zo vol geworden is dat ze het gehele land overvloeien en verontreinigen. En dat in die mate dat het ten hoogste te duchten staat dat het zijn inwoners uiteindelijk zal uitspuwen, als dit kwaad door de hoge machten van ons land niet gestuit en naast andere roepende zonden uit het midden van ons geweerd wordt. Daardoor zal dan onze zegen in een vloek veranderen en de zon van onze voorspoed zal op de volle middag ondergaan, zoals ons hierboven breder is aangewezen. Immers moeten alle vrede en vreugde in een huisgezin verdwijnen waar deze gruwel plaatsheeft en de man of vrouw zo ontrouw wordt dat zij hun huwelijk, ja, die nauwe band van het huwelijk zo schandelijk verbreken, want geen van beiden kan hierin vrijgepleit worden. De oude Romeinen en de ca-nonisten5 proberen wel de schuld van de vrouw met veel redenen (die ook nog enigszins hun gewicht kunnen hebben) te verzwaren, maar wij zien dat in Gods Woord daarin niet zo'n groot onderscheid gemaakt wordt. Het zij dat man of vrouw in de misdaad valt, zij verderven hun zielen en staan voor de Heere, Wiens wet zij verbroken hebben, even strafbaar. En als er hierin enig onderscheid zou gemaakt moeten worden: 'de mannen', zegt de oudvader Augustinus, 'behoren zoveel zwaarder gestraft te worden, omdat zij meer verplicht zijn hun vrouwen in deugd te overtreffen en met hun voorbeeld te regeren.'

Echtscheiding geoorloofd bij overspel

Er moet een hel van verdriet en bittere onlust komen tussen de gemoederen die zo nauw zijn verenigd geweest; niet alleen omdat de verbindende liefde gekwetst, maar ook omdat de knoop zelf en die nauwe band losgemaakt en verbroken wordt. Want hoewel het huwelijk op zichzelf een onverbrekelijke band is, volgens hetgeen onze Zaligmaker gezegd heeft: Hetgeen dan God samengevoegd heeft, schelde de mens niet(Matth. 19:6); en dat die band gewoonlijk slechts door de dood verbroken kan worden (Rom. 7:2-3), hetgeen ook zijn grond heeft in de wet van de natuur, nochtans is het zo dat die band door de zonde van overspel met Gods toestemming kan ontbonden en losgemaakt worden. Want die onverbrekelijkheid van deze band is door God niet ingesteld tot een straf, maar tot een troost van degenen die onschuldig zijn. In een dergelijk geval wil God de Heere nalaten de zodanigen samen te voegen. Hij geeft de onschuldige vrijheid zijn partij te verlaten (Matth. 5:32; 19:9). En dat niet alleen om voor een gedeelte van tafel en bed te scheiden, maar hen geheel te verlaten.

Die vrijheid gaat ook zover dat die partij zonder overspel te begaan een ander trouwen mag. Het zou tegen alle rede strijden dat alle huwelijkse plichten voor altijd zouden ophouden, maar dat de band van verplichting nog zou blijven. Het wezen zelf van het huwelijk wordt verbroken en de band die daarop alleen haar steunsel heeft, wordt tegelijk vernietigd. En hoewel vele paapse leraren de man en vrouw niet willen toelaten een ander te trouwen, zal hun Cajetanus hen hierin openlijk tegenspreken en met verwondering hun onverstand te kennen geven. 'Ik verwonder mij niet alleen, maar ik sta versteld', zegt hij, 'daar Christus zo'n duidelijke uitzondering heeft gemaakt voor hoererij en overspel dat zo'n menigte van leraren de vrijheid om een ander te mogen trouwen, niet willen toelaten.'

Scheiding geen gebod

Maar werd nochtans die band niet verbroken, dan kan deze met toestemming van de onschuldige partij gecontinueerd en als vernieuwd worden. Want de onschuldige mag van haar recht afstand doen en deze scheiding is geen gebod, maar alleen een toelating.

Daarom, al willen wij in zoverre deze zonde niet verschoond zien dat er geen noodzakelijke verbetering vereist zou worden - want dat zou deze vuiligheid juist aanmoedigen -, menen wij toch dat de onschuldige partij op voorwaarde van voorafgaande diepe vernedering en bekering de schuld en misdaad mag vergeven. Dat dit ook betamelijk is, kunnen wij afleiden uit Gods voorbeeld dat wij voor ons hebben, Die hoewel Zijn Kerk met vele boeleerders gehoereerdhad, tot haar geroepen heeft: Keer nochtans weder tot Mij(Jer. 3:1). En het voorbeeld van onze Zaligmaker, Die de overspelige vrouw in het Evangelie vergeven heeft. Wij zullen de woorden van Augustinus in deze zaak gebruiken, waar Christus tot de vrouw zei: Zo veroordeel Ik u ook niet; ga heen en zondig niet meer(Joh. 8:11). 'Wie kan,' zegt hij, 'daaruit niet begrijpen dat wij ook behoren te vergeven wat wij zien dat de Heere Zelf aan man en vrouw vergeven heeft? En dat hij haar van wie hij geloofde dat haar schuld door de barmhartigheid Gods op haar bekering is uitgewist, niet meer als een overspeelster behoort aan te zien?' Er zou, voor zover het de schuldige partij aangaat, hierin weinig discussie kunnen zijn, indien de overspelers door de overheden naar de eis van de Goddelijke wet gestraft werden. Maar omdat de ene toegeeflijkheid de andere tot gevolg heeft, schijnt het met de rede zeer goed overeen te komen dat de mens zijn natuurlijke vrijheid hierin gelaten wordt. Als man en vrouw gezamenlijk aan dezelfde misdaad schuldig zijn, dan menen wij dat dit recht van scheiding aan geen van beiden behoort toegestaan te worden.

Ten besluite

Voor een dergelijke ontrouw moeten man en vrouw zich dan ook wachten, willen zij de zegen Gods over hun huisgezin behouden. Zij moeten met elkaar tevreden zijn. Waarom zal hij die overvloed heeft in zijn eigen put, stelen van zijn naaste? Drink water uit uw bak, en vloeden uit het midden van uw bornput,zegt Salomo (Spr. 5:15). Waarom zou iemand zich vermaken met een ongeoorloofd vermaak, met een vreemde aan wie God de Heere een vrouw gegeven heeft?

Noten:

1) L.F. Groenendijk, De Nadere Reformatie van het gezin,Dordrecht 1984, p. 14

2) P. Wittewrongel, Oeconomia Christiana ofte Christelicke Huys-houdinghe,dl. 1, Amsterdam 1661, p. 84-94. Herspeld door dr. J. A. Bunt, gecorrigeerd door R. Mulder. Voor het leesgemak alleen nu extra van tussenkopjes voorzien.

3) Zie voor deze Abimélech de kanttekening op Genesis 26:1.

4) Op sijn take spinnen: spinnen waarbij men voor een bepaalde hoeveelheid betaald wordt.

5) Geleerden die het canonieke (= kerk)recht bestudeerden en onderwezen.


VERGEVING VOOR GROTE, MAAR BOETVAARDIGE ZONDAREN

"De straf die naar Mozes' wet gesteld was op het overspel, namelijk de dood, is onder het Evangelie niet weggenomen. Christus heeft die niet vernietigd wanneer Hij een vrouw op overspel bevonden, liet gaan, zonder haar te veroordelen (Joh. 8:3-11). Maar Christus toonde dat Hij niet gekomen was als een wereldlijk rechter en dat diegenen die iemand beschuldigden, zelf moesten onschuldig wezen van de zonde waarover zij iemand straffen zouden, anders geldt: 'Die zegt dat men geen overspel doen zal, doet gij overspel?' (Rom. 2:22a) (...). Jezus dan bevestigt [hier] veeleer de straf in de wet van Mozes vastgesteld wanneer Hij zegt: 'Die van ulieden zonder zonde is, werpe eerst den steen op haar' (vers 7). Maar niemand van hen de vrouw veroordelende, zegt Jezus tot de vrouw: 'Zo veroordeel Ik u ook niet', en Hij laat ze gaan, doch met die vermaning: 'Ga heen en zondig niet meer' (vers 11). Tegelijk evenwel geeft Jezus in deze handeling te kennen dat overspelers, hoeren en grote zondaren, berouw hebbende en hun leven beterende, volgens Zijn vermaning: 'Ga heen en zondig niet meer', in Hem nog vergeving vinden, gelijk Hij zo ook de zonden vergaf aan de boetvaardige zondares. 'Hij zeide tot haar: Uw zonden zijn u vergeven.' (Luk. 7:48). (...) Zo heeft ook David vroeger vergeving gehad van zijn overspel en andere zonden daarbij bedreven (2 Sam. 12:13). En zulks om de verdiensten van Christus van hem door het geloof aangenomen, gelijk Psalm 51 uitwijst."

-Ds. J. Sluiter, De Wet des HEEREN onderscheidentlyck voorgedraagen als een wet der nature, een wet Mosis, een wet Christi,Zwolle 1742, p. 113, 114 (herspeld)-

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 2012

In het spoor | 56 Pagina's

Ds. P. Wittewrongel en de straf op overspel

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 2012

In het spoor | 56 Pagina's