Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Groet of zegen? 2.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Groet of zegen? 2.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De goedemorgen- of middagwens is iets van de laatste tijd en wordt voor de aanvang van de eredienst uitgesproken. Dus vóór het Votum en vóór de „aanvangszegen”.

Wanneer wij echter de rijke inhoud van het Votum, als God verheerlijkende belijdenis, en de heilige strekking van de zegengroet op ons laten inwerken, als voorbereiding tot de Dienst des Woords, dan geloven wij dat de persoonlijke groet van de predikant beter achterwege kan blijven.

Niet hij, maar de Heere roept Zijn gemeente te samen!

Het Votum.

Hiervoor wordt meestal de Trinitarische formule gebruikt, soms met een kleine aanvulling, „in de naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes” enz. Ook het „adjutorium”, een latijns woord voor hulp, uit Psalm 124:8, „onze hulp is in de naam des Heeren, Die hemel en aarde gemaakt heeft”, zie b.v. ook Ps. 121:2.

Deze formule was reeds voor de Reformatie in gebruik en is door Calvijn overgenomen. Bij deze Psalm tekent Calvijn aan: „dat de kerk het uitspreekt dat ze niet anders en veilig en in goede staat kan blijven, dan wanneer zij beschut wordt door de hand en bescherming Gods. Wat hij bedoelt is, de kinderen Gods op te wekken tot goede hope, opdat zij er niet aan twijfelen, dat hun leven onder de hoede Gods veilig is. Opdat de gelovigen, ontledigd en gereinigd van alle valse vertrouwen, alleen van God hulpe ontvangen”. En van J.H. Donner lezen we bij Psalm 124: „Onze hulp is in den naam des Heeren”, enz., dat de kerk des N.T. sinds de dagen der apostelen die belijdenis uitspreekt met de woorden: „Ik geloof in God, den Vader den Almachtige, Schepper van hemel en aarde”.

En in dat „Vader” belijdt zij tegelijk den Zoon en den Heiligen Geest, als den Drieënigen God, in Wien haar ganse zaligheid is en op Wien haar vertrouwen voor tijd en eeuwigheid gevestigd is.

De formule uit Psalm 124:8 is door de Synode van Dordt 1574 verplicht gesteld voor de kerken.

Zo ligt het Votum schriftuurlijk en kerkhistorisch verankerd.

In het Votum belijdt de predikant of voorganger dat hij uit zichzelf onbekwaam (niet onbevoegd) is het Woord en de Sacramenten te bedienen, dan alleen onder de inwachting van ’s Heeren hulp en bijstand. Onze vaderen noemden het Votum een gebed. Dit geldt evenzeer de gemeente die Gods hulp zo zeer van node heeft om te mógen luisteren naar hetgeen de dienaar in Zijn naam doet verkondigen.

Hier komt een ernstige vraag tot ons: is dit ook ons gebed bij de aanvang van de Dienst des Woords?

En vanwege de heiligheid van de eredienst lijkt het ons volkomen overbodig, dat de predikant zijn persoonlijke groet er aan vooraf doet gaan, die zo gauw tot „ontstichting” leidt.

Naar aanleiding van het eerste stukje dat wij hierover schreven, vertelde mij iemand dat in een kleine gemeente waar hij vroeger toe behoorde, de predikant „wandelend op de preekstoel” uitbundig z’n goeie morgenwensen uitte. De gemeente beantwoordde zijn groet eveneens met een hardop gesproken: ook goeie morgen dominee. Een oude man deed dit ook, de woorden langzaam uitsprekend, en kwam altijd met een gerekt do-mi-nee achteraan tot vermaak van de toehoorders........ Er wordt nog al eens geklaagd over de verminderde eerbied zowel voor dienaren des Woords als voor de Dienst des Woords, maar werken zulke onnodige, persoonlijke begroetingen hier niet aan mede? Ook al vindt dat plaats voor de aanvang van de Dienst des Woords.

„Aanvangszegen

We plaatsten een enkele keer aanhalingstekens omdat de gedachten hierover nogal verschillen. Sommigen spreken van zegengroet of groetzegen terwijl anderen de zegen ná het Votum niet als zodanig zien en spreken van een groet zonder meer, dit in tegenstelling met hetgeen onze vaderen dienaangaande geleerd hebben.

In dit verband wijzen we b.v. op M. Henry die bij Rom 1:7 o.a. schrijft: „het heeft niet slechts de kracht van een goede wens, maar het gezag van een zegening”. Verder wijst hij op de bron van al deze zegeningen, van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. We laten nu eerst andere, meest latere, theologen aan het woord die er anders over denken.

Zij menen dat de zegen bij de aanvang van de eredienst, dus na het Votum, niet meer is dan een groet en onderscheiden moet worden van de slotzegen aan het einde van de dienst. In de Chr. Ene. van J.H. Kok. Kampen 1961, vinden we onder „zegengroet” aan het slot: „Met de zegengroet groet de dienaar de gemeente in de naam des Heeren. Omdat hij vaak verward wordt met de zegen verdient het aanbeveling alleen van groet te spreken. Het erbij behorend gebaar is dan ook niet hetzelfde als bij de zegen, maar een als teken van groet opgeheven hand”.

Strikt genomen hoeft de gemeente dan ook niet meer de handen te vouwen en de ogen te sluiten. We mogen toch aannemen als Boaz zijn maaiers begroet met: De HEERE zij met ulieden, zij hun ogen niet gesloten hebben en de sikkel neergelegd hebben. (Ruth 2:3). Verder vraagt een groet om een wedergroet zoals de maaiers Boaz wedergroeten met: De HEERE zegene u.

Er zouden natuurlijk nog heel wat meer voorbeelden genoemd kunnen worden maar we moeten bedenken dat de zegengroet ambtelijk geschiedt in een samenkomen der gemeente des Heeren. Die zegen is permanent, zowel bij de aanvang, als bij de voortgang en het einde van de dienst.

In de „Liturgische Oriëntatie” van dr. H. Jonker lezen we: „Na het z.g.n. votum kennen wij in onze kerkdienst de groet. De groet is geen zegen, die komt aan het eind van de dienst. Er is slechts sprake van een groetenis bij een ontmoeting, in de vorm van een zegenwens. Men heeft lange tijd deze groet als een zegen beschouwd en daarom de beide handen onder het uitspreken uitgestrekt. Dit is een misverstand. Het zegengebaar komt aan het einde van de dienst”.

Meerdere theologen van de laatste tijd maken dus een tegenstelling tussen de aanvangsgroet en de slotzegen. Is dat echter wel juist?

Dr. Jonker noemt het een misverstand die een lange tijd geduurd heeft. We zouden kunnen vragen, hebben onze vaderen hierin dan altijd gedwaald? En dwalen de dienaars, laten we gemakshalve maar zeggen, uit de rechterflank, hierin ook nog steeds?

Als we het laten aankomen op de woorden of de formulering is er juist geen tegenstelling tussen de „aanvangs-” en „slotzegen”.

Bij Paulus vinden we in zijn brieven juist een sterke overeenkomst tussen de aanvang en het slot van zijn brieven.

Voor de slotzegen wordt meestal gebruik gemaakt van de Aäronitische zegenbede uit Num. 6:24-26: „De Heere zegene u en behoede u” enz. Dit laten we nu even rusten. Verder ’t slot van Paulus brief aan de Korinthiërs (2 Kor. 13:13): „De genade des Heeren Jezus Christus en de liefde Gods en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen, Amen.”

En nu konsekwent geredeneerd: staan deze woorden uit het slot van Paulus brief niet evengoed in het teken van een groet? De inhoud is toch vrijwel gelijk aan de aanhef van zijn brieven? Vergelijk b.v. Rom. 1:7, 1 Kor. 1:3, Gal. 1:3 en om niet meer te noemen Ef. 1:2, waaraan Paulus in vs. 3 nog toevoegt: „Gezegend zij de God en Vader onzes Heeren Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel met Christus”.

En als we dan verder als „aanvangszegen” daaraan toevoegen Openb. 1:4,5: „Genade en vrede zij u van Hem Die is, en Die was, en Die komen zal; en van de zeven Geesten Die voor Zijn troon zijn” enz., mogen we dan al deze teksten eenvoudigweg zien als een „groet zonder meer”?.

En daar tegenover de formule uit 2 Cor. 13:13 wel als een (slot) zegen beschouwen? Is dit niet een vergaande inkonsekwentie?

Zowel bij de aanvang als aan het einde van de eredienst spreekt de gevolmachtigde van Christus woorden van genade, vrede en barmhartigheid, en is dat geen zegen?

Door de aanvang van Paulus brieven en Openb. 1:4, 5 als slechts een groet te zien, en daarbij 2 Cor. 13:13 als een zegen, wordt een onschriftuurlijk onderscheid gemaakt.

Ds. F. Mul schrijft dienaangaande in de Reformatie van 17.3.79: „Wie wil stellen dat de formulering van 2 Kor. 13:13 toch duidelijk aangeeft niet een groet maar een zegen, omdat er sprake is van genade van Christus, en de liefde van God, en de gemeenschap van de Heilige Geest, die aan allen wordt geschonken, kan de z.g.n. tegenstelling op die manier ook niet rond krijgen. Want diezelfde woorden komen ook voor in de aanvangsgroet (zie b.v. Gal. 1:3 en vooral Openb. 1:4, 5. We willen maar zeggen dat het niet zo vanzelfsprekend is dat er een groot verschil zou zijn tussen de aanvangsgroet en de slotzegen”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juli 1982

Bewaar het pand | 6 Pagina's

Groet of zegen? 2.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 juli 1982

Bewaar het pand | 6 Pagina's