Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

TER OVERWEGING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TER OVERWEGING

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

K.A. Deurloo, Jona. Uitg. Callenbach, Nijkerk 1995. 106 blz. f 29,90 (int f 26,90).

Deze commentaar van de bekende Amsterdamse oudtestamenticus is het tweede deeltje in Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel. Commentaar voor bijbelstudie, onderwijs en prediking onder redactie van H. Jagersma en K.A.D. Smelik. De bedoeling van deze nieuwe reeks is om uitgaande van de eindtekst veel aandacht te besteden aan literair-narratieve technieken en vormen, en dat op een leesbare manier zonder te veel vaktaal. Vragen betreffende de wording en achtergrond van de bijbelboeken komen slechts kort aan de orde. Als zodanig sluit deze serie aan bij de nieuwste trends in de bijbelwetenschap en in het bijzonder bij de inzichten van de zogenaamde Amsterdamse school. Deurloo karakteriseert het boek Jona als een didactisch profetenverhaal, geschreven in de 3e eeuw v. Chr. Overtuigend en soms verrassend laat hij zien hoe Jona zeer zorgvuldig geschreven werd, met behulp van doelbewuste en effectieve literaire middelen: getallensymboliek, concentrische structuren, woordspel, motief-woorden, oproepen van vragen, etc. Het boek Jona heeft niet één, maar diverse themata. ‘Het boekje heeft in uiterst klein bestek iets wat de bijbel in zijn geheel heeft: men heeft het nooit uitgelezen’ (p.7). Bij lezing van deze commentaar herkent men direct het specifieke ‘Amsterdamse’ accent. De kolommetrisch weergegeven vertaling laat de woordstructuren extra uitkomen, is wat houterig en soms bevreemdend (bijv. in 1:6 ‘Sta op - roep tot je god - misschien wil die god zich om ons bekreunen’). Het boek Jona zou op extreme wijze leren de bijbel als onhistorische geschiedenis niettemin als waar gebeuren te verstaan (p. 13). Een enkele keer lijken de geschetste literaire verbanden wat vergezocht (is er werkelijk een bewust contrast tussen het ‘opstijgen’ van het kwaad van Ninevé tot God en het ‘afdalen’ van de profeet richting Tarsis?). Mijn vragen heb ik bij Deurloo’s ontkenning van ‘nachholende Erzählung’ (flashback) in h. 4, waardoor hij gedwongen is de boosheid van Jona in vs. 1 te laten slaan op de omkeer van Ninevé en niet op de omkeer van God. Toch zou ik dit boekje zeker willen aanbevelen; men vindt er een schat aan gegevens in die nieuwe vergezichten openen en inspireren/stimuleren tot de prediking over dit zo bijzondere bijbelboek.

Ds. J.M. Goedhart, Met bloed gekocht. De ware en volkomen leer van de verlossing. Uitg. Bredewold, Wezep. 280 blz.

Dit sympathieke boek is een ‘grondige herziening’ van een eerder uitgegeven werk, tevens ‘ingrijpend uitgebreid’. De schrijver koos ook nu als uitgangspunt en leidraad de Heidelbergse Catechismus, hier en daar aangevuld met wat in andere belijdenisgeschriften en in de liturgische formulieren over het betrokken onderwerp wordt aangereikt. In 17 hoofdstukken wordt de ‘ware en volkomen leer van de verlossing’ beschreven vooral met gebruikmaking van het tekstenmateriaal waarnaar de kerk van de Reformatie verwees, toen zij verwoordde wat zij uit Gods Woord beluisterde en beleed, en dat om te onderwijzen, te verantwoorden of te verdedigen. Opvallend is wel de verregaande onderverdelingen; zo gaat het vierde hoofdstuk (‘Zijn Heilige Geest’) tot 4.2. 4.3.2.2.2.2.4!! Misschien valt nog meer op dat de schrijver in paragraaf 4.2.4.3.2.2.2.1.2 ‘de theorie van de veronderstelde wedergeboorte’ behandelt en deze ‘in feite een Godonterende theorie’ noemt (blz. 83 - zelfs het woord ‘sluimerend of in kiem’ wordt niet gemeden, al wordt het niet van de wedergeboorte maar van het geloof gezegd, blz. 111). Maar… wat houdt de be- oftewel veroordeling van deze ‘theorie’ in? Immers, volgens de schrijver is de ‘Vereniging’ van 1892 ‘als een wonder van God’ totstandgekomen (218v.), terwijl toen deze ‘Godonterende theorie’ toch kerkelijk getolereerd werd door de concrete vraag ernaar op sofistische wijze onder tafel te vegen (nadat de Synoden vóór 1892 de waarheidsvraag weihaast stelselmatig hadden omzeild). Kon deze ‘theorie’ toen nog gezien worden als ‘de leer van enig mens’ (219)? En toen in 1896 deze getolereerde theorie op subtiele wijze werd gecamoufleerd om in 1905 openlijk gesanetioneerd te worden? En toen deze theorie in 1942 gemonopoliseerd werd? Valt al dat tolereren, camoufleren, sanctioneren, monopoliseren dan nòg onder de noemer van ‘het wonder van God’? Het procès om de ‘theorieën over verbunden en doop’ van dr. Kuyper te “ijken” (82) was een halve eeuw vóór 1942 reeds begonnen! Afgedacht nog van de vraag of het niet een versimpeling van de zaak betekent om de positie van dr. Kuyper in de Doleantie af te doen met ‘de leer van enig mens’ (219), de hypotheek die de Doleantie inbracht bij de Vereniging en door de verenigde kerken zonder nader onderzoek werd geaccepteerd, belastte deze kerken niet bepaald met een ‘wonder’, eerder met het tegendeel (een eeuw geleden nauwelijks te bevroeden, maar nu wèl werkelijkheid!). Is door die “Godonterende theorie” (inclusief de bijbehorende verbondsbeschouwing) met haar kernpunt in de (veronderstelde of berekende) uitverkorenheid van de mens de toch al naar autonomie dorstende mens niet naar zichzelf verwezen met het door generatie, milieu, traditie bepaalde tegendeel (van 1905)? Wordt het “sola gratia, sola fide, sola scriptura” van de Reformatie dan tenslotte niet geëlimineerd ten gunste van een deconfessionalisering van de kerk en van de gezagsdevaluatie van Gods Woord? Hoeveel goeds en sympathieks dit boek ook biedt, enige bezinning op deze vragen lijkt me niet overbodig, niet in de laatste plaats gelet op de gevolgen van dit eliminatieproces énerzijds een vlucht in zgn. evangelische, resp. sectarische richting òf ànderzijds een steeds sterker wordende ontkerlijking eindigend in ontkerstening.

Rafael F. Scharf, Wat zullen wij Mirjam verteilen? Opstellen en voordrachten over joden en Polen. Uitg. B. Folkertsma Stichting voor Talmudica, Hilversum. 118 blz. f 19,95.

Een negental ‘opstellen en voordrachten’ van Rafael F. Scharf, een journalist en publicist van Pools-joodse afkomst, over de relaties tussen Polen en joden en over de herwaardering van de geschiedenis van het Poolse jodendom, die samengebracht, vertaald, ingeleid en van verklaringen zijn voorzien door Rolf Deen en Philippoe van Heusden (Folkertsma Stichting, Burg. Lambooylaan 18, 1217 LD Hilversum). Wie mocht denken dat een boek als dit voor Nederlandse, niet-joodse lezers niet direct van betekenis is, vergist zich enorm. Juist als kerken die Israel niet willen “passeren als schepen in de nacht”, raakt ook óns de vraag: wat zullen wij onze Maria, Jan, Piet verteilen over wat de joden in onze eeuw is overkomen in - voor hén toch - christelijk Duitsland, Europa? Ook al kan enig generaliseren hier en daar de schrijver niet ontzegd worden, het zou van onmenselijke en onchristelijke kortzichtigheid - zo niet erger - getuigen onszelf wijs te maken dat antisemitisme, jodenhaat alleen in het verleden en ver weg een duivelse roi speelde. Eén voordracht is getiteld ‘De christelijke ziekte waaraan joden sterven’ waarin onder meer wordt opgemerkt: ‘De anti-joodse traditie zit de kerk in het bloed’ (79). Om zelfonderzoekend over na te denken!

Ds. J. Bouma e.a. (red.), Begeleidend schrijven. 25 jaar Theologische Studie Begeleiding. Uitg. Buijten en Schipperheijn, Amsterdam. 240 blz.

In deze herdenkingsbundel zijn artikelen bijeengebracht van de begeleiders drs. H. de Jong (over ‘Het Woord’), drs. H. Smit (over ‘De Leer’) en van drs. O. Mooiweer (over ‘De Praktijk’), alsmede van vier leerlingen ds. J. Bouma (Inleiding), drs. A.M. van Leeuwen, dr. A. van der Dussen en van dr. B. Wielenga. In de Inleiding schrijft ds. Bouma over ‘De Theologische Studiebegeleiding: een Nederlands Gereformeerd Alternatief’. Dit artikel schetst de gang van zaken die leidde tot dit ‘alternatief’ en geeft ‘een terugblik op 25 jaar Theologische Studiebegeleiding’. De artikelen van de drie studiebegeleiders betreffen de reeds genoemde onderdeien: Woord, leer en praktijk, terwijl bij elk onderdeel een van de andere ‘leerlingen’ aan het woord komt. Blijkens de ‘Opdracht’ bedoelt de ‘Theologische Studiebegeleiding’ ‘dienstbaar’ te zijn ‘aan de theologische en pastorale vorming van Nederlands Gereformeerde predikanten’. Afgedacht van de vraag wat het nagestreefde alternatief aan extra’s biedt ter completering van de in Apeldoorn of elders gevolgde opleiding, wat in dit boek geboden wordt, is de moeite van kennisnemen waard, ook al blijven er uiteraard vragen (bijv. of het verschil tussen ‘onderworpenheid’ - Gen. 3 - en ‘ondergeschiktheid’ - Gen. 2 - wel zo groot en diepingrijpend is inzake de ‘man-vrouw-verhouding’ als in hoofdstuk 6 wordt gesteld, alsmede of het terecht is dat over ‘ondergeschiktheid’ in onderscheid met ‘nevengeschiktheid’ - Gen.1 - wordt gesproken?).

Drs. G.W. Lorein (red.), Naar een nieuwe bijbelvertaling? Uitg. Groen en Zoon, Leiden. 124 blz. f 19,95.

Wie geneigd mocht zijn een vertaling te canoniseren of zelfs een spelling religieuze waarde toe te kennen, leze dit boek dat tamelijk veelzijdig informeert, niet alleen over ‘Bijbelvertalingen tot nu toe’, maar ook over de vraag ‘Wat is een goede vertaling?’, terwijl het laatste hoofdstuk de titelvraag bespreekt zónder vraagteken. Een achttal auteurs verstrekt deze informatie, nu eens meer, dan weer minder in het ‘perspectief van de vertaling-2002’. Allerlei aspecten komen aan de orde. De hoofdlijn bij de meeste schrijvers is wel dat men huivert voor een brutaal manipuleren van de Bijbellezers door de vertalers die zich betweterig wringen tussen de tekst en de lezer en hem dwingen hún bril op te zetten; al is menselijke subjectiviteit nooit helemaal uit te sluiten, de vertaler die met opzet de lezer voor de voeten gaat lopen, laat in feite aan eigen subjectiviteit zonder zich er behoorlijk rekenschap van te geven, onder welk voorwendsel dan ook, de vrije loop. Een opmerking, in het kader van de kerkelijke acceptatie gemaakt, zal ons niet onberoerd laten: ‘Een “richtingenkerk” moet, meer tot haar spijt dan de hervormde, het verband van de Christelijke Gereformeerde Kerken genoemd worden’ (31).

Drs. A.G. Knevel (red.), Om het hart van het christelijk geloof. Uitg. Kok Voorhoeve, Kampen. 152 blz. f 24.95.

Dit boek bevat een aantal radiolezingen die door de Evangelische Omroep zijn uitgezonden; het is in de Serie Bijbel en Praktijk uitgekomen als nr. 13. Als leidraad werd de Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel genomen die met de Apostotlische Geloofsbelijdenis en de Geloofsbelijdenis genoemd naar Athanasius behoort tot de algemene of oecumenische Symbolen (meestal achter in onze psalmboeken te vinden). In 16 lezingen geven twaalf auteurs een toelichting op deze belijdenis. Hoewel niet elke auteur zich nauw aansluit bij de belijdenistekst, ieder laat wel duidelijk uitkomen dat het gaat om het ‘hart van het christelijk geloof. In kort bestek wordt veel geboden! Graag aanbevolen.

H.J. Trap, En zij werden tot een groot volk. Roman over de Pilgrim-Fathers. Uitg. Kok, Kampen 1994. 332 blz. f 37,50.

Dit boek biedt wat de ondertitel belooft. Het beschrijft niet wat de titel toezegt. Het gaat over de voorgeschiedenis van de Pilgrim-Fathers, eerst in Engeland, Protestanten die de Staatskerk verlaten en daarmee de doodstraf riskeren. Een wreed bewind van koning Jacobus. Velen van hen vluchten naar Nederland. Ze komen eerst in Amsterdam, daarna in Leiden. Vanuit Leiden vertrekken ze naar Amerika. Een centrale figuur is John Graye. Ook het lot van diens broer William wordt beschreven.

Het boek eindigt als de Pilgrim-Fathers in Amerika zijn aangekomen, op een andere plaats dan waar ze wilden landen. De ontberingen van de reis zijn aangrijpend, niet minder dan het lijden onder de vervolgingen in Engeland. Er wordt ook een stukje Nederlandse geschiedenis beschreven - het burgerlijk leven in Amsterdam en Leiden, met de opvang van de Pilgrim-Fathers in beide Steden.

Het is een boeiend verhaal, geschreven door een directe nazaat van de hoofdfiguur John Graye. De heer Trap is burgemeester van Heerjansdam. Hij is te feliciteren met dit boeiende verslag van de lotgevallen van zijn voorouders.

Gerben Heitink, Tussen zeggen en zwijgen. Grondwoorden in het pastorale gesprek. Uitg. Kok, Kampen 1994. 125 blz. f 19,90. Deel 1 in de serie ‘Pastoraat en gemeenteopbouw’.

De auteur is hoogleraar praktische theologie aan de VU. Hij heeft heel wat geschreven. Met dit boekje begint hij (samen met prof. K.A. Schippers) een nieuwe serie.

Het boek is gethematiseerd op de tweeslag ervaring (psychologie) en openbaring (theologie). Er worden vier grondwoorden behandeld, die elk nog weer drie woorden meebrengen. Ik noem ze: Geloof, waarbij horen twijfel, angst, vernieuwing; Hoop, waarbij horen lijden, troost en zin; Liefde, waarbij horen eenzaamheid, fijngevoeligheid en vrijheid; Ervaring, met als drieslag God, gebed en kerk.

De schrijver verstaat de kunst om invoelend en aanvoelend over deze woorden te schrijven. Hij vindt dat er altijd een weg naar boven gewezen moet worden.

Dat gebeurt echter van beneden af. Met deze aanpak is Heitink zijn vroegere publikaties trouw gebleven. Ik vind het merkwaardig hoe hij van elk grondwoord tot de andere drie termen komt. Daarin zit iets willekeurigs. En dan vooral als laatste Ervaring, als inhoud of ontvouwing waarvan over God gesproken wordt. Het pastorale gesprek aan het einde van het boek laat zien, hoe de auteur in pastoraal en ethisch opzicht volstrekt eigentijds denkt. Dat wil zeggen, van de mens en zijn inzichten uit. Wat hier ontbreekt, is het kritisch tegenover dat God in Zijn Woord tot ons spreekt.

Het is een fijnzinnig en gevoelig boek, dat mij toch teleurgesteld heeft. De mens komt van zichzelf uit niet tot God. De omgekeerde weg en beweging is nodig.

Mevrouw drs. J.M. van Ganswijk, ds. W.H. van Kooten, Chronisch ziek zijn. Een christelijke handreiking bij zorg, ziekte en verdriet. Uitg. Groen, Leiden 1994. Serie Praktisch en Pastoraal. 112 blz. f 19,95.

In deze serie zijn verscheidene waardevolle ‘handreikingen’ versehenen. Dit boek over chronische zieken en chronische ziekten, past goed in deze serie.

Door een verpleeghuisarts en een (geëmeriteerde) pastor uit een verpleeghuis wordt het onderwerp èn medisch èn pastoraal met kennis van zaken behandeld. Er wordt ingegaan op wat chronisch ziek-zijn is, op ziektebeelden, op veranderingen en consequences voor de patiënt zelf en zijn/haar omgeving. Tal van praktische mogelijkheden tot hulpverlening worden besproken (inschakeling van familie en gemeente).

Het pastoraal gedeelte is trefzeker, maar zou ook in een boek voor niet-enronisch zieken een plaats hebben kunnen krijgen.

Ambtsdragers, familieleden en gemeenteleden van chronisch zieken maak ik graag attent op dit boek.

Dr. H.W.M. Rikhof e.a. (red.), De schittering van de waarheid. Theologische reflecties bij de encycliek Veritatis splendor. Uitg. Meinema, Zoetermeer 1994. 192 blz. f 32,50.

Van verschwende kanten wordt op kundige wijze ingegaan op de encycliek van de Paus, die is versehenen in Oktober 1993.

Ons blad is niet de juiste plaats om de discussie weer te geven. Ik volsta met vermelding van het feit, dat de schrijvers sympathetisch-kritisch de encycliek becommentariëren. Het viel mij vooral op, hoe zij de encycliek houden tegen het licht van de geschritten van Thomas en van vroegere encyclieken. Bisschop Ernst vraagt ruimte voor de dialoog. Hij pleit voor die ruimte. Hij stelt dat het leergezag de intentie van een kritische dialoog niet recht verstaat. Dat is eigenlijk de toon van alle bijdragen. Daarmee willen de schrijvers openingen in een muur die deze encycliek heeft opgericht.

G. Glas e.a., Gevoelens en emoties. Uitg. Kok Agora, Kampen 1994. 116 blz. f 25,–.

Ter gelegenheid van de honderddertiende verjaardag van de VU is er een themadag georganiseerd. De titel daarvan is dezelfde als die van dit boek. Eerlijk gezegd verwacht ik van een dergelijke bijeenkomst voordrachten die wat algemener zijn van strekking dan dit boek. Vanuit de psychologie, de literatuurwetenschap, het lezersonderzoek, de psychiatrie, de ethiek en de esthetiek wordt er geschreven over gevoelens en emoties. Het gebeurt met kennis van zaken, maar tegelijk ook vakwetenschappelijk. Dit laatste overheerst. Daardoor heeft de niet-ingewijde niet zo veel profijt van dit informatieve boek. Het hoofdstuk van prof. Glas heb ik met het meeste plezier gelezen.

Wie voor het onderwerp belangstelling heeft, krijgt in betrekkelijk kort bestek veel aangereikt. Hij moet het echter met behulp van kennis uit andere bron kunnen verwerken. Derhalve waardering met een zeker voorbehoud.

L. Layendecker, Bedreigde cultuur. Over moderniteit, wetenschap en religie. 211 blz. f 37,50. Dick Koelenga en Herman Noordegraaf (red.), Moet moraal weer? Voorbij de vrijblijvendheid en zedenmeesterij. 125 blz. f 24,90.

Beide boeken zijn uitgegeven door Kok, Kampen, in samenwerking met het Multidisciplinair Centrum voor Kerk en Samenieving (MCKS) te Driebergen, 1994. Twee bundels met studies van het MCKS.

Layendecker heeft eerder gepubliceerde opstellen hier gebundeld. Hij schrijft informatief, bedachtzaam, niet-provocatief met zijn uitgangspunt in het moderne leven(sgevoel). Vooruitgang, Schaduwzijden van de moderniteit, Secularisatie, Op zoek naar spiritualiteit zijn onderwerpen die hier aan de orde komen.

De andere bundel heeft dezelfde toonzetting. Een verscheidenheid van schrijvers, die onderling wel wat verschillen. Men pleit voor moraal, die kritisch is en toch normatieve aanwijzingen geeft. Voor geïnteresseerden is de inhoud van belang.

Jack Cavanaugh, De Puriteinen. Roman. Uitg. De Groot Goudriaan, Kampen 1994. 374 blz. f 39,90.

Het boek doet denken aan het reeds besproken boek over de Pilgrim-Fathers. Het speelt ook in Engeland en beschrijft de overtocht naar Amerika. De vestiging aldaar en belevenissen van de puriteinen komen aan de orde. Het boek telt een aantal passages die zich moeilijk laten denken, bijvoorbeeld de inbraak in de Tower, en de slachting van emigranten, met behulp van indianen. Het vorige boek heeft mij meer toegesproken. Wij weten van de geschiedenis van Engeland niet zo veel af. Voor dat doel is dit boek interessant, maar niet zozeer als roman.

Nel Benschop, Glimlach in woorden. Met illustraties van Frauke E. Botsma. Uitg. Kok, Kampen 1994. 2e druk. f 14,90.

Een bundel met eigenhandig geschreven teksten, en prachtig geïllustreerd. De inhoud wil ik typeren als poëtisch beschreven levenswijsheid en handreikingen voor een goede, bemoedigende omgang met elkaar. Geen gedichten in de eigenlijke zin van het woord. Een mooi geschenk voor jonge en oude mensen. Een inhoud die tot nadenken en tot daden stimuleert.

Hans Bouma, Geloven - een verademing. Met tekeningen van Marius van Dokkum. Uitg. Kok, Kampen 1994. 84 blz. f 24,90.

De schrijver wil het christelijk geloof schertsenderwijs in kaart brengen. Hij doet dat onder 42 kopjes op telkens twee bladzijden. De geschreven tekst wordt afgewisseld met gedichten van zijn eigen hand. Gedichten zijn het eigenlijk niet. Een gesprek in korte zinnen, een gesprek met zichzelf, de ander, God en de natuur.

De uitgave is prachtig verzorgd. De tekeningen zijn treffend, de formulering is aansprekend. Maar dan de inhoud. Heiaas kan ik daarover geen goed getuigenis geven. Het gaat om de mens. God gelooft in de mens en blijft hem trouw. Jezus is een bijzonder mens. De speciale visie van de schrijver op de natuur en de dieren komt ook in dit boek naar voren. Geloven is ten diepste een funetie van het menszijn. Op die maat wordt ook de voorstelling van God gesneden. Het spijt me dat zo’n prachtig verzorgd boek geen duidelijker evangelie brengt.

Drs. H.C. Donga, Wij zijn het zelf. Vemieuwing van de kerkelijke gemeente. Uitg. Kok, Kampen 1994. 115 blz. f 24,50.

De auteur is Luthers predikant in Amsterdam. Hij gebruikte een studieverlof om zich te bezinnen op de positie van de kerk in deze tijd. Hij heeft veel aan literatuurstudie gedaan. De boeken van Kuitert, van Wiersinga, van H.H. Miskotte en van mevrouw Bons-Storm worden uitvoerig besproken en behoorlijk positief gewaardeerd.

Daarnaast wordt een overzicht gegeven van het individualisme als hedendaags verschijnsel. Ook de secularisatie en normen en waarden komen aan de orde. Gewoon gemeente zijn, afgestemd op het moderne denken - is het reeept. Inderdaad, wij zijn het zelf, en wij moeten het zelf doen. Dat is een programma met verschillende lagen. Al die lagen komen op een of andere manier aan de orde.

Jasperina Dijkstra, Hij laat mij niet Vallen. Hans van Leeuwen, O Heer tot Wie wij zlngend bidden. Uitg. C. van Baardewijk, Apeldoorn. f 9,60 per stuk (incl. porto), samen f 17,80 (incl. porto). Bankrekening van de Uitgever 692060316, giro van de ING-bank 826319.

Twee heel verschillende bundels verzen. Beide auteurs spreken en zingen vanuit hun levenservaring. Mevrouw Dijkstra is door diepten heengegaan. Hans van Leeuwen, student van onze universiteit, moedigt christenen aan tot zingen.

Elk van beide bundels heeft zijn eigen waarde.

50 jaar Driestar in een veranderende samenleving. Uitg. De Groot Goudriaan, Kampen, in samenwerking met Christelijke Hogeschool Driestar, Gouda 1994. 224 blz. f 34,90.

Hier treffen we de bundeling aan van de voordrachten die verleden jaar zijn gehouden ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Driestar.

Van alle kanten heeft men sprekers laten komen, over zeer uiteenlopende onderwerpen. Ik tel niet minder dan zestien scribenten, de voorzitter van de centrale directie niet meegerekend. Men kan niet zeggen dat de schrijvers alleen uit eigen kring komen, al zijn de meesten daar wel thuis te brengen.

Prof. Van de Beek (Leiden) schrijft sympathiek kritisch, prof. Graafland schrijft sympathetisch-kritisch (voelt u het - kleine - verschil) over moderne literatuur en christelijke politiek. Over ontwikkelingen in de architectuur en de evangelische beweging wordt geschreven. Prof. G. Dekker (religieuze sociologie VU) vertelt het verhaal dat ook in Kampen op het symposium van vijftig jaar vrijmaking was te horen. Nu is het adres veranderd, de boodschap is dezelfde).

Al met al een interessante bundel. Aan de identiteit wordt aandacht besteed. Met genoegen las ik de bundel, al viel de diepgang mij hier en daar wat tegen. De kerkelijke situatie van het achterland bleef wat onderbelicht. Zo ook de ontwikkelingen op theologisch terrein. De bundel is in zekere zin - evenals de viering - een tijdsdocument.

F.A. van Lieburg (red.), De stille luyden. Bevindelijk gereformeerden in de negentiende eeuw. Uitg. De Groot Goudriaan, Kampen 1994. 192 blz. f 45,–.

Dit boek beschrijft de wandel van conventikel-christenen in de negentiende eeuw. Prof. Graafland gaat in op hun theologie. Prof. Van ‘t Spijker bespreekt hun onderlinge verbondenheid. Ze leven soms nog in de kerk, soms ernaast, of ertegenover. Het conventikel neemt ook de plaats in van de kerk.

Tussen afgescheidenen en hen die in de kerk bleven, blijkt er een significant verschil te bestaan. De eerste groep wordt getypeerd door hun belijden van gehoorzaamheid aan het Woord. De tweede groep leefde meer bij ingevingen. Prof. Van Deursen beschrijft hun levenspraktijk, het zoeken van een vrouw, huwelijk, kinderzegen, arbeid en perspectief voor de toekomst. In dit hoofdstuk worden ze scherp geportretteerd. Dr. Zwemer gaat in op de roi van geografische en mentale factoren in het menselijke leven.

Drs. Van Lieburg vat de resultaten samen en borduurt voort op zijn boek over de bevindelijken (gereformeerd piëtisme) in de 18e eeuw.

Er is een register en een uitgebreid notenapparaat. Wij kennen de inhoud van de levensbeschrijving van deze mensen niet, maar krijgen wel een boeiend beeld van hen. Een boek dat de moeite waard is.

Dr. B.J. Oosterhoff, Jeremia. Deel 2, hoofdstuk 11-29. Uitg. Kok, Kampen 1994. 399 blz. f 69,50.*)

Dit is het tweede deel van het commentaar op Jeremia, geschreven door prof. Oosterhoff. Het boek is keurig verzorgd uitgegeven. Gezien omvang, inhoud en omslag is het niet duur.

Prof. Oosterhoff heeft het werk van een geleerde en een vakman geleverd - nauwkeurig, zonder de grote lijn uit het oog te verliezen. Hij kent de details en de boodschap van Jeremia. Het is een lust om met dit commentaar bezig te zijn. Per hoofdstuk treffen we een korte inleiding aan, dan per perikoop hoofdlijnen, inleidende opmerkingen tot de exegese en dan een commentaar van vers tot vers.

Prachtig overzichtelijk en altijd gericht op het doorgeven van de boodschap, met gevoel voor nuanceringen. Allerlei speculaties worden afgewezen. Oosterhoff blijft bij de tekst. Men moet Hebreeuws kennen om dit commentaar te kunnen gebruiken. Dan zal men er veel aan hebben voor zijn kennis van en inzicht in het boek Jeremia.

*) Deze recensie was reeds voor het overlijden van prof. Oosterhoff geschreven en gezet. (red.)

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1996

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

TER OVERWEGING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1996

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's