Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte briefschrijvers,

Het gebeurt vooral de laatste tijd nogal veel dat het schrijven van de vraagstellers veel overeenkomst heeft. Zo zou ik nu twee vragenstellers maar gelijk willen beantwoorden. Er is een vragensteller bij die al een antwoord van me heeft gehad en van wie ik alleen weet dat hij tot de Gereformeerde Gemeenten in Nederland behoort. Hij wil me ook zijn naam nog niet doen weten. Verder is het ook een jong echtpaar dat ik nog niet zo heel lang geleden in het huwelijk bevestigd heb, maar dat heel begrijpelijk voor anderen nog niet wil weten dat men mij geschreven heeft.

De eerstgenoemde vragensteller laat me weten dat hij nog jong is, maar dat hij toch graag weer spoedig een antwoord van me tegemoet ziet, daar de dood hem blijkbaar nogal op de hielen zit. Het antwoord dat ik hem geschreven heb, is goed bij hem overgekomen, maar heeft hem toch weer tot vragen gebracht. Hij heeft een preek horen lezen van dominee Van Reenen over Psalm 146 : 8, over het openen van de ogen der blinden. In die preek schrijft ds. Van Reenen bij zijn derde gedachte over een trapsgewijze genezing. Allereerst wordt de mens gewaar wie men geworden is door de zonde. Men wordt zijn ongelijkvormigheid gewaar aan Gods wet en aan Gods beeld. En verder ziet men ook wat men gedaan heeft. In hetgeen ds. Van Reenen daarvan schrijft, is er voor de vragensteller wel een herkenning, maar als ds. Van Reenen schrijft wat dit uitwerkt, dan wordt de vragensteller het tegenovergestelde zo bij zich gewaar. Ds. Van Reenen schrijft dat zulk een mens een afschuw krijgt van de zonden en de zonden en de wereld een scheldbrief geeft. De vragensteller zou niet graag willen dat ik zijn schrijven zie als een aanval op ds. Van Reenen, maar hij ziet zich door wat ds. Van Reenen hierover schrijft, zo veroordeeld. Men heeft wel goede voornemens, maar dat is ook weer zo gauw voorbij. De vraag is dan hoe ver het gaan kan onder algemene overtuigingen.

Een zelfde vraag kreeg ik ook van het jonge echtpaar, dus men zal kunnen begrijpen dat ik daarom deze vragenstellers maar gelijk zal trachten een antwoord te geven. Ik heb ook nog wel een brief liggen van iemand die gereageerd heeft op een antwoord per brief, maar mij nu geen vraag gesteld heeft, maar alleen heeft doen weten wat er zoal in het mensenhart opborrelt. Hij vindt bij zichzelf niet anders dan een fontein van ongerechtigheid. Men stort in het schrijven nogal eerlijk het hart voor me uit. Maar men mag dat voor de Heere ook doen. Voor de Heere behoeft men niets te verbergen, want Die weet toch wel welk een vuile modderpoel van ongerechtigheid er in het hart des mensen is te vinden. Hij wil alleen maar dat wij het ook goed zullen weten. Weliswaar dat men er niet bang genoeg voor kan zijn, dat zijn overtuiging maar een algemene overtuiging is. Het is nooit te zeggen wie de mens geworden is door de zondeval. Ds. Van Reenen beschrijft het ook wel wat de geestelijke blindheid van de mens van nature betekent. Men luistert ook wel naar vleiers en verleiders en schuwt degenen die hem oprecht waarschuwen en daarin het goede met hem voorhebben, zoals ds. Van Reenen opmerkt. We zien het ook wel in deze tijd, dat er nog wel jonge mensen zijn, die niet zo gerust leven, maar die zich toch te gemakkelijk gerust laten stellen. Het ontbreekt thans ook niet aan verleidende voorgangers, die voorgeven over deze beangstigde jeugd bewogen te zijn, maar die met hun zogenaamde ruim evangelie toch niet de rechte weg aanwijzen. Men wordt maar gelijk naar Jezus gewezen. Die men zomaar aan te grijpen heeft, maar buiten Gods recht om, zonder ooit zich als een heiwaardig schepsel te hebben leren kennen. We zullen moeten weten dat we tegen God gezondigd hebben en we zullen die God ook niet uit de handen moeten kunnen blijven.

De tijd die we beleven brengt het ook wel met zich mee dat veel jonge mensen het roer uit handen verliezen. Ik denk aan wat al de ontwikkelingen die er zijn, met zich meebrengen. Het hoofd krijgt vooral op administratief gebied heel wat te verwerken. Op den duur raakt men het stuur helemaal kwijt. Men gevoelt dat het niet goed gaat en men gaat daardoor wel meer aan de dood denken. Het valt me dan ook wel op dat het juist veel jonge mensen zijn die het moeilijk hebben. Maar hoe worden ze opgevangen? Dat kan ook op een verkeerde wijze geschieden. Enerzijds is het wel verblijdend, als men ziet dat vele jonge mensen in tegenstelling van zovele anderen die op een onverschillige wijze zich uitleven, toch nog oog hebben voor wat deze tijd met al wat er plaatsvindt ons te zeggen heeft. En het is mijn verzuchting dat ik op mijn oude dag ze nog tot een leidsman zal mogen zijn. Maar ik moet ze dan ook wijzen op de gevaren die er dreigen op godsdienstig gebied. Uit het schrijven dat ik krijg, bemerk ik echter wel dat er ook nog onder hen zijn die er bang voor zijn dat de benauwdheden die ze innerlijk hebben te doorstaan, maar op een algemene overtuiging wijzen. Ze worden immers gewaar welk een boos hart ze onder alles door toch bij zich omdragen. Ik kan ze dan ook geen andere raad geven dan om maar veel om ware zielsontdekking te vragen. Dan zal men steeds dieper moeten graven en steeds meer gruwelen bij zich vinden. Men kan met zijn bidden zich dan ook niet op de been houden. Al dat bidden is niet oprecht, want men is een zelfbedoelend schepsel in alles. En dan kan men ook nog wel weten dat er maar Eén is Die helpen kan en dat men Christus zal moeten leren kennen tot zijn zaligheid. Maar hoe zal men nu tot Hem kunnen komen? Nu, daar weten velen op het ogenblik u wel mee te helpen, want men zal het u wel vertellen hoe men die Jezus vinden kan en hoe men onder de leer waarin men van jongsaf onderwezen is, van die Jezus afgehouden is.

Het maakt echter de tijd die we beleven wel dubbel benauwd, als men ziet hoe misleidend men te werk gaat met het jonge geslacht door ze op zulk een oppervlakkige wijze gerust te stellen. Ook dominee Van der Groe heeft het daaronder in zijn tijd al zo benauwd gekregen. In die tijd heeft de vaderlandse kerk zich ook wel rijp gemaakt voor de afscheiding die er gekomen is. Dat wordt meest zo niet gezien. En men wil dat zo ook niet zien. Maar men moet zich dan ook maar eens meer in de geschiedenis verdiepen. Men kan dan weten hoe dominee De Cock van Ulrum in de weg der bekering zijn vrijzinnige opleiding onder prof Hofstede de Groot heeft moeten prijsgeven. Het is daarom wel goed als men zijn nagelaten werken eens goed doorneemt. Als hij na zijn bekering de zuivere gereformeerde leer goed is gaan onderzoeken, hoe scherp heeft hij zich toen tegen al die dwaalgeesten opgesteld. En toen is de Heere juist nog wonderlijk gaan werken juist onder hen die zich van de vaderlandse kerk hebben moeten afscheiden. Dat wil men meest ook maar niet zien. Men wil de vaderlandse kerk altijd nog maar hervormen, maar die hervorming loopt echt wel op een mislukking uit. Was het dan alles het echte Israël Gods dat eenmaal de vaderlandse kerk verliet? Nee, er ging ook wel gemengd volk mee uit. De geschiedenis zegt ons dat wel. En daarmee wil men dan ook wel aantonen dat een afscheiding nooit goed kan zijn. Ik heb een veeljarige ambtelijke loopbaan achter me liggen, maar heb in al die jaren wel mogen ervaren dat Gods Geest Zich niet van me onttrokken heeft omdat ik buiten de vaderlandse kerk mijn werk deed. En de Heere heeft dat werk ook voor Zijn oprechte volk dat Hij nog onder ons had, dienstbaar willen stellen. Maar dit even terloops, want ik wil maar even aantonen dat Van der Groe wel wat aan heeft zien komen, al heeft hij ook niet precies kunnen weten wat er zou gaan gebeuren.

Ik wil dan ook uit de geschriften van Van der Groe nog wel graag iets citeren, om daarmee te doen zien hoe scherp hij wist te onderscheiden tussen een algemene en een zaligmakende overtuiging. In de geschriften van de Erskines heeft hij verschillende voorredes geschreven. Het blijkt daaruit ook wel

dat hij de Erskines beter heeft verstaan dan zovelen die deze schrijvers voor hun verkeerde leeropvatting willen gebruiken. De Erskines waren toch zo ruim in het aanbod van genade? Van der Groe was toch zo geheel anders in zijn preken en schrijven dan de Erskines? Als men dat denkt, wil ik u aantonen dat zijn voorredes op de werken van de Erskines duidelijk doen zien dat hij beter verstond wat de Erskines bedoelden dan de zovelen die van hun geschriften misbruik maken. Zo schrijft hij het volgende: ledere zondaar, die onder het Evangelie leeft, heeft wel altijd vrijheid om uit kracht van de algemene aanbieding van Christus, Hem als een vrij genadegeschenk van Gods eeuwige liefde voor zich in het bijzonder te omhelzen en aan te nemen en zijn zaligheid alleen in Hem te zoeken. Het woord des Evangelies wordt gezonden tot een iegelijke mens, die hetzelve hoort verkondigen, en verzekert hem, in de naam van de God der waarheid. Die niet liegen of bedriegen kan, dat Christus, met al Zijn zaligheid en algenoegzaamheid, gewisselijk ook de zijne is, indien hij Hem, met een oprecht geloof, waarlijk begeert te ontvangen, zoals Hij ons geheel om niet aangeboden en geschonken wordt en "ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing", 1 Kor. 1 : 30. Doch hoe wijd de weg tot Christus, door God Zelf in het Evangelie voor een ieder ook wordt open gezet, en dat die dorst heeft, vrijelijk mag komen en die wil, het water des levens om niet, voor zich mag nemen, zo zal toch nimmer enig zondaar om de Heere Jezus waarlijk verlegen zijn of Hem oprecht gelovig tot zijn Verlosser en Heere met volkomen verzaking van alles, begeren te omhelzen, tenzij hij alvorens zulk een levendig en geestelijk gevoel van zijn rampzalige en doemwaardige staat buiten Christus bekome, als hem gans verloren en radeloos bij zichzelf doet nederzinken. Hij zal anders nooit, met een volkomen hart, daartoe kunnen resolveren, om zich als een vervloekt en onmachtig goddeloze, uit enkele genade door Christus te laten zaligen, en al zijn boezemzonden en wereldse begeerlijkheden gans gewillig verzaken tenzij dan, dat de last zijner zonden en van Gods vloek en toorn, hem zo zwaar op het hart drukke, dat hij het daar onmogelijk langer onder stellen kan. En ziet, hiertoe komt nu de Heilige Geest de wereld van zonde overtuigen, ten einde Hij, door dat middel, der mensen gemoederen voor de Heere Jezus zou bereiden en openen, om Hem oprecht gelovig, in hun binnenste te ontvangen."

Van der Groe spreekt dus wel van een ruim aanbod van Christus, maar houdt toch gelijk vast aan de voorwaarde van geloof en bekering en zegt ons tegelijk duidelijk waarin die bekering en dat geloof zich doen kennen. Daarbij spreekt hij ook meer over een aanbieding van Christus dan van genade. En dat is geheel in overeenstemming met wat in hoofdstuk 3 en 4 van de Dordtse Leerregels wordt gezegd, als we daar lezen: "Dat er velen door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, niet komen en niet bekeerd worden, daarvan is de schuld niet in het Evangelie, noch in Christus, door het Evangelie aangeboden zijnde, noch in God, Die door het Evangelie roept, en zelfs ook die Hij roept, onderscheiden gaven mededeelt, maar in degenen die geroepen worden." Men komt ook nu steeds met dat artikel aandragen, om ons te laten zien dat in de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten wel duidelijk over een aanbod van genade wordt gesproken. Maar er wordt in dat artikel niet over een aanbod van genade, maar over een aanbod van Christus gesproken. En dat woord aanbod heeft de betekenis van voorstellen, zoals in de Heilige Schrift ook over een voorstellen en een verkondigen van Christus gesproken wordt.

Van der Groe zegt ook verder nog in die voorrede op de werken van de Erskines: Hierin ligt het wezenlijke onderscheid tussen een zaligmakende en een algemene overtuiging, dat, wanneer zij beide haar einde bekomen, de eerste altijd eindigt in een zuiver werk des geloofs, waardoor de ziel verenigd wordt met Christus, terwijl de andere, of ongevoelig zonder enige vrucht voorbijgaat, of anders uitloopt in een bedrieglijk werk des waangeloofs, waardoor de geveinsde zichzelf met Christus en de genade op een valse grond vertroost. De reden hiervan is, dewijl de zaligmakende overtuiging een krachtdadig werk des Heiligen Geestes is, dat doordringt tot diep in de grond en aan de wortel van 's mensen hart, hetwelk daardoor gans verbroken en verbrijzeld wordt, zodat hetzelve geen kracht meer behoudt, om zich door een vijandige ongelovigheid tegen Christus en de vrije genade Gods langer enigszins aan te kanten. De Geest werkt hier zo krachtdadig door, in 's mensen ziel, met Zijn scherpe en levendige overtuiging, en Hij voert aldaar het zwaard en de hamer van Gods Woord zodanig aan, dat die ziel daarvan geheel doorwond en aldus genoodzaakt wordt, om als een verslagene aan Christus' voeten neder te vallen, en het gans aan Hem over te geven, uitroepende: Heere, Gij hebt mij overreed, en ik ben overreed geworden; Gij zijt mij te sterk geweest, en hebt overmocht". Jer. 20 : 7.”

Beide briefschrijvers hebben me doen weten dat ze er bang voor zijn dat hun overtuiging slechts uitwendig is en dus niet ter zaligheid leidende. Die voor mij nog onbekende vriend heeft me gevraagd om spoedig zijn vraag te beantwoorden, want hij ziet steeds de dood voor ogen. Ik hoop dat het eens spoedig sterven voor hem zal mogen worden in dit leven, want we moeten leren sterven vóór het sterven. Dan kan het een wonder voor ons worden, als onze weg ophoudt en het sterven voor ons wordt, als dan de weg ten leven ons in Christus ontsloten wordt. Het is wel waar dat in de weg der zaligmakende overtuiging een Goddelijke trekking der liefde is, zodat we dan toch ook steeds nog wel een hoop mogen hebben dat er een werk des Heeren in ons te vinden zal mogen zijn. Gods Geest werkt het echter er op aan dat het eens gans buiten hoop voor ons wordt.

Van der Groe zegt ook nog in diezelfde voorrede: "En voorzeker, deze is des Geestes zaligmakende overtuiging, wanneer Hij krachtdadig komt werken in onze harten, om ons te overtuigen, niet slechts van onze zonden tegen de wet, maar ook van onze bijzondere zonde tegen het Evangelie; en dat wij in Christus en aan de waarachtige beloften Gods met onze harten niet geloven, dat wij gans gezonken liggen in de poel des ongeloofs en van volstrekte vijandschap tegen God en dat wij ons, in Zijn eigen beraamde weg van loutere genade door Christus, niet willen laten behouden. Zolang dan iemand, van deze zonde des ongeloofs door Gods Geest niet levendig in zijn hart overtuigd wordt, kan al zijn andere overtuiging welke hij ook moge hebben, toch geenszins genoegzaam zijn, om hem in ware zielsverslagenheid, oprecht gelovig tot Christus te doen komen."

Ik wil besluiten met nog een enkele opmerking te maken die het misschien nog duidelijker voor u maakt wat Van der Groe bedoelt. De Heere Jezus heeft de bekende gelijkenis gebruikt van de verloren zoon en de oudste zoon. Ik heb al verschillende predikanten de opmerking horen maken dat misschien de oudste zoon ook nog wel bekeerd geworden is. Maar men heeft dan niet begrepen dat de Heere Jezus in deze gelijkenis de eigengerechtige Joden en Farizeeërs heeft doen weten dat het lichter is dat een kemel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke in het Koninkrijk Gods ingaat. Dit heeft Hij gezegd als de rijke jongeling tot Hem gekomen is en bedroefd van Hem is weggegaan. In het Evangelie van Markus lezen we dat als al de discipelen Jezus verlieten bij Zijn gevangenneming in de hof van Gethsémané, er een zeker jongeling was die Hem nog wilde volgen. Hij had een lijnwaad omgedaan over het naakte lijf. Maar de krijgsknechten grepen hem en het lijnwaad verlatende, is hij naakt van hen gevloden. Ze grepen hem juist bij dat lijnwaad vast. Als hij naakt tot Jezus was gekomen, had hij bedekt met Zijn gerechtigheid heen kunnen gaan. Ik zeg daarmee niet, dat een vroom godsdienstig mens niet bekeerd kan worden. Maar men zal dan toch dat fijne lijnwaad van zijn eigengerechtigheid moeten verliezen. Dat is het wat ik u samen toewens. Daartoe mocht de Heere de ontdekkende werking van Zijn Geest u niet willen onthouden. Dan zal het u gans onmogelijk worden om nog behouden te kunnen worden, maar wat dan onmogelijk is bij de mensen, is mogelijk bij God. Weest samen hartelijk gegroet en Gode en Zijn genade bevolen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 juli 2003

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 juli 2003

De Wachter Sions | 8 Pagina's