Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE VROUW EN HET AMBT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE VROUW EN HET AMBT

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

17.

Diakonessen in de Oude Christelijke Kerk

In antwoord op de vraag, of de vrouw in de kerk draagster van een ambt kan zijn, luidt het antwoord, dat vanuit de Oude Christelijke Kerk tot ons komt ontkennend voor het ambt van predikant en ouderling. Omtrent vrouwelijke diakenen is er echter wel het één en ander te zeggen.

In de Bijbel zelve wordt alleen van Phébe gezegd, dat zij een „diakonos" was. „Ik beveel u Phébe, onze zuster, die een dienares (diakonos) is der gemeente, die te Kenchreen is". Hier is echter geen enkele noodzaak om een aanduiding van een ambt of zelfs van een bepaalde stand in de gemeente gesproken te zien. Zij diende de gemeente met de gewone middelen, die reeds tevoren genoemd zijn: herbergzaamheid en dienstbetoon. Waarschijnlijk was zij het, die de Romeinenbrief naar Rome overbracht. De aangehaalde tekstwoorden vervolgen: „opdat gij haar ontvangt in de Heere, gelijk het de heiligen betaamt en haar bijstaat in wat zaak zij u zou mogen van doen hebben; want zij is zelve een voorstandster geweest van velen, ook van mij zelf." Uit dit alles volgt niet, dat Phébe het ambt van een vrouwelijke diaken heeft vervuld.

Wij komen tot de conclusie, dat van diakonessen of vrouwelijke diakenen in de Bijbel geen sprake is. De lezer zal zich nog herinneren, wat over de weduwen is opgemerkt. De verklaring van 1 Tim. 5 : 9, 10 liet in elk geval de mogelijkheid open, dat weduwen allerlei werken van barmhartigheid in de gemeente konden doen. Letten wij er nu op hoe zich dit viduaat, deze dienst der weduwen in de christelijke kerk heeft ontwikkeld.

Een onderzoek naar het vrouwelijk diakonaat wordt belemmerd door het spraakgebruik. Het woord diakones komt vrij vaak voor in de geschriften der ouden, zonder dat wij kunnen zeggen, wat daarmede precies bedoeld is. De kerk kende in de eerste eeuwen weduwen, die allerlei diensten van barmhartigheid in de gemeenten waarnamen en daarvoor door de gemeente van levensonderhoud werden voorzien. *) Daarom noemt Polycarpus deze weduwen „het altaar Gods". Voor deze weduwen werd niet altijd vastgehouden aan de vereisten, welke in de brief aan Timotheüs worden genoemd. De leeftijdsgrens varieerde van 60 tot 50 en tot 40 jaar. In de tijd van Ignatius komen er in Smyrna ongehuwde vrouwen voor, die weduwen worden genoemd.

Langzamerhand komt de ongehuwde stand naar voren, de maagden, die vrijwillig het huwelijk verzaken komen in ere en worden aangesteld om allerlei bezigheden in de gemeente te verrichten. Voor zover het eigenlijke weduwen betreft werd wel streng de hand gehouden aan de eis, dat zij maar eenmaal gehuwd mocht zijn. In lijsten, waarop de ambtsdragers der gemeente vermeld worden, komen de vrouwelijke diakenen voor onder de titel „weduwen" en worden zij genoemd na de diakenen, dus: bisschoppresbyter-diaken-weduwe.

In de Oosterse kerk blijft het vrouwelijk diakonaat, althans het woord, bestaan tot in de achtste eeuw, in de Westerse kerk verdwijnt het reeds in de helft van de derde eeuw. Dit laatste vond zijn oorzaak in de plaats, die verschillende vrouwen innamen in ketterse bewegingen. Montanus, de stichter van het Montanisme, trad op naast twee profetessen, en in andere secten kwamen eveneens grote uitwassen voor, waar vrouwen een vooraanstaande plaats innamen, soms met de droevigste gevolgen.

In het algemeen krijgt in de geschiedenis de vrouw een plaats in het ambt in de secten, zoals wij nog nader zullen zien. Daartegenover stelde zich de grote Kerk van het Westen, met als gevolg, dat de vrouwendiensten tot het uiterste worden beperkt en weldra geheel verdwijnen. De weduwen, die nog wel genoemd worden, zijn gemeente-armen geworden zonder meer. Lagere rangen van de geestelijkheid werden ingevoerd, sub-diakenen, deurwachters, enz. en tegelijkertijd verdwijnen dan de vrouwen uit de kerkelijke bedieningen. Evenwel, in de Oosterse kerk blijft het vrouwelijk diakonaat voortbestaan.

Reeds van het begin af was er echter onderscheid geweest tussen mannelijke en vrouwelijke diakenen, want de laatsten werden niet met handoplegging ingezegend, doch aangesteld. Tegenover de secten, waarop wij doelden, worden ook de Oosterse kerkenordeningen scherper in het omlijnen van de taak en het wezen der

diakonessen. De Egyptische kerkenorde stelt nadrukkelijk vast, dat de „weduwe" niets met de bediening van Woord en Sacrament te maken heeft. Men wil het vrouwelijk diakonaat niet afschaffen, maar geeft het toch niet meer ruimte, dan alle gemeenteleden hebben.

De Syrische kerkenorde laat de „weduwe" niets doen zonder opdracht en toestemming van de bisschop. Hier blijven zij de behoeftigen der gemeente, worden ondersteund, en behouden de aanduiding „altaar Gods". Het is duidelijk, dat van een diakonaat door weduwen uitgeoefend, geen sprake meer is.

Maar in de Oosterse kerk kwam een nieuwe stand op, niet de weduwen, maar de diakonessen. De barmhartigheidszorg, die de diakenen aan mannen oefenen, wordt aan vrouwen door diakonessen gedaan. Zij verpleegden zieke christinnen in heidense huizen, waar mannen geen toegang hebben, bij de doop der vrouwen zalven zij het lichaam, de bisschop zalft slechts het hoofd. Dit diakonessenambt heeft de zelfde waardering als de andere ambten in de kerk. Slechts weduwen, die éénmaal getrouwd waren geweest en lang weduwe waren of oudere ongehuwd gebleven vrouwen konden diakones worden, slechts bij hoge uitzondering gehuwde vrouwen.

Tegenover de secten wordt herhaaldelijk beklemtoond, dat de kerk geen vrouwelijke bisschoppen en ouderlingen kent. De diakones heeft niets met het altaar te doen. Zij staan aan de vrouwendeuren der kerk, wijzen de arme vrouwen een plaats, zij doen huisbezoek en verplegen zieke vrouwen. Zo telde de hoofdkerk in Constantinopel eeuwenlang 40 diakonessen. Zij worden langzamerhand geordend onder de diakenen, zodat wij dezelfde volgorde krijgen als eertijds bij de weduwen: bisschop - ouderling - diaken - diakones. Na de achtste eeuw schijnt het vrouwelijk diakonaat in 't Oosten evenals in 't Westen te zijn opgehouden. Wel wordt de naam diakones nog gebruikt, maar dan als aanduiding van nonnen in de kloosters. Over de werkzaamheid van de kloosterbewoners hopen wij echter in het vervolg nog afzonderlijk te spreken.

Evenals in het Oosten treffen wij ook in de Westerse Kerk de titel diakones aan, die hier echter aan "het Oosten is ontleend en doorgaans de aanduiding is voor kloosterzusters. In Ierland heeft de Kerk in de 5de eeuw ook vrouwen toegelaten tot de altaardienst, maar in de 6e eeuw heeft men deze dienst hen weer ontnomen. Klachten van bisschoppen over vrouwen, die het Avondmaal (de mis) bedienden, komen ook in de Bretonse kerk tot aan het einde der zesde eeuw voor, terwijl de decreten uitgevaardigd tegen de wijding van diakonessen tot het priesterambt in de Gallische en Spaansche kerken wel niet overbodig zullen zijn geweest. De neiging om vrouwen in het ambt te plaatsen werd door de leiding der kerk steeds onderdrukt en hoevele malen deze neiging zich kon uiten in daden is niet meer na te gaan. Met dat al was en bleef het diakonessenambt in hoofdzaak afgeschaft, zodat de secte der Katharen de kerk juist het verwijt maakten, dat zij geen diakonessen meer bezat. Hier treffen wij wederom een secte aan, die het ambt der vrouw handhaaft. Zoals wij reeds opmerkten, was dit met tal van secten het geval.

Samenvattend kunnen wij zeggen, dat de Oude Christelijke Kerk in het begin wel het ambt der diakonessen op verschillende plaatsen gekend heeft, maar dat dit ambt al spoedig is afgeschaft. Bovendien is na het einde der derde eeuw de houding der kerk als geheel uitgesproken tegen de instelling van vrouwen in een ambt. Waar het diakonessenambt is voorgekomen, was de diakones zelden gelijkberechtigd met de andere ambtsdragers. Hieruit blijkt dat een beroep op de Oude Kerk om de vrouw in het ambt te plaatsen, niet bijster veel gewicht in de schaal legt, veel minder dan wel eens wordt voorgegeven. En voor het leerambt vinden wij in de ganse kerk geen steun, wijl alleen sommige secten de vrouw het prediken hebben toegestaan. Kennis van de historie der kerk bevestigt ons in onze tevoren uiteengezette mening en doet zien, dat het woord der apostelen in de oude kerk meer gezag had op dit punt, dan velen vermoeden.

R.

H. G.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 oktober 1948

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE VROUW EN HET AMBT

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 oktober 1948

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's