Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

De kerk? Volkomen oninteressant!
We hebben jaren achter ons liggen, waarin veel aandacht is geschonken aan wat we gemakshalve maar zullen noemen: kerkverlating. Er is gespeurd naar de achtergronden en oorzaken van een en ander. Een klein boekenplankje is er vol over geschreven. Intussen ebt de belangstelling weer af. Zo gaat dat immers veelal met zulke themata. Je kunt dat betreuren of toejuichen. Helpen doet het niet veel.
In bepaalde sectoren van de verschillende kerken is wel bezinning op gang gekomen over de toekomst van de kerk. Hoe moeten we verder na de forse kaalslag van de voorbije decennia? Is er nog een begaanbare weg door de woestijn, waarin we beland zijn in de huidige cultuur? Daar waar het kerkelijk leven nog tamelijk overeind staat, zoals globaal genomen binnen de gereformeerde gezindte het geval is, is genoemde bezinning nauwelijks nog aan de orde. Eerder valt de vraag naar de toekomst te vernemen daar waar de kerk de harde klappen van verval en leegloop heeft ondergaan en bij de brokstukken min of meer amechtig neerzit. Te denken valt aan de positie van de christelijke gemeente in de grote steden. In 'Kerk en theologie' (uitg. Boekencentrum) van oktober 1990, een themanummer over 'Apostolaat in Nederland', zijn vier verslagen te lezen van predikanten uit de grootste steden van ons land, resp. Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht n.a.v. de aan hen voorgelegde vraag 'hoe zij in de praktijk van hun werk de gemeente als missionaire gemeente zien'. Het meest aangrijpend en droefgeestig is het verslag dat ds. H. de Lange over zijn wijkgemeente in de stad Rotterdam geeft. Hij schrijft onder het opschrift 'Manhattan aan de Maas' o.a. het volgende:

'Zeven jaar ben ik nu predikant in Rotterdam..., een soms ontmoedigende en deprimerende tijd, ondanks het goede dat er telkens ook weer is. Het klinkt misschien gechargeerd, maar vaak heb ik het gevoel in de stad aan het front te staan. Een front met als tegenover de geseculariseerde wereld, die onvermomd oprukt. (Niet dat ik meen, dat de geseculariseerde wereld aan de stadsgrens halt maakt en aan dorp en platteland voorbijgaat, maar het is hier onverbloemder, harder.) Een front ook, dat snel afbrokkelt en ineenstort op ditzelfde moment, ondanks alle terugtrekkende bewegingen van bezuinigingen op gebouwen en predikantsplaatsen om de linies korter te maken en zo nog te redden wat er te redden valt van het kerkelijk leven. Hoewel... front is misschien toch ook niet het juiste woord, want een werkelijke tegenstander kan niet genegeerd worden en dat gebeurt met de kerk in Rotterdam wel. We zijn volstrekt oninteressant geworden.
Een enkele keer krijg ik het gevoel, dat het met de kerk in de stad-nu gaat, zoals met de christelijke gemeenten in Noord-Afrika ten tijde van de opkomst van de islam. Het christelijk geloof had er kennelijk zo weinig meer te betekenen, dat heel christelijk Noord-Afrika in één ruk weggevaagd kon worden door de islam. Iets dergelijks zie ik m.n. in de steden van West-Europa nu ook gebeuren. De kerk overleeft twee wereldoorlogen (met omverwerping van alle "christelijke" waarden), de technische en sexuele revoluties, de welvaart en het individualisme — en er valt nog veel meer te noemen — de kerk zoals we haar in de stad kenden overleeft het niet. Het kerkelijk leven in Rotterdam, ook in mijn wijk, heeft gebloeid en sterft nu snel af. Het is over.'

Wie oudere Rotterdammers weleens heeft horen vertellen over het rijke kerkelijke leven van vóór de oorlog en de jaren erna, kan de aangrijpende neergang van thans nauwelijks met droge ogen aanschouwen. Je hoort er veelal bepaalde oorzaken bij noemen. We gaan daar hier aan voorbij, maar constateren slechts. Ds. De Lange vervolgt, na zijn visie te hebben gegeven op allerlei oorzaken, zijn verhaal toegesneden op de vraag naar de missionaire gemeente in zo'n situatie als volgt:

'In deze situatie staat er dus ook een kerk en er is nog steeds een hervormde gemeente, die 's zondags samenkomt en soms ook door de week (maar 's avonds niet, want dan ga je niet meer over straat en dan doe je ook niet meer open, als je niet een uitdrukkelijke afspraak hebt).
Ook deze gemeente wordt geconfronteerd met de vraag naar apostolaat. Missionaire gemeenten zijn — gezonden zijn in deze geseculariseerde wereld... En dan moet ik u eerlijk bekennen: mijn (voor alle duidelijkheid: midden-orthodoxe) gemeente en ook ik-zelf, we weten het eigenlijk niet zo goed. Misschien valt het u tegen. Mogelijk had u meer elan verwacht. Toch biecht ik het maar op zoals het is: de woorden "apostolaat", "missionair", we weten er niet zo goed raad mee en als ik dat neerschrijf doe ik dat niet zonder het besef dat het anders zou moeten zijn.
Alleen: wij zijn een restant van wat in vroeger dagen een glorieus stuk hervormd kerkleven was, met volle kerken en waar grote namen onder de voorgangers gerekend werden. Een restant in een veel te groot kerkgebouw, dat tot grote schrik van vele overgeblevenen nu ook nog dreigt te moeten verdwijnen, een gebouw overigens, waar iedere intimiteit en gemeenschapsbeleving op voorhand verloren is.

We zijn nu nog met een handjevol ouderen over — ± 90% van de kerkgangers is (ruim) boven de 60. Ouderen, die steeds ouder worden tot de dood volgt. En soms heb ik wel eens het gevoel, dat stervensbegeleiding een van mijn voornaamste taken is — stervensbegeleiding van personen en van een gemeente. Voor zover de cijfers van het kerkbezoek als graadmeter kunnen dienen, spreken ze boekdelen. Twintig jaar geleden gemiddeld nog zo'n 500 à 600 kerkgangers. Zeven jaar geleden 240. Inmiddels is dat aantal gedaald tot gemiddeld ruimschoots onder de 200.

En natuurlijk, ik weet het, er zijn ook nog wel jongeren. Jaarlijks zijn er tot nu toe nog steeds wel vijf à zes mensen geweest, die belijdenis deden, maar meestal waren het studenten, die na verloop van tijd hun tijdelijke gemeente weer verlieten. En er waren ook de jonge stellen, maar zodra er kinderen kwamen of als ze het zich konden veroorloven, gingen ze (begrijpelijk) op zoek naar een ééngezinswoning, die in de wijk niet te vinden is.
Ik ben bang, dat de hervormde kerk steeds verder uit dit stuk stad zal verdwijnen i.p.v. dat we missionaire gemeente zullen zijn. En wat voor ons geldt, gaat ook op voor de gereformeerden en voor de katholieken.'

Ds. De Lange geeft toe dat bij hem en zijn kerkeraad telkens de vraag door het hoofd spookt: hoe lang nog? Rotterdam... Manhattan aan de Maas..., maar een kerk zag ik in haar niet, aldus het slot van zijn relaas.

Stedelingen mogen opbloeien
Dat staat boven het verhaal van ds. C. Blenk geschreven. Uit zijn visie geven we het slotgedeelte door. Immers, de vraag is intrigerend: heeft een reformatorische prediking en een gereformeerde manier van kerk-zijn in onze tijd méér ingang bij moderne mensen dan een midden-orthodoxe trant van preken en liturgie-vieren? Ds. Blenk signaleert bemoedigend dat in elke grote stadsgemeente de 'orthodoxie' toch aanwezig is. Maar 'redt' zij het nog in een volstrekt geseculariseerde omgeving met de 'oude boodschap'? We citeren ds. Blenk:

'In heel Amsterdam slaat de kerkverlating toe. Men zegt dat nog 3 à 4% van de bevolking naar enigerlei kerk gaat! Hervormd Amsterdam moest van 25 naar 15 predikantsplaatsen terug. Herstruktureringsplannen faalden, o.i. door de ontbrekende diagnose: heeft — naast sociologische factoren — de prediking schuld? Nú wordt herstrukturering bepleit vanuit het na-oorlogse 'apostolaat' — diakonaal ingevuld dan. Maar over Godsverduistering geen woord: men maakt zich meer zorg om "mensverduistering". Wat de centrale diakonie daartegen doet is indrukwekkend. Maar o, die blindheid voor Godsverduistering! Teken van de verduistering zelve. Maar is het bij de "heilige rest" dan licht? Zelfkritiek is geboden. Ja, Godzoekers grijpen menigmaal moed. Ja, reformatorische prediking slaat aan (bepaald niet alleen bij eigen "aanhang") want zij raakt het hart. Zij predikt genade voor zondaars. Maar hebben we de "grote traditie" (Augustinus. Reformatie) niet verpakt in de "kleine traditie" (oude berijming), zo vraagt ds. W. Dekker ons. Zijn we ons bewust van onze eigen subcultuur? Is de drempel van een reformatorisch monument niet te hoog? Van welke aard is die drempel eigenlijk? Theologisch? Liturgisch? Traditionele liturgie vervreemdt soms, maar is voor terugkerenden (missionair dus!) meer herkenbaar. Vaste normen-en-waarden stoten soms af maar trekken even vaak aan. Ik denk aan enkele homofiele mannen, die zelf getuigden door God te zijn "stilgezet": zij zochten deze prediking; één heb ik mogen dopen; één heb ik als een koningskind mogen begraven. Voor zulken geen drempel, maar een open deur. De drempel naar de buurt is eerder niet-theologisch: onze kerkgangers bezoeken de Jordaan wel, maar zouden er niet willen wonen. Hoe zouden dan Jordanezen bij ons willen wonen? Anderzijds zijn allerlei mensen wèl de drempel overgekomen.
De "mentale" gemeente is verspreid over de hele stad. Zij gaat niet in het missionaire op. Zij heeft ook zelf zielszorg nodig: via huisbezoek en kringwerk. Maar dat pastoraat krijgt telkens een apostolaire spits: juist een diaspora-gemeente krijgt kansen door heel de stad heen: schippers onder schippers, studenten onder studenten, verplegend en onderwijzend personeel her en der.
Want: genade maakt gunnend.'

Is mijn conclusie terecht als ik uit ds. Blenks verhaal concludeer, dat de reformatorische prediking ook in een volstrekt seculier kader toch een klankbodem kent en ontvangt, vooral waar het menselijk dus schuldig bestaan voor anker mag gaan bij de liefde Gods in de Heere Jezus Christus? Waar de kerk niet opgaat in het apostolaat, maar haar wezen mede bewaart in een bijbelse prediking en pastoraat?

Evangelisatie in de context van secularisatie
Het themanummer van 'Kerk en Theologie' bevat ook een boeiend artikel van de Anglicaanse bisschop Lesslie Newbigin. Hij is o.a. bekend geworden om zijn bezinning op de vragen van de secularisatie en het antwoord dat de kerk hierop dient te geven m.n. in onze Europese samenlevingen. Wat Newbigin in 'Kerk en Theologie' van oktober 1990 schrijft, biedt niet zoveel nieuws aan wie van zijn opvattingen intussen op de hoogte is.
Newbigin herhaalt zijn opvatting, dat een menselijke samenleving nimmer kan floreren zonder enig gemeenschappelijk geloof. Het optimistische vertrouwen op de methoden van de empirische wetenschap is ijdel gebleken. Als mensen geen antwoord meer krijgen op vragen als 'Waar is het menselijk leven goed voor?' of 'Wat is het doel van het menselijk leven en van de hele schepping?', dan zullen ze de daardoor ontstane leegte gaan vullen met het zoeken naar onmiddellijke bevrediging in drugs, sex, zinloos geweld waardoor men probeert het gevoel van zinloosheid tot uitdrukking te brengen. 'We moeten eindeloos beziggehouden worden en we moeten afgoden hebben om de lege ruimte te vullen waaruit de levende God verdreven is.' Seculiere mensen stellen het rationele deel van hun bestaan tevreden met het vertrouwen in de resultaten van de wetenschap. Maar ze blijven zitten zonder antwoord op de vraag naar de uiteindelijke zin. En daar, aldus Newbigin, staat de weg open voor het pantheon van afgoden die het irrationele deel van het leven moeten invullen.

Hoe kan de kerk in zo'n wereld nog aankomen met het evangelie? Evangelisatie in de context van secularisatie, staat er boven Newbigins artikel. De 'seculiere' samenleving is geen neutraal gebied waarin we de christelijke boodschap kunnen 'droppen'. Het is een gebied dat al door andere goden is bezet. We hebben te maken met allerlei 'vorstendommen en machten'. Wat is in zo'n wereld nu eigenlijk evangelisatie?

Schaduw van Pelagius
Newbigin constateert dat in veel evangelisatiewerk van de christelijke gemeente de 'schaduw van Pelagius' rondwaart. We zijn als kerken krampachtig bezig (geweest?) de zaak overeind te houden, om nog te redden wat er te redden valt, om nieuwe aanhangers te werven, een wettische dwang tot evangelisatie. Daar moeten we vanaf, vindt hij. Je vindt deze visie trouwens ook niet bij Paulus.

'In tegenstelling tot deze manier van kijken is het een opvallend feit, dat we in alle brieven van Paulus geen enkele plaats vinden waar de apostel de plicht van evangelisatie op de kerk legt. Het Evangelie is zo'n geweldige realiteit, dat hij er met geen mogelijkheid over kan zwijgen: "Wee mij als ik het evangelie niet preek" (1 Cor. 9 : 16). Hij schijnt het vanzelfsprekend te vinden dat hetzelfde geldt voor zijn lezers. Hij talmt niet zijn vrienden te waarschuwen, te overreden, te berispen; het is voor hem een zaak van leven of dood dat ze volkomen trouw zijn aan Christus. Maar hij verplicht hen nooit om erop uit te gaan om te evangeliseren. Waarom zou dat zo zijn?
De eerste evangelisatie in het Nieuwe Testament is de aankondiging door Jezus dat het Koninkrijk van God nabij is. Dat is, als we het zo mogen stellen, geen kerkelijk nieuws, maar wereldnieuws. Het gaat niet over "waarden", maar over "feiten". Het is, strikt gesproken, nieuws, en het vraagt een direct en daadwerke­lijk antwoord. Er is onmiddellijk opwinding. De mensen stromen toe om het te horen. Maar het lijkt wel alsof Gods heerschappij niet datgene was wat we verwachtten. Er is zowel enthousiasme als verwerping. Aan het eind is er verraad, veroordeling en dood. Gods heerschappij is per slot van rekening niet gekomen. Er is wanhoop en zelfmoord. Maar wat het einde leek is het nieuwe begin. Het graf is leeg, Jezus is opgestaan, de dood is overwonnen. God regeert per slot van rekening toch. Dan is er een uitbarsting van vreugde, nieuws dat niet geheim gehouden kan worden. Iedereen moet het horen. Een nieuwe schepping is begonnen. Men hoeft niet opgeroepen te worden tot de "taak" van evangelisatie. Als deze dingen werkelijk waar zijn dan moeten ze verteld worden. Ik denk dat daarom Paulus zijn lezers niet hoefde te herinneren aan de plicht van evangelisatie.'

We hebben als kerk ons het ware verhaal laten ontfutselen dat de Bijbel over ons vertelt, aldus Newbigin. We hebben het goed gevonden dat de Bijbel werd ingepast als een klein draadje in het geheel van de westerse beschavingsgeschiedenis. Maar we moeten weer terug naar de gedachte dat de Bijbel het echte verhaal, het ware verhaal is, het verhaal dat uitlegt wie wij eigenlijk zijn, waar we vandaan komen en waar we heen gaan.

'Ik heb het voorbeeld van Paulus genomen om in overweging te geven dat we misschien een essentieel punt missen als we over evangelisatie spreken als over een plicht. Men zou ook kunnen wijzen op het opvallende feit, dat bijna alle evangelisatie-preken die in de Handelingen der Apostelen worden verteld, antwoorden zijn op vragen die gesteld zijn en geen verhandelingen die gegeven worden op initiatief van de spreker. Het lijkt wel dat, als de kerk getrouw het ware verhaal leeft, de evangelisatie-dialoog niet door de kerk wordt aangegaan, maar door iemand die de aanwezigheid van een nieuwe werkelijkheid voelt en meer wil weten over het geheim daarvan.'

Nieuwe werkelijkheid
Hoe komt de 'nieuwe werkelijkheid' in de bekendheid? Newbigin wijst dan op drie wegen: op een bepaalde manier van het leven te delen, op daden en op woorden die de daden uitleggen.

'Het eerste en fundamentele is een bepaalde manier van het leven te delen. In het middelpunt van dat leven zal de lofprijzing staan. Lucas vertelt ons dat het eerste antwoord van de eerste discipelen op de opstanding van Jezus was dat "ze terugkeerden naar Jeruzalem met grote vreugde en voortdurend in de tempel waren. God prijzende". (Lucas 24 : 51). Een gemeenschap van mensen die temidden van alle pijn en verdriet en slechtheid van de wereld, voortdurend bezig is God te prijzen, is het eerste duidelijke resultaat van het leven bij een ander verhaal dan dat waarbij de wereld leeft. In onze eigen eeuw hebben we het getuigenis van de kerken in de USSR, die drie generaties lang iedere vrijheid om door woord of daad te getuigen ontzegd werd, maar die al die jaren een leven van lofprijzing in stand hielden en zo in hun aanbidding de glorie van de drie-enige God weerspiegelden. Het was die werkelijkheid, de aanwezigheid van iets dat alleen al door zijn bestaan het officiële verhaal, waarbij de natie geacht werd te leven, in twijfel trok, die mannen en vrouwen bracht tot geloof in Christus gedurende de donkerste jaren van de tirannie.
We weten dat de eredienst van een christelijke gemeente een dode formaliteit kan worden als het de uiterlijke vorm heeft maar de innerlijke vreugde van aanbidding mist. Als dat gebeurd is, is het onze plicht om te bidden voor het levend makende werk van de Heilige Geest om de gloeiende sintels die er altijd waren tot vlammen aan te wakkeren. We weten dat dit gebed vele, vele malen verhoord is op een manier die de menselijke verwachting overtreft. En waar een lofzingende gemeente is, daar zal ook een zorgende gemeente zijn die liefde kan betonen aan anderen. Zo'n gemeente is de eerste uitleg van het Evangelie. Alle statistische gegevens wijzen erop, dat diegenen in onze geseculariseerde samenlevingen die vanuit hun ongeloof aangetrokken worden tot het geloof in Christus, zeggen dat ze werden aangetrokken door de gemeente. Er is natuurlijk een soort "liefhebben" dat zelfzuchtig is — alleen het verlangen naar meer leden voor de gemeente. Dit soort "liefde" wordt snel herkend. Maar een gemeente die als kern heeft een vrolijk dienen van de levende God en een steeds hernieuwd besef van de genade en de goedheid van God, zal een gemeente zijn waaruit echte liefde vloeit naar de naasten, een liefde die op hun welzijn uit is, of ze nu naar de kerk komen of niet.'

De aanwezigheid van God wordt vervolgens merkbaar in daden van genezing en verlqssing. Daden die zichtbaar worden in het leven van alledag van de leden van de gemeente. Ze komen altijd voort uit het nieuwe leven in Christus. Als de christelijke gemeente wordt vervuld met de Geest en leeft uit het Woord, dan kan het niet anders, of het leven gaat getuigen in de eenvoudige en oprechte daad die de ander zoekt. Tenslotte dient de verkondiging niet achterwege te blijven. Daden kunnen nimmer woorden vervangen. Maar preken kunnen anderzijds het gebrek aan geestelijke daden niet camoufleren.
Newbigin besluit zijn artikel dan met vijf punten die volgens hem van belang zijn bij het denken over de re-evangelisatie van Europa. Ik geef ze hier verkort weer, daar een integrale citering mijn rubriek te omvangrijk zou maken.
1. Evangelisatie is niet de poging van christenen om de omvang en het belang van de kerk te vergroten. Geen Pelagiaanse bezorgdheid alsof wij de wereld zouden moeten bekeren.
2. De sleutel tot evangelisatie in een seculiere maatschappij moet liggen in de plaatselijke gemeente. Massa-meetings, christelijke literatuur etc. kunnen nimmer deze roeping vervangen. Van veel belang is daarom de geestelijke leiding die aan de gemeente gegeven wordt in prediking en pastoraat.
3. Van groot belang is dat gemeenteleden van jongs af aan geoefend worden in de evangeliserende dialoog. Om antwoorden te kunnen geven op vragen als: Waarom doe je dit en dat niet? Waarom gedraag je je zo?
4. Toerusting tot deze dialoog kan niet zonder de bekering van hen die bij de Bijbel wensen te leven als het 'ware verhaal'. Een bekering die ons op een radicaal andere manier in deze wereld doet staan en vanuit een radicaal andere geest naar de dingen doet kijken waaruit het dagelijks leven in de seculiere wereld bestaat.
5. Wie weet heeft God voor ons oude geseculariseerde Europa in de 21e eeuw een nieuwe geloofsherleving in petto.
Tot zover uit het artikel van Newbigin.
Je kunt bij deze visie vragen stellen. Zeker.
Maar wie biedt een alternatief?
'Ons is goed nieuws toevertrouwd, het nieuws dat God regeert'. Zo is het. Dat mag de burger van het Godsrijk nog moed geven ook in een ondergaande wereld en temidden van een mat geworden kerk en een zeer verdeeld gereformeerde gezindte juist terzake van vragen betreffende zending en evangelisatie.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 november 1990

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Uit de Pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 november 1990

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's