Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De gelijkenis van de barmhartige vader II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De gelijkenis van de barmhartige vader II

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lukas 15:20-24 En opstaande ging hij naar zijn vader. En toen hij nog ver (van hem) was, zag zijn vader hem. Daaruit blijkt dat de vader nog steeds emotioneel diep met de zoon verbonden was. De zoon was niet totaal verloren in de vreemde. Het vaderhart had hem overal gevolgd. Maar er zijn twee soort emoties: positieve en negatieve. Er is een Latijns spreekwoord: Amor oculus est = De liefde is een oog. De liefde doet een mens scherp zien, zodat hij daardoor al van verre de geliefde kan ontdekken en ook van dichtbij de kleinste trekjes bij die geliefde opmerkt.

Maar dat gaat evenzeer op van de negatieve gev oelens: de wrevel, de tegenzin, de haat.

Wanneer je een ander niet kunt zetten, zie je niets goeds meer in hem. Je hebt dan de neiging om op alle slakjes bij hem zout te leggen. Alles wat hij doet, interpreteer je dan verkeerd. Je zoekt steeds slechte bedoelingen achter zijn woorden en gebaren.

Wat voor soort emotie was er de oorzaak van dat die vader de zoon reeds van verre zag?

We zouden het heel goed kunnen begrijpen, wanneer de gelijkenis aldus was vervolgd: "En toen hij nog ver van hem was, zag zijn vader hem"... en werd in woede ontstoken. De gerafelde kleren van de zoon spraken een duidelijke taal. Hij had er alles doorgedraaid. Zijn erfdeel waarvoor de vader zoveel jaren met liefde en noeste vlijt gezorgd had, was in rook opgegaan. Er was niets meer van over.

En toen de zoon dichterbij was gekomen, zag zijn vader de sporen van zijn losbandige leven ook in zijn gezicht. De liederlijkheid had hem gemaakt tot een uitgeperste citroen. De energieke, levenslustige jongen van vroeger was tot een psychisch wrak verworden. Hij leek volkomen uitgeblust: mager, ellendig, ontgoocheld, met doffe wanhoop in zijn ogen, verslonst, verfletst.

Ja, we zouden het heel goed kunnen begrijpen, wanneer die vader eerst eens de fiolen van zijn gerechtvaardigde toorn over het hoofd van die jongen had uit gegoten: "Hoe heb je dat kunnen doen! Ik zal er opnieuw jaren voor moeten werken voordat ik het deel van mijn bezittingen, waarom jij gev raagd had. weer heb teruggewonnen. Want ik zie het al - je hoeft me niets wijs te maken - er is niets meer van over. En ik zie ook al wat je ermee gedaan hebt. Je hebt het naar de hoeren gebracht. Je hebt de naam van mij, de naam van je familie, volkomen te schande gemaakt. We zullen hier voortaan over de tong gaan. Ze zullen met de vinger naar ons wijzen. En ik had je nog zo gewaarschuwd. Maar je hebt je er niets van aangetrokken. Jij wist alles beter. Jij had het altijd maar over je rechten. Je zei: "Geef mij het deel van het goed dat mij toekomt". Maar watje mij hebt aangedaan, dat is niet eens bij je opgekomen".

Zo zou misschien menige vader onder ons gereageerd hebben. En we zouden wellicht zeggen: Goed zo! Die zoon heeft die schrobbering dubbel en dwars verdiend. Al dat slappe en weke gedoe van tegenwoordig!

Maar dan lezen we: "De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten; en hij bekere zich tot de Heere, zo zal Hij Zich over hem ontfermen, en tot onze God, want Hij vergeeft menigvuldig. Want Mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet Mijn wegen, spreekt de Heere"(Jes. 55:7-8).

De gelijkenis gaat dan ook aldus verder: En toen hij nog ver (van hem) was, zag zijn vader hem en werd met innerlijke ontferming bewogen; en toelopende viel hij hem om de hals en kuste hem.

Calvijn merkt op dat de vader dat doet nog voordat de zoon iets kon zeggen. De vader heeft dus niet gewacht, totdat de zoon zijn schuldbelijdenis zou uitspreken. Dat is het wat we in Jes. 65:24 lezen: "En het zal geschieden, eer zij roepen, zo zal Ik antwoorden; terwijl zij nog spreken, zo zal Ik horen".

Hoe heel anders wordt God soms niet door ons getekend. Er moet, althans volgens sommigen onder ons, heel wat gebeuren, voordat God een mens misschien een beetje genadig wil zijn. Dan moet daar in elk geval een schuldbelijdenis aan voorafgaan. En die schuldbelijdenis moet bovendien allerlei kenmerken vertonen.

Op zichzelf zit daar veel waars in. Maar... die schuldbelijdenis, met inbegrip van die kenmerken, moet een gevolg zijn van het zien van de barmhartige Vader. Anders kan die schuldbelijdenis niet aangenaam zijn in de ogen van God, omdat we dan nog vastzitten aan ons eigen 'ik'.

De vader zag hem en werd met innerlijke ontferming bewogen. Zo rust Gods uitverkiezende oog op de Zijnen. Hij verliest hen nooit uit het oog. Hij volgt hen overal op hun dwaalwegen en hun zondige kronkelpaden.

Let ook nog op dit fijne trekje: De vader liep op de jongen toe. Die vader moet echter al behoorlijk op leeftijd zijn geweest. En dan eist de voornaamheid in het oosten dat men steeds waardig voortschrijdt. In geen geval er een holpartij van maken.

Maar die vader denkt niet meer aan dergelijke regels van de burgerlijke samenleving. Hij volgt slechts de stem van zijn hart. En dat vaderhart wil zo snel mogelijk bij zijn teruggekeerde jongen zijn.

De vader van de gelijkenis eist ook niet van zijn jongen: "Ga eerst maar eens een stevig bad nemen, wantje stinkt een uur in de wind". Nee, hij liep op de jongen toe, viel hem om de hals en kuste hem op zijn smerige gezicht.

Zo is de hemelse Vader ook niet vies van ons, zondaars. De 'mannen van de wet', de handhavers van orde en burgerlijk fatsoen, de Schriftgeleerden en Farizeeën, hebben dat Christus verweten: "Deze ontvangt de zondaars en eet met hen" (Lukas 15:2). Maar "Hij sprak tot hen deze gelijkenis" (v. 3).

Wat een vertroosting zit daar niet in voor ons! Wat kun je je niet vies voelen vanwege al die vuile verlangens, die in je opkomen en waaraan je misschien ook gehoor hebt gegeven! Je voelt je door en door beschaamd tegenover de heilige God, tegenover de volstrekt reine Christus. Je kunt het je onmogelijk voorstellen dat God nog ooit iets met jou te maken wil hebben.

En de zoon zeide tot hem: Vader, ik heb gezondigd tegen de Hemel en voor u, en ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden".

Het zal iedereen die dit verhaal leest, opvallen dat de zoon er niet aan toevoegt: "Maak mij als een van uw huurlingen", zoals hij zich eerst (v. 19) had voorgenomen. Waarom heeft hij dat niet gedaan'?

Het lijkt mij dat slechts één antwoord op die vraag kan gegeven worden nl.: De zoon is zozeer overweldigd door die vergevende liefde van de vader dat hij die woorden niet meer over zijn lippen kon krijgen. Hij moet gevoeld hebben dat de tegenstelling tussen het woord 'huurling' in dienst van zijn vader én dit optreden van zijn vader daarvoor te groot was.

Het Griekse woord voor 'huurling' is 'misthios'. Dat komt van het woord 'misthos' dat vaak in de Bijbel voorkomt. Het betekent 'het bedongen loon, de afgesproken vergoeding'. Het woord komt bv. voor in Mat. 20:8. Daar wijst het woord terug op v. 2: "En toen hij het met de arbeiders eens geworden was voor een penning des daags". De zoon voelt heel goed aan: Ik kan niet in een rechtsverhouding treden met déze vader. Ik kan niet met hem gaan onderhandelen over een loon dat ik zou verdienen.

Hij heeft nu pas in het hart van zijn vader gekeken. Nu pas heeft hij begrepen wat het wil zeggen: kind te zijn van deze man. Hij heeft de liefde van de vader in alle volheid op zich zien afkomen.

Nu beseft hij pas goed wat hij zijn vader heeft aangedaan, welk een verdriet dat voor deze oude man moet hebben betekend. En daarom kan hij nu niet meer zeggen: "Maak mij als een van uw huurlingen". Want dan zou de vader hem voorgoed als zoon kwijt zijn. Dan zou er alleen maar een zakelijke verhouding tussen hen bestaan op de basis van een arbeidskontrakt.

Twee opmerkingen:

1. Er zijn mensen die jarenlang naar de kerk gaan en nog nooit in de kindsverhouding met God als hun Vader zijn gekomen. Ze hebben zich nooit goed gerealiseerd, hoe groot de Vaderliefde van God is.

Hen zou ik willen aanraden: a. Lees vaak Joh. 3:16 en laat dat in de stilte op u inwerken: "Want alzo lief heeft God de wereld gehad dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve, maar eeuwig leven hebbe". h. Ga vaak in gedachten staan voor het kruis van Golgotha. Zie dat gefolterde, bebloede lichaam van de Zoon van God. Hoor Hem schreeuwen van smart vanuit de Godsverlatenheid. En bedenk opnieuw: "Alzo liefheeft God gehad…", c. Lees vaak deze gelijkenis van de barmhartige Vader.

2. Geen verdiensten!

Hoe vreselijk is dan niet de leer van het concilie van Trente (die onder ede bekrachtigd is in het nieuwe kerkelijke wetboek van 1983): 'indien iemand beweert dat de gerechtvaardigde mens niet waarlijk zou verdienen de vermeerdering van de genade, het eeuwige leven en de vermeerdering van de heerlijkheid (in de hemel), die zij vervloekt" (zesde zitting canon 32).

Daardoor worden de mensen onder vervloeking in een rechtsverhouding tegenover God geplaatst. Het kindschap Gods wordt hen zo ontnomen. Ze krijgen de positie van huurlingen, arbeiders op de basis van een loonkontrakt, die rechtens iets tegenover God verdienen kunnen. Het is heel erg dat het concilie zo sterk heeft benadrukt dat het hier om een "echt verdienen" ("vere mereri") gaat.

Hoe kunnen protestanten die de leer van de vrije genade onderschrijven, ook nog maar een goed woord over hebben voor de R.-K. Kerk? Hoe triest is heel die valse oecumene met Rome! Wat een verraad plegen al die kerkleiders, die de paus zo lief ontvangen en doen alsof er nauwelijks enig verschil is tussen Rome en Reformatie.

"Maar de vader zeide tot hem": 1. Nu moetje eerst naar de priester gaan en al die zonden die je bedreven hebt, gaan biechten met het juiste aantal keren datje die zonden bedreven hebt en met de verschillende soorten van zonden.

2. Je moet een vast voornemen hebben om die zonden nooit meer te doen. Onthoud goed wat ik je zeg: een vast voornemen! Dus geen vage bedoening: Waarschijnlijk zal ik die zonde niet meer doen, althans ik hoop het.

3. Je moet de penitentie, de boetedoening die de priester je oplegt, stipt volbrengen.

Weiger je aan die drie voorwaarden te voldoen, dan weiger ook Ik jou als Mijn kind te aanvaarden.

Zo leert de R.-K. Kerk. Maar Jezus die Zijn hemelse Vader beter kent dan de paus, leert het anders. Lees maar:

"Maar de vader zeide tot zijn dienstknechten: Brengt (hier) voor het beste kleed en doet het hem aan en geeft een ring aan zijn hand en schoenen aan de voeten; en brengt het gemeste kalf en slacht het; en laat ons eten en vrolijk zijn. Want deze mijn zoon was dood en is weer levend geworden; en hij was verloren en is gevonden! En zij begonnen feest te vieren."

Terwijl ik deze tekst optypte. dacht ik: Misschien is het celibaat van de r.-k. kerkleiders wel de oorzaak waarom zij deze harde leer van de knechtsverhouding van de teruggevonden zoon verkondigen. Ze hebben immers zelf geen kinderen en kunnen zich dus nooit goed indenken wat het betekent een kind te hebben. Ze kunnen zich de pijn niet voorstellen van een vader die zijn kind verliest. Ze kunnen zich evenmin inleven in de vreugde van een vader, die zijn kind terugvindt.

Maar waarom matigt de paus zich dan een onfeilbaar gezag aan? Waarom wil hij de wereldleider worden? Waarom verkondigen de priesters deze leer van de verdienstelijkheid van de werken van de teruggevonden zoon op gezag van een concilie dat uitsluitend bestond uit celibataire bisschopen onder de leiding van een celibataire paus?

Dat zij zich hebben willen binden aan een ongehuwd leven en dat zij zich daartoe, in het vermetele vertrouwen op hun eigen kracht, onder gelofte aan God hebben verplicht, is hun zaak, waarvoor ze eens tegenover God rekenschap moeten afleggen. Maar laat ze dan de frustraties van hun mannenzielen niet afwentelen op de eenvoudigen. Vooral daarover zal de Heere hen eenmaal ter verantwoording roepen.

"Brengt (hier) het beste kleed en doet het hem aan". Hetzelfde Griekse woord vinden we ook in Lukas 20:46. Het is een lang, tot aan de voeten reikend, gewaad. Een rijke heerboer hoorde zulke gewaden in zijn kast te hebben om ze voorname gasten aan te bieden, wanneer die langs de stoffige wegen bij hem aankwamen. De verloren zoon wordt dus als een eregast behandeld.

Hoewel dit niet in deze gelijkenis ligt, mogen wij hierbij denken aan het blinkende kleed van de gerechtigheid van Christus waarmee wij bekleed worden, wanneer wij ons in geloof aan Hem overgeven; zie Gal. 3:27; Ef. 6:14; Openb. 7:13.

"En geeft een ring aan zijn hand". Het Griekse woord betekent een ring vooraan de vinger. Hier is waarschijnlijk een zegelring, een teken van gezag en waardigheid (zie Gen. 41:42), bedoeld. Gewone ringen die uitsluitend als versieringen dienden, werden vooral door vrouwen gedragen; zie Hoogl. 5:14.

"En schoenen aan de voeten". De sandalen waren een teken van de vrijen. Een slaaf mocht geen sandalen dragen.

"En brengt het gemeste kalf', dat blijkbaar gereed werd gehouden voor feestelijke gebeurtenissen, "en slacht het".

Ook dit ligt niet in deze gelijkenis, maar onwillekeurig gaan onze gedachten naar deze woorden van Paulus: "Want ook ons Pascha (= Paaslam) is voor ons geslacht, (namelijk) Christus. Zo laat ons dan feest houden" (1 Kor. 5:7-8). "En laat ons eten en vrolijk zijn". Hoezeer ik ook hen kan begrijpen, die bij een bekeringsverhaal meteen vragen: 'Was het wel echt?', toch meen ik dat het voortdurend stellen van dergelijke vragen niet in overeenstemming is met de strekking van deze gelijkenis.

Zeker, er is veel schijnbekering en velen gaan met een ingebeelde hemel naar de hel. Maar desondanks worden wij opgeroepen om het lied van de liefde te zingen: "De liefde gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen" (1 Kor. 13:7).

Het is beter dat we ons een enkele keer vergist hebbenen te vroeg hebben gejuicht "over een zondaar die zich bekeert", dan dat we heel vaak met zure, kritische gezichten gestaan hebben bij het tafereel van een echte bekering: een verloren zoon die tot zijn hemelse Vader waarachtig terugkeerde. Dan zijn we als de oudste zoon, die het feest van de teruggevonden zoon niet mee wilde vieren.

Dit artikel werd u aangeboden door: In de Rechte Straat

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1987

In de Rechte Straat | 32 Pagina's

De gelijkenis van de barmhartige vader II

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1987

In de Rechte Straat | 32 Pagina's