Hendrik de Cock
Een "door God verwekte Sionsheld"
In de notulen van de gereformeerde kerkenraad in het Friese Hallum werd hij een „door God verwekte Sionsheld genoemd. Een typering die lang niet door allen op het kerkelijk erf werd gedeeld. En dat is nog steeds het geval. Wat betekent Hendrik de Cock voor ons vandaag, 170 jaar na de Afscheiding?
Hendrik de Cock is een boerenzoon van 12 april 1801, de Franse tijd, uit Veendam. Het kerkelijk milieu van zijn familie heet nog wel gereformeerd, maar de kwaliteit ervan is vermengd met verlichte ideeën. Men gaat met de stroom van de tijd mee. Het theologisch klimaat in kerk en onderwijs wordt aangeduid als supra-naturalistisch. Dat is een geestesstroming die naar de woorden van prof. Herman Bavinck gekenmerkt wordt door „enige algemene oppervlakkige christelijke waarheden, die niet uit de diepte der Schrift waren geput en van de kracht der gereformeerde belijdenis ten enenmale waren gespeend. Waaruit bleek die oppervlakkigheid? Bavinck geeft dat zo aan: „God veranderde in een Opperwezen, Christus in een leraar, de mens in een verstandswezen, zonde in zwakheid, bekering in verbetering, heiligmaking in deugd. En daarbij was verdraagzaamheid levenswijsheid nummer één.
In deze geest is Hendrik de Cock thuis opgevoed en later geschoold aan de Groningse universiteit. Het supra-naturalisme was dè toonaangevende richting. Met deze geestelijke bagage gaat de jonge De Cock, met zijn bruid Frouwe Helenius Venema, de pastorie van het Noord-Groningse Eppenhuizen in (1824). Vanwege gezondheidsproblemen vertrekken ze in 1827 naar Noordlaren, waarna De Cock al in 1829 een beroep aanneemt naar Ulrum. Daar wordt hij bevestigd door zijn voorganger Petrus Hofstede de Groot, die professor is geworden in Groningen. Deze begint daar aan de ontwikkeling van de theologie van de Groninger Richting, waarin de themas van het supra-naturalisme worden omgebogen naar een nieuwere zienswijze. Daarin staat de zuivere menselijkheid van Jezus ten voorbeeld voor alle mensen. De Cock en De Groot staan hier -als studievrienden- nog steeds dicht bij elkaar.
Bekering
Al vrij snel gaat dominee De Cock in zijn preken heel andere themas aansnijden dan men gewend was. De oren van veel kerkgangers beginnen zich te spitsen. Mensen die in geen jaren een gereformeerde preek hebben gehoord, krijgen er nu elke zondag twee te verwerken! Een ontwikkeling die tot in de wijde omtrek van Ulrum gelovigen in beweging brengt. We gaan zondag naar Ulrum! Daar wordt het aloude Evangelie van Gods genade en gericht, van verzoening door voldoening, van verkiezing en verwerping weer verkondigd. Wat is er met De Cock gebeurd? Wel, hij is bekeerd!
Zowel door geschriften van de op kerkherstel hopende Baron van Zuylen van Nijevelt als door de aanstekelijke woorden van gewone gemeenteleden is de predikant van Ulrum onder invloed gekomen van de gereformeerde belijdenisgeschriften. Waarvan hij de Dordtse Leerregels niet eens kende toen hij dominee werd! De Cock krijgt ook de Institutie van Calvijn in handen en hij raakt er niet meer van los.
Calvijn: over hem had hij eerder niet veel anders gehoord dan dat die Fransman op een lager niveau stond dan de Nederlandse christen-humanist Erasmus. Het wordt een verrassende ontdekkingstocht voor De Cock. Wat is het een rijkdom om gereformeerd te zijn! Voortaan geeft hij zijn geschriften dan ook uit als gereformeerd leeraar.
Kinderdoop
Bij zijn collegas hoeft De Cock niet op waardering te rekenen. De Friese dominee M.T. Laurman in Oosterlittens maakt dat in 1833 wel duidelijk met zijn geschrift De dweeper. Hij is niet gediend van hen die oproepen tot terugkeer naar Dordt en naar de bronnen van de Reformatie. Hij schildert hen af als dwepers, mensen die geestelijk over de schreef gaan. Fanatieke geestdrijvers die zich in vrome groepjes (conventikels) terugtrekken, met wie je maar beter geen contact kunt hebben. In die geest schrijft ook de Asser predikant dr. G. Benthem Reddingius, die in zijn hart al afscheid heeft genomen van deze gelovigen. Hij bestempelt hen al vóór 1834 als separatisten. Afgescheidenen dus. Maar De Cock wil helemaal niet scheiden van de kerk, hij wil de kerk reformeren! Juist bij hem zal blijken hoe de kerkelijke leiders dit verdragen.
De zondagse toestroom uit de noordelijke provincies naar Ulrum brengt een probleem aan het licht waar de kerkenraad zwaar aan tilt. Door de gereformeerde prediking van De Cock is het besef weer gaan leven dat de kinderdoop een zaak is die men over de hele linie serieus moet nemen. Zo kloppen in 1833 bij De Cock ouders aan die lid zijn van de kerk van Uithuizen. Ze willen hun baby graag laten dopen door De Cock. Ze kunnen op de doopvraag waarin het gaat over „de leer welke in de kerk alhier geleerd wordt alleen in Ulrum hun ja-woord geven. In hun eigen plaats staat een moderne dominee.
Tuchtoefening
Over die kwestie heeft de kerkenraad van Ulrum lang en breed moeten nadenken. Pas na maanden van beraad krijgen de bewuste doopouders toestemming om hun kind te laten dopen in Ulrum, door ds. De Cock. Zo gauw dat gebeurd is, komen de protesten van De Cocks collegas. Ze staan echter niet zo sterk, want de kerkelijke reglementen verbieden deze dooppraktijk niet. Dat zal pas in 1842 gebeuren.
Intussen schrijft De Cock de ene brochure na de andere. Een van die boekjes wordt de reden voor kerkelijke tucht tegen hem. Daarin schildert hij enkele moderne collegas af als „wolven die de schaapskooi van Christus aantasten. Scherpe woorden, zeker, maar De Cock ontleent ze aan de Bijbel! Eind 1833 volgt zijn schorsing. Die wordt in 1834 omgezet in schorsing met verlies van traktement en later door afzetting.
Als bijkomende kwestie wordt nog De Cocks protest tegen de gezangen aangedragen. Diens reis naar en beroep op koning Willem I halen niets uit. Ook de algemene synode in Den Haag –een schepping van dezelfde koning– wil geen begrip tonen. Wie de gang van zaken in deze kerkelijke tuchtoefening nagaat, kan niet anders concluderen dan dat van tevoren vaststond dat de hervormde kerkbesturen zich hoe dan ook wilden ontdoen van dominee Hendrik de Cock. Het beroep van De Cock op de Heilige Schrift wordt van tafel geveegd.
Afscheiding
Mede door de invloed van de jonge ds. H.P. Scholte uit Noord-Brabant komt De Cock in oktober 1834 zo ver dat hij instemt met de bij veel gemeenteleden levende wens tot afscheiding. Op maandag 13 oktober maakt de kerkenraad, op dinsdag 14 oktober het grootste deel van de kerkelijke gemeenschap van Ulrum zich door de Acte van Afscheiding of Wederkeering los van het hervormde kerkgenootschap.
Wat is de kern van die akte? Wel, de gereformeerden van Ulrum verklaren dat ze al geruime tijd het bederf in de Hervormde Kerk hebben opgemerkt. Dat bestaat uit de volgende drie zaken. „De verminking of verloochening van de leer onzer vaderen gegrond op Gods Woord, „de verbastering van de bediening van de Heilige Sacramenten en „het bijna volstrekte verzuim van de kerkelijke tucht. Daarom verbreken ze de band met de Hervormde Kerk, maar verklaren tevens dat ze wel samen op weg willen met andere gereformeerde christenen! We herkennen daarin de woorden van artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.
Uitbreiding
Het is ondoenlijk om in dit artikel de doorwerking van de Afscheiding volledig weer te geven. Als geen ander heeft De Cock zich beijverd om alle gereformeerde gelovigen in de noordelijke provincies wakker te schudden en hen op te roepen de gereformeerde kerk te herstellen. En dat is gebeurd! Daar waar mensen in conventikels bij elkaar kwamen, worden nu de ambten weer ingesteld. Men maakt een begin met gereformeerd kerkelijk leven.
Dat is wel gepaard gegaan met felle vervolgingen! Ulrum krijgt na zogeheten wanordelijkheden te maken met een langdurige militaire bezetting. Burgers en boeren die hun huizen of schuren beschikbaar stellen voor kerkdiensten (van meer dan 20 personen) krijgen boetes van bijzonder hoge omvang. Dominee De Cock gaat eind november 1834 voor drie maanden de Groningse gevangenis in. Het lijden van de afgescheidenen kunnen we vandaag eigenlijk niet goed begrijpen. De zaak van Gods kerk heeft hen veel materiële offers gekost. En dat in tijden van verdraagzaamheid...
Ook in andere delen van ons land breekt de Afscheiding door. Onder leiding van jonge predikanten als H.P. Scholte, A. Brummelkamp (Hattem), S. van Velzen (Drogeham), G.F. Gezelle Meerburg (Almkerk) en A.C. van Raalte (Overijssel) komt de gereformeerde kerk onder de dictatuur van het hervormde kerkbestuur vandaan en begint zij een vrij kerkelijk leven. Helaas hebben onderlinge spanningen voor verwijdering onder de afgescheiden broeders gezorgd.
Predikantenopleiding
Hendrik de Cock heeft na zijn vrijlating uit de gevangenis zn beste krachten gegeven aan de opbouw van het gereformeerd kerkelijk leven. In grote ijver heeft hij op tientallen plaatsen afgescheiden gemeenten geïnstitueerd, tot in het Duitse graafschap Bentheim toe.
Nog tijdens de Groningse gevangenisperiode is het gezin De Cock de pastorie van Ulrum uitgezet en is men noodgedwongen in Smilde gaan wonen. In 1837 volgt de verhuizing naar de stad Groningen. Daar is De Cock -bij hem aan huis- met een eenvoudige predikantenopleiding begonnen. Bij zijn overlijden hebben 27 studenten (sommigen op oudere leeftijd) hun doel bereikt, terwijl er nog 35 aan de studie bezig zijn.
Een sterk achteruitgaande gezondheid maakt het werken voor De Cock steeds moeilijker. Een bloedspuwing tijdens een kerkdienst maakt dat voor iedereen wel duidelijk. Op 14 november 1842 overlijdt Hendrik de Cock. Zijn graf wordt gedolven op de Zuiderbegraafplaats aan de Hereweg in Groningen. Zijn vrouw blijft achter met vijf kinderen. Twee kinderen zijn al op jonge leeftijd gestorven. Mevrouw De Cock hertrouwt met ds. H.G. Poelman te Uithuizermeeden, die in 1854 overlijdt aan cholera. Frouwe Venema zelf sterft in 1889 te Groningen. Op dat moment is haar oudste zoon, Helenius de Cock, al 35 jaar docent aan de Theologische School in Kampen. Gereformeerd Nederland ziet op dat moment uit naar vereniging met de Dolerenden van 1886. Een vereniging die al na zes jaren gerealiseerd wordt, op een gezamenlijke synodevergadering te Amsterdam.
Betekenis
Wie de Zuiderbegraafplaats in Groningen bezoekt, zal ontdekken dat Hendrik de Cock op betrekkelijk korte afstand begraven ligt van P. Hofstede de Groot, zijn vroegere vriend en latere tegenstander. Zou het waar zijn –wat sommigen met stelligheid durven uit te spreken– dat de dood alle tegenstanders weer verenigt? En dat we dus de historische tegenstellingen maar nooit als absoluut mogen beschouwen? We willen daarbij opmerken dat hét oordeel aan God is, niet aan mensen. Wij beoordelen mensen naar hun verantwoordelijkheid om goede, bijbels-verantwoorde keuzes te maken.
Wat betreft de Afscheiding van 1834 en het werk van Hendrik de Cock, willen we rustig stellen dat het mensenwerk hierin met zonden is bevlekt. Maar tegelijk mogen we de genade van God erkennen, dat Hij voor Zijn kinderen weer een vrije kerkruimte heeft gecreëerd waar men Hem zonder beperkingen mag eren en dienen. Dat gebeurde niet in de aloude kerkgebouwen, maar in boerenschuren, molens of eenvoudige woonkamers. God is niet gebonden aan bouwtradities van mensen. Hij bouwt Zijn kerk waar mensen in getrouwheid naar Hem luisteren en Hem zonder reserves willen dienen naar Zijn Woord. Die principiële overweging zal ook vandaag gehanteerd moeten worden als er weer gekozen moet worden.
Tijdgenoten
Adolphe Monod (1802-1856)
Koning Willem II (1792-1849)
Dr. Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875)
Horatius Bonar (1808-1880)
Otto Gerhard Heldring (1804-1876'
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 20 oktober 2004
Terdege | 104 Pagina's