Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De voortreffelijkheid van Gods hulp bij het gaan door het leven (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De voortreffelijkheid van Gods hulp bij het gaan door het leven (2)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Welgelukzalig is hij, die de God Jakobs tot zijn hulp heeft, wiens verwachting op de Heere, zijn God is." Psalm 146 : 5.

Hoe heeft Jakob gewerkt vanaf zijn prille jeugd aan! Dat was toch wat, dat Ezau de eerstgeborene was en Jakob de tweede! Jakob meende wel: God had het verkeerd gedaan. Ezau gaf toch niets om de eerstgeboortezegen, hij was onverschillig. En Jakob was er toch zo zeer op gesteld, niet in de eerst plaats om de tijdelijke zegeningen, maar bovenal om de eeuwige zegeningen deelachtig te worden. Die zou hij moeten missen en Ezau zou ze bezitten. Jakob deed alles om die eerstgeboortezegen alsnog te ontvangen. Hij verwachtte het zoveel van zichzelf, van zijn verstand, van zijn rede. Maar toen Jakob het van zichzelf verwachtte, kwam hij bedrogen uit. Hij kon de zegen van Ezau .wel kopen, maar in welke bange omstandigheden bracht hij zichzelf! Ja hij bracht zich in diepe ellende omdat hij op God niet wachten kon. Hoe kwam dat mt toen hij tot zijn vader kwam en zich voor Ezau uitgaf, terwijl hij toch Ezau helemaal niet zijn wilde. Hij moest zelfs nog balling worden!

En ziet het ook maar in zijn verder leven hoe Jakob, door het van zichzelf te verwachten, zichzelf in donkerheden, in moeilijkheden, in duisternissen bracht. Maar nu dat heilgeheim dat de Heere hem uit genade wilde beweldadigen. Hij wilde hem door genade onwederstandelijk omwenden, om van alles af te zien en aan het einde van al zijn eigen verwachtingen te komen, om zijn verwachting op de Heere te stellen.

Het valt zo mee als wij onze verwachting op de God Jakobs mogen hebben, gelijk ook hier gezegd wordt: „Welgelukzalig is hij, die de God Jakobs tot zijn hulp heeft, wiens verwachting op de Heere zijn God is". Ziet het maar wie de God Jakobs voor zulken wil zijn. Hij zei niet: „Jakob, je hebt het zo lang van jezelf verwacht, zoekt het nu zelf maar uit". Nee, toen Jakob zich door het verwachten van zijn verstand en van zichzelf in de diepste ellende bracht, wilde de Heere Zich nochtans in Zijn éénzijdige ontfermingen openbaren. Toen hij neerlag in de wildernis, opende God de hemel, niet in Zijn toom, maar in Zijn gunst. Jakob had zoveel gewerkt en getracht het zelf klaar te krijgen, maar hij kon niet anders dan alles bederven. Nu schonk God hem uit de hemel wat hij zo zeer begeerde. Hij kreeg de belofte dat de God Abrahams en de God Isaaks, de Verbonds-God Zich ook in hem en zijn zaad verheerlijken zou, ja tot in eeuwigheid.

O dat heilgeheim, dat de Heere Zich als de God Jakobs in zijn leven, in het leven van iemand die het buiten de Heere verwachtte, zo rijk wilde openbaren; dat Hij Zich in Zijn soevereine ontfermingen ontsluiten wilde tot zijn eeuwig heil!

Ziet het ook verder maar in Jakobs leven, al kwam Laban hem ook telkens tegen. Hij mocht tot zijn vrouwen zeggen hoé de Heere hem voorgekomen was in een droom, zeggende: „Jakob, kijk eens hoe de gespikkelden en de gesprenkelden de kudde beklimmen. Dat is niet jouw werk geweest, maar Mijn hand heeft je gezegend!" Ja, de Heere zei: „Trek op naar uws vaders huis". Jakob moest teruggaan naar Kanaan en offeren die God, Die hem verschenen was te Bethel toen hij vlood voor het aangezicht van zijn broeder Ezau.

De Heere verloste hem alzo uit de hand van Laban. En toen Jakob onderweg was, hoorde hij dat Ezau hem tegemoet kwam met vierduizend mannen! Wat moest er nu van terechtkomen? Welgelukzalig is hij, die de God Jakobs tot zijn hulp heeft, wiens verwachting op de Heere zijn God is. Gods kinderen moeten zichzelf zo menigmaal schamen dat ze telkens, bij al hetgeen ze ervaren hebben, toch hun verwachting nog stellen op hetgeen hen niet verlossen kan. Ze mogen de middellijke weg wel gebruiken, maar ze gaan zo gauw de middelen tot de middelaar maken.

Maar Jakob kwam aan het einde van zijn werken en toen stond hij alleen! In zijn worstelingen in die nacht hoort ge hem uitroepen: „Gij hebt immers gezegd: „Ik zal gewisselijk bij u weldoen en Ik zal uw zaad stellen als het zand der zee, dat vanwege de menigte niet geteld kan worden". Hij klemde zich aan de Heere vast. Hij was aan het einde van al zijn werken gekomen, maar mocht zich aan de Heere vastklemmen. Ja toen de engel hem aangreep en met hem worstelde, riep Jakob het uit in die diepe nood: „Ik laat u niet los tenzij dat Gij mij zegent". Jakob moest ontzet worden uit al zijn verwachtingen, uit al zijn werken, uit al zijn krachten, maar het viel toch mee. „Want gelukzalig is hij, die de God Jakobs tot zijn hulp heeft, wiens verwachting op de Heere zijn God is". De Heere doet het voor dezulken zo meevallen. Zij zullen nooit beschaamd uitkomen in welke omstandigheden ook.

Laban probeerde hem alles te ontnemen, maar de Heere was als een vurige muur rondom hem. Hij mocht zelfs uitroepen: „Met mijn staf ben ik over deze Jordaan gegaan en nu ben ik tot twee heiren geworden". Hij mocht verwonderd zijn over hetgeen de Heere gedaan had. En wat God gegeven heeft, zal de duivel niet ontnemen. De zegen des Heeren, die maakt rijk en Hij voegt er geen smart bij. De Heere zal Zijn kinderen sterken, bedienen en vervullen, ja verblijden door Zijn daden. Hij is de God, Die belooft, maar ook vervult, ja Die Zijn volk sterkte geeft en Zijn wonderen van genade verheerlijkt. Hij wilde Jakob een nieuwe naam geven. Zijn naam zou voortaan Israël zijn, wat betekent: „Ik God, sterke God, ben uw God".

Dat is een weldaad! Welgelukzalig is hij die de God Jakobs tot zijn hulp heeft, wiens verwachting op de Heere zijn God is. Hij wil een God zijn voor de tijd en eeuwigheid. Al was het, dat Jakob dacht dat alle dingen tegen hem waren, evenwel was de Heere met hem, hem bedienend uit Zijn volheid. Hij was „welgelukzalig", dat is een overlopende volheid, dat staat tegenover rampzalig. Rampzalig is in alle smarten, in alle droefenissen onder het heilig ongenoegen Gods te worden verteerd, onder Zijn toorn en gramschap te moeten verzinken. Maar welgelukzalig wil zeggen: Te delen in het geluk, in de vrede van verlost te zijn van het grootste kwaad en gebracht te zijn tot het hoogste goed.

Ja „welgelukzalig", dat is in een overlopende, in een overvloeiende mate te mogen delen in die volheid van vrede, van bediening uit de gezegende schatkameren Gods, waarin Hij in Christus Zichzelf verheerlijken wil en die zalige vervulling schenken voor de tijd en de eeuwigheid.

Jakob kon er zelf niet over uit als hij mocht ervaren Wie de Heere is. Hoort hem maar uitroepen: „Ik ben geringer dan al deze weldadigheden en dan al deze trouw, die Gij aan uw knecht gedaan hebt". Hij moest zeggen niets verdiend, maar alles verzondigd te hebben en nu alles zo rijk uit Zijn volheid te mogen ontvangen. Toen hij oud geworden was zei hij: „Hij is die God, Die mij verlost en geantwoord heeft ten dage der benauwdheid, Die ook met mij geweest is op de weg". Hij wilde zelf de eer niet hebben, maar God de eer geven. Hij begeerde Hem groot te maken en Hem zijn geslacht aan te prijzen, opdat zij aan die God zichzelf zouden vastklemmen en het van Hem alleen verwachten; opdat Hij in hun leven de hoogste plaats zou innemen en zij met hem in Zijn goddelijke gunst zouden mogen delen.

Aan het einde van zijn leven ziet ge het onderscheid tussen hem en de wereld. Er zijn mensen die het in de wereld voorspoedig gaat en die groeien als een inlandse boom. Maar zij gaan door en worden niet meer gevonden. Maar let op de vrome en ziet naar de oprechte, want het einde van die man zal vrede zijn. Ziet het maar bij Jakob, wiens leven niet naar het einde, maar feitelijk naar het begin ging. Naar het begin van de volmaaktheid, naar het begin om met volle teugen in volmaaktheid en zalige blijdschap zich in God te mogen verlustigen in een eeuwige vrede en volkomen zaligheid.

Toen hij op zijn sterfbed lag, riep hij uit: „Op Uw zaligheid wacht ik, Heere!" Hij legde zijn voeten samen, ja, hij heeft geleund op het opperste van zijn staf en aangebeden. Ziende op de afgelegde levensweg moest hij verwonderd zijn over hetgeen God gedaan had voor zulk één! Hij mocht terugzien, hij mocht opzien, maar hij mocht ook vooruitzien hoe de Heere Zich in zijn geslacht verheerlijken zou. Hoort de woorden maar die hij in profetische zin uitsprak over zijn geslacht!

O welgelukzalig is hij, die de God Jakobs tot zijn hulp heeft, wiens verwachting op de Heere zijn God is. Want och, voor dezulken valt het zo mee. Daarom zegt de dichter ook: „Hoe groot is Uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen, die U vrezen"!

De Heere geve ons maar van al onze hoogten af in de laagte te komen en vlak voor God neer te vallen en te bukken voor Zijn aangezicht, ja nodig te hebben dat Hij ons leidt, ons dekt met Zijn vleugelen, ons onderschraagt van onder eeuwige armen. Hij moge een vurige muur rondom ons zijn en ons die bediening uit Zijn volheid schenken.

O, dat we zelf onze levensweg niet konden gaan, maar nodig zouden hebben dat Hij Zich in ons verheerlijkt! Dan zal het beoefend worden en de kracht ervan ervaren worden: „Welgelukzalig is hij, die de God Jakobs tot zijn hulp heeft, wiens verwachting op de Heere zijn God is".

.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 1975

De Saambinder | 8 Pagina's

De voortreffelijkheid van Gods hulp bij het gaan door het leven (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 februari 1975

De Saambinder | 8 Pagina's