Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerkelijke financiën en kerkelijke verantwoordelijkheid I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkelijke financiën en kerkelijke verantwoordelijkheid I

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie belangstelling heeft voor ons kerkelijk leven, zal het niet zijn ontgaan, dat vanuit de kerken in toenemende mate de aandacht van de generale synoden wordt gevraagd voor de verschillende vormen van kerkelijke arbeid, welke door de daartoe ingestelde deputaatschappen wordt verricht.

Onder de hierboven bedoelde arbeid verstaan we die arbeid welke in opdracht der kerken, via wettige afvaardiging in meerdere vergadering bijeen, en voor gemeenschappelijke rekening der kerken wordt gedaan en uitgaat boven de taken waarmede de plaatselijke kerk zich bezighoudt.

Als voorbeelden zijn in dit verband te noemen:

de deputaatschappen voor de buitenlandse zending, de landelijke evangelisatie, de hulpverlening in binnen- en buitenland, de emeritikas en de theologische hogeschool, maar ook het deputaatschap voor de correspondentie met de hoge overheid en dat voor cenheid onder de gereformeerde belijders.

Dit aantal, hetwelk min of meer willekeurig is gekozen, is met een veel groter aantal uit te breiden. Het is echter voldoende om duidelijk te maken welke vormen van algemeen kerkelijke arbeid worden bedoeld.

Het behoeft nauwelijks te worden gezegd dat de deputaatschappen voor de uitvoering van hun opdrachten geld nodig hebben en dat de hoeveelheid der geldmiddelen in sterke mate afhankelijk is van de aard en de omvang van de te verrichten taken. Het is zonder meer duidelijk, dat de laatstgenoemde twee deputaatschappen belangrijk minder geld nodig hebben dan de daarvoor genoemde deputaatschappen.

Ook kan worden opgemerkt, dat sommige deputaatschappen, naar gelang de beschikbare geldmiddelen, hun activiteiten kunnen uitbreiden of inkrimpen. Voor andere deputaatschappen is dit niet zo eenvoudig, aangezien deze te maken hebben met een min of meer vast uitgaven-patroon, waarvan de hoogte afhankelijk is van de loon- en prijsontwikkeling.

We zien nu dat vanuit de kerken, via instructies naar de meerdere vergaderingen of rechtstreeks door de deputaatschappen, aan de generale synoden verzoeken worden gericht om:

enerzijds: tot uitbreiding der taken over te gaan en daarvoor de middelen ter beschikking te stellen;

anderzijds: meer aandacht te schenken aan de financiële ontwikkeling van ons kerkelijk leven en maatregelen te treffen waardoor aan een steeds stijgende last voor de algemene kerkelijke arbeid een halt wordt toegeroepen, opdat voorkomen wordt, dat de plaatselijke kerken voor de eigen taken geen ruimte meer hebben.

Evenals op politiek en maatschappelijk terrein te bespeuren valt, zien we in ons kerkelijk leven de spanning tussen wensen en mogelijkheden. Daar komt bij, dat zowel over het wenselijke als het financieel mogelijke verschillend wordt gedacht.

We zien dat onder invloed van het voorgaande de generale synoden worden geconfronteerd met een aantal instructies vanuit de kerken en met voorstellen vanuit de deputaatschappen of door de afgevaardigden naar de synoden, welke de financiën van ons kerkelijk leven raken.

De generale synode Zwolle/Apeldoorn 1965/1966 had zich te bezinnen over een stijging der lasten van de Theol. Hogeschool en van de emeritikas. Zij benoemde een deputaatschap om de financiële zaken van de Theol. Hogeschool te behartigen, terwijl ze een studiecommissie instelde met de opdracht zich te bezinnen over de vragen rondom de emeritikas. Verder ontvingen de deputaten voor financiële zaken de opdracht de volgende synode te rapporteren over de wenselijkheid van omslag- resp. streefbedragen.

De generale synode Hilversum 1968/1969 nam de voorstellen, met uitzondering van dat inzake de oudedags-voorziening van de broeders bedoeld in art. 3 der Kerkorde, over van de studiecommissie voor de emeritikas, hetgeen, als gevolg van een andere wijze van berekening van de omslag, een verzwaring der lasten met zich bracht. Een instructie tot het instellen van een eentrale kas met onder meer als doel om renteverlies voor de kerken te voorkomen als gevolg van het aanhouden van een te groot bedrag aan liquide middelen, en een instructie tot het instellen van een kerkelijk administratief bureau, werden na zeer uitvoerige behandeling met algemene stemmen aanvaard; zij het dat niet ieder even sterk van de noodzakelijkheid van een en ander overtuigd geweest zal zijn.

Het nog verder gaande, goed gefundeerde rapport van de deputaten voor financiële zaken inzake de omslag- en streefbedragen, het instellen van een centrale kas en het geleidelijk egaliseren van te grote verschillen tussen de „rijke” en de „arme” kassen vond niet voldoende weerklank bij de synode. De gen. synode bleek niet genegen tot uitbreiding van de omslag- en streefbedragen over te gaan, doch sprak, in navolging van de deputaten voor financiële zaken, uit, dat de omslag- resp. de streefbedragen dienden te worden beschouwd als een „indicatie van de verwachte minimum-bijdrage”. Merkwaardigerwijze nam de synode wel de gedachte van de deputaten voor financiële zaken over haar deputaatschappen op te dragen bij hun drie-jaarlijks rapport aan de synode een begroting over de komende drie jaren in te dienen.

De door de generale synode 1971/1972 ingestelde commissie van advies, bijgestaan door een drie-tal adviseurs, had tot taak de door de verschillende deputaatschappen ingediende financiële rapporten met de driejaarlijkse begrotingen te bestuderen en de synode van advies te dienen.

Deze commissie nam hierbij als uitgangspunt de door de deputaatschappen zelf ontworpen begrotingen voor de komende drie jaren. Deze begrotingen zijn, met uitzondering van enkele gevallen waarin naar het oordeel van de commissie sprake was van een te sterke reserve-vorming der kassen en behoudens het aanbrengen van enkele correcties voortvloeiende uit een iets andere benadering der begrotingen, door de commissie van advies gevolgd en ter goedkeuring aan de generale synode voorgelegd met vermelding van het bedrag per lid dat door de kerken, bij de aanvaarding der begrotingen, dient te worden opgebracht. Teneinde tegemoet te komen aan de bezwaren die bij verschillende afgevaardigden bestonden tegen de termen „omslagbedrag” en „streefbedrag” werd voorgesteld in het vervolg te spreken van „de minimum-bijdrage”.

De generale synode heeft de voorstellen van de commissie van advies aanvaard en voor de verschillende deputaatschappen „minimum-bijdragen” voor de eerstkomende drie jaren vastgesteld.

Het vaststellen van de begrotingen met de bijbehorende minimum-bijdragen voor de komende drie jaren brengt voor de generale deputaatschappen de consequentie mee dat nu van de kerken geen hogere bijdrage mag worden gevraagd dan op het collecterooster bij elk deputaatschap is vermeld. Zij zijn in hun beleid gebonden aan de door hen zelf ingediende begrotingen, voorzover deze ongewijzigd door generale synode zijn aanvaard. Overschrijding van de begroting heeft tot gevolg dat de uitgaven de inkomsten overtreffen, hetgeen impliceert, dat het vermogen van het deputaatschap afneemt met het bedrag van het tekort.

Het is echter niet ondenkbaar, dat in de komende drie jaren als gevolg van loon- en prijsontwikkelingen, voorzover niet voorzien en uitgaande boven het bedrag waarmede in de begrotingen rekening is gehouden, de uitgaven der kassen zodanig stijgen dat de uitvoering der bestaande taken in het gedrang komt omdat het vermogen van het desbetreffende deputaatschap te gering is de tekorten gedurende kortere of langere tijd op te vangen.

Ditzelfde geldt uiteraard indien de ontvangsten achterblijven bij de in de begroting verwachte opbrengst.

Bij de behandeling van het collecterooster werd de synode met deze mogelijkheid geconfronteerd. Na enige bespreking aanvaardde de svnode een voorstel van de voorzitter van de commissie van advies, hetwelk het de deputaatschappen mogelijk maakt bij een stijging der uitgaven resp. bij een achterblijven van de inkomsten van meer dan 10% van de in de begroting opgenomen bedragen een verzoek tot herziening van de minimum-bijdrage voor het volgend jaar in te dienen bij het kerkelijk bureau. Na goedkeuring van de deputaten voor financiële zaken is het kerkelijk bureau gerechtigd het door deze gewijzigd bedrag der minimumbijdrage op het collecterooster op te nemen. Na in het voorafgaande min of meer uitvoerig de ontwikkeling van de gang van zaken op financieel gebied ter synode gevolgd te hebben is het goed ons rekenschap te geven van de betekenis ervan.

Ook in het verleden stelde de synode wel omslag- en streefbedragen vast. Wat is dan nu het verschil met voorheen?

In het verleden werd niet voor ieder deputaatschap een bedrag per lid vastgesteld. Dit is nu wel gebeurd en bovendien voor drie jaar. Hieraan zijn de deputaatschappen, zoals reeds werd opgemerkt, gebonden.

Een belangrijk verschil is verder, dat in het verleden ieder deputaatschap afzonderlijk werd behandeld en dat over uitbreiding der taken en over verhoging van de bijdragen der kerken voor dat deputaatschap werd gesproken en hierover besluiten werden genomen zonder dat de leden der synode zich een voldoende beeld konden vormen over alle zaken welke nog dienden te worden behandeld en waarvan de financiële consequenties nog niet waren te overzien.

Uit de door de synode te Rotterdam aanvaarde begrotingen met de daarbij behorende minimum-bijdragen blijkt, dat de verzoeken welke de synode bereikten om meer geld ter beschikking te stellen, in verband met de gewenst geachte uitbreiding van de taken der kerken, door de synode met grote voorzichtigheid zijn behandeld. Toch is het duidelijk dat in een dynamische tijd als waarin wij leven niet alle taken kunnen worden afgeremd. Te constateren valt dan ook dat iedere synode een aantal verzoeken tot uitbreiding der taken aanvaardt, hetgeen leidt tot een verhoging van de bijdrage der kerken.

Doch ook indien geen sprake is van uitbreiding van de taken zien we een stijging der kosten onder invloed van de loon- en prijsontwikkeling.

Door de thans gevolgde procedure kunnen de afgevaardigden zich een beter beeld vormen van de financiële gevolgen welke de acceptatie van de begrotingen voor de kerken meebrengt.

Daardoor is het mogelijk om indien het geheel van de uitgaven een, naar het oordeel der synode, te zware last op de kerken zou leggen, een matiging aan te brengen in deze zin, dat niet alle voorstellen tot uitbreiding der taken worden geaccepteerd.

Indien matiging in de uitbreiding der taken noodzakelijk is zal een prioriteitenschema moeten worden opgezet. De huidige werkwijze van de synode biedt daartoe meer gelegenheid dan voorheen. Daarom mag de thans door de synode gevolgde werkwijze als een belangrijke verbetering worden aangemerkt.

Wil dit nu zeggen dat met het invoeren van begrotingen voor de komende drie jaren en het vaststellen van de minimum-bijdrage per lid voor deze jaren de steen der wijzen is gevonden en dat zich in de toekomst geen moeilijkheden meer kunnen voordoen en dat nu de deputaatschappen en de kerken zonder uitzondering tevreden zullen zijn over de door de synode genomen besluiten? Dit te beweren zou van weinig werkelijkheidszin getuigen.

Naarmate men zich meer of minder positief opstelt tegenover het thans ingevoerde systeem zal men genegen zijn het stringente karakter ervan te aanvaarden.

De deputaatschappen zullen bij het opstellen van de drie-jarenbegroting een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Ze zullen, mee aan de hand van de cijfers uit voorgaande jaren, dienen na te gaan hoe groot de stijging der uitgaven in de komende drie jaren zal zijn als gevolg van de voorgenomen uitbreiding der taken en verder als gevolg van een stijging der kosten door de loon- en prijsontwikkelingen. Er zal meer aandacht aan planning op langere termijn dienen te worden geschonken. Het is voor ieder begrijpelijk, dat het samenstellen van een drie-jaren begroting geen eenvoudige zaak is en met name niet in een tijd als de onze waarin de inflatie een grote rol speelt.

Daarom is het verstaanbaar dat sommige deputaten met enige zorg zich afvragen of straks niet zal blijken dat de kosten sterker zijn gestegen dan was begroot of dat de ontvangsten achterbleven bij de geraamde opbrengst. Weliswaar heeft de synode, door het aanvaarden van het voorstel van de commissie van advies om het aanbrengen van een correctie op de minimum-bijdragen onder bepaalde omstandigheden mogelijk te maken, de gevolgen van de bindende begrotingen enigszins willen verzachten.

De vraag blijft echter leven of de deputaatschappen in het door de synode aanvaarde voorstel voldoende uitwijkmogelijkheden hebben. Een drempel van 10% der ontvangsten of van de uitgaven kan het tekort tot een hoogte opvoeren dat een niet gering deel van het vermogen verloren wordt. In welke mate dit het geval zal zijn is afhankelijk van de verhouding tussen het eigen vermogen en dat van de jaarlijkse uitgaven. Om dit zoveel mogelijk te voorkomen zullen de deputaatschappen bij een stijging van bepaalde uitgaven boven de hiervoor in de begroting opgenomen bedragen, hebben na te gaan of op andere posten misschien kan worden bezuinigd. Ook zal in de toekomst meer aandacht moeten worden geschonken aan een tijdige afdracht der bijdragen door de kerken. Bij niet tijdige afdracht door één of meer kerken dienen deze hierop te worden gewezen, terwijl ze worden aangespoord de verantwoordelijkheid welke de kerken op zich hebben genomen te verstaan. Regelmatige voorlichting is in dit verband belangrijk. Het is noodzakelijk dat de kerken weten waarvoor de gelden moeten worden opgebracht en een periodieke informatie vestigt bovendien nog eens de aandacht van de kerken op de stand van de financiële middelen.

Maar zelfs indien de kerken zonder uitzondering de gevraagde minimum-bijdragen opbrengen en dusdoende blijk hebben gegeven hun verantwoordelijkheid voor het gehele kerkelijke leven te kennen, kunnen zich liquiditeitsmoeilijkheden bij de deputaatschappen voordoen door een sterkere stijging der kosten dan was voorzien. Het zal daarom goed zijn dat de kerken zich in de komende jaren beraden over de vraag of het wenselijk is dat een reserve-fonds in het leven wordt geroepen waaruit de kassen bij dreigende liquiditeitsmoeilijkheden, als gevolg van ontstane tekorten door externe oorzaken, kunnen putten, teneinde de vooruitgang der werkzaamheden te verzekeren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 februari 1972

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's

Kerkelijke financiën en kerkelijke verantwoordelijkheid I

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 februari 1972

Ambtelijk Contact | 16 Pagina's