Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE PROFEET ELISA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE PROFEET ELISA

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

IN VEILIGE HOEDE

I.

Vrees niet; want die bij ons zijn, zijn meer, dan die bij hen zijn. II Koningen 6 : 16.

In de tekstgeschiedenis, welke thans voor ons ligt, treedt Benhadad, de koning van Damascus, op als een tegenstander van Joram en diens volk, ja, als een vijand van Elisa. Dat hadden wij niet verwacht. De vorst der Syriërs moest zich immers erkentelijk en welwillend betoonen jegens het land, waar zijn melaatsche generaal van een wissen dood was gered. Zou de koning soms gramstorig zijn geweest over het feit, dat Naaman voor den God van Israël boog. en van Rimmon niet meer weten wilde? In elk geval bleek het, dat ondank 's werelds loon is. Er staat geschreven: „En de koning van Syrië voerde krijg tegen Israël, en beraadslaagde zich met zijn knechten, zeggende: Mijn legering zal zijn in de plaats van zulk een. Maar de man Gods zond henen tot den koning van Israël, zeggende: Wacht u, dat gij door die plaats niet trekt; want de Syriërs zijn daarheen

afgekomen. Daarom zond de koning van Israël henen aan die plaats, waarvan de man Gods hem gezegd en hem gewaarschuwd had, en wachtte zich aldaar, niet éénmaal, noch tweemaal. Toen werd het hart des konings van Syrië onstuimig over dezen handel; en hij riep zijn knechten, en zeide tot hen: ult gij mij dan niet te kennen geven, wie van de onzen zij voor den koning van Israël? En een van zijn knechten zeide: een, mijn heer koning, maar Elisa. de profeet, die in Israël is, geeft den koning , van Israël te kennen de woorden, die gij in «w binnenste slaapkamer spreekt. En hij zeide: aat heen, en ziet, waar hij is, dat ik zende en hem late halen. En hem werd te kennen gegeven, zeggende: ie, hij is te Dothan. Toen zond hij daarhenen paarden en wagenen en een zwaar heir; welke des nachts kwamen, en omsingelden de stad" (II Koningen 6 : 8—14).

Wij merkten reeds op, dat Benhadad, de vorst van Damascus, door zijn krijgstocht tegen Israël, de spreekwijze bevestigde: „Ondank is 's werelds loon", en dat zulks hem allerminst tot eer strekte. Evenwel mogen wij niet voorbijzien, dat Jehovah hem stelde tot een tuchtroede over Joram en Israël, die in den ergerlijken Baalsdienst volhardden. Zoo maakte de Heere ook het wangedrag van Jozefs broeders dienstbaar aan de volvoering van Zijn plan. Ja, zelfs de gruweldaad van Judas moest er toe bijdragen, om den heilsraad van den Drieëenige, tot behoudenis van verloren zondaren te verwezenlijken. Benhadad, de tien broeders, Judas — geen hunner ging vrij uit, zij allen kwamen openbaar als slaven der ongerechtigheid, en waren verantwoordelijk voor hun misdrijf; niettemin waren zij, ongewild en onbewust, knechten van den Allerhoogste. Hetzelfde geldt van een figuur als Hitier; deze man heeft in trotsche dolzinnigheid bergen van wreedheid opgestapeld en zeeën van ellende geschapen •— hij zal er rekenschap van hebben af te leggen; toch vallen ook zijn booze stukken onder de waarheid uit Rom. 8, dat alle dingen krachtens Gods beschikking moeten medewerken ten goede voor degenen, die den Heere liefhebben. Ziet nu eens rond in uw eigen leven. Sionieten. Was daar geen Benhadad, die u griefde, bestookte, afbreuk deed? Hij bezorgde u moeite en verdriet, hoewel gij er hem geen aanleiding toe hadt gegeven. Maar later, in de terugleiding, mocht het gebeuren, dat uw kwelgeest naar den achtergrond week, en dat de Heere naar voren trad. Nu erkent gij, dat de Hemel u destijds op den drukweg allerlei leerde, wat nuttig en noodig voor u was; gij krijgt zelfs te danken, dat God met een krommen stok een rechten slag heeft toegebracht. Waarlijk, het is mijn bedoeling niet, een lofrede te houden op de Benhadads en Hitiers, of hen eenigermate te verontschuldigen; doch wèl moge ik, tot roem van de Oppermajesteit, u en mijzelven er bij bepalen, dat Jehovah uit het kwade nog het goede kan laten voortkomen. Hetgeen menschen ons in bitterheid aandoen, zal nimmer profijtelijk zijn, indien wij op onszelf blijven aangewezen; doch wanneer de Geest in de raderen is, zullen de stompen en klappen, de speerstooten en sabelhouwen ons uitdrijven naar den Troon; dan wordt ook ervaren: v't Behoeftig volk, in hunne nooden, in hun eilend' en pijn. gansch hulpeloos tot Hem gevloden, zal Hij ten Redder zijn."

Ons verhaal vangt aan met de mededeeling. dat Benhadad krijgsraad hield met zijn knechten. Deze „knechten" waren geen eenvoudige lieden, maar stafofficieren, hooggeplaatste militairen; als wij spreken van ..dienaren van de kroon", denken wij evenmin aan lakeien en andere bedienden, doch aan vooraanstaande regeeringspersonen. Nu, Benhadad hield krijgsraad, en gaf zijn bevelen uit: „Mijn legering zal zijn in de plaats van zulk een" — dit beteekent: „mijn troepen moeten zich op die en die plaats in hinderlaag leggen, en de Israëlieten onverwachts overvallen." Allen hadden er natuurlijk voor te zorgen, dat het geheime plan niet uitlekte. Doch Jehovah, voor Wiens alwetendheid niets bedekt is, maakte Elisa met het voornemen der Syriërs bekend — zoo had Hij Zijn profeet ook ingelicht aangaande Gehazi's snood bedrijf. En Elisa waarschuwde Joram; deze viel daardoor met zijn manschappen niet in de gespannen strikken. De Schrift zegt. dat zulks „niet éénmaal, noch tweemaal", maar herhaalde malen gebeurde. Aanvankelijk verwonderde Benhadad er zich over, dat Joram aan de listen der Syriërs ontkwam; doch toen het telkens weer geschiedde, werd hij woedend, en in den krijgsraad barstte hij los: „Er bevindt zich stellig een verrader onder ons, die op de hand van Israël is, en aan Joram onze besluiten overbrengt. Hoe zou de vijand anders altijd weer onze uitgezette netten kunnen ontwijken? " Een der officieren antwoordde: „Sire, u moogt niemand onzer van ontrouw verdenken; wij staan pal voor onzen koning en de belangen van het rijk. De oorzaak van ons aller teleurstelling ligt ongetwijfeld bij den profeet Elisa; zijn God onderricht hem. Al trekt gij u in de binnenkamer terug, en al spreekt gij aldaar slechts op fluisterenden toon - — dan is Jehovah toch de onzichtbare Getuige, van hetgeen voorvalt; Hem kunt ge niet ontloopen, alle dingen zijn naakt en geopend voor Hem, en Hij maakt er Elisa mede bekend. Om Joram en diens leger gevangen te kunnen nemen, zult gij eerst Elisa moeten arresteeren."

Het antwoord, dat Benhadad te hooren kreeg, geeft aanleiding tot een drietal opmerkingen. Ten eerste: de officier, die over Elisa had gesproken, was ongetwijfeld door Naaman onderwezen. Na zijn genezing in de Jordaan had de veldmaarschalk uitgeroepen: „Nu weet ik, dat er geen God is op de gansche aarde, dan in Israël!" — zou hij deze belijdenis niet herhaald hebben voor de ooren van de officieren, die onder hem dienden? Uit Kanaan had hij een last aarde meegenomen, om er in zijn huis een altaar voor Jehovah van te bouwen — zou hij dat altaar niet aan zijn ondergeschikten getoond hebben, en hun tevens verteld hebben van Jehovah en Diens profeet? De boodschap, door Naaman in het land van Rimmon gepredikt, had weerklank gevonden bij den officier van onzen tekst. Ik waag niet te beslissen, of het louter verstandswerk was; het is zeer wel mogelijk, dat hij dieper was geraakt. Gods woord toch — ook al wordt het door een Naaman met veel gebrekkigheid gebracht — keert nimmer ledig weder, maar zal voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe de Heere het zendt. Predikt dan Zijn woord, vrienden der Waarheid, bij elke gelegenheid, die u daartoe wordt geboden — hét zal doen, hetgeen Jehovah behaagt; verlaat u op deze belofte. Wat zou het groot wezen, indien de Hemel er door uw dienst een tot getuigen drong, gelijk Benhadads officier, door de lessen van Naaman, te spreken kreeg over den levenden God en Diens knecht Elisa.

Ten tweede: oor den Allerhoogste is niets verborgen; Hij hoort zelfs de gesprekken, die in de binnenkamer worden gevoerd — zoo verzekerde de officier. Ach, stond deze waarheid ons levendiger voor oogen. Niemand onzer zal haar loochenen, doch daarom beleven en betrachten wij haar nog niet. Eér het woord op onze tong is, als het dus nog .in onze overleggingen besloten ligt, weet de Heere er reeds alles van (Psalm 139 : 4). Hoe moet dit ons dringen tot de smeeking om schuldvergiffenis, tot de bede om innerlijke reiniging in Christus' bloed, tot de vraag, dat een gloeiende kool van het altaar onze lippen moge aanroeren en ontzondigen, tot de inroeping van den Heiligen Geest om vernieuwing en bekrachtiging ten goede. Wie een eed aflegt, erkent daarmede plechtig, dat hij spreekt in de tegenwoordigheid van den Alwetende en Alziende; het worde ons op het harte gebonden, dat zulks zonder eed niet minder het geval is, en dat onze woorden — ook die wij achteloos zeggen, ook die wij al lang vergeten zijn — eenmaal in het gericht zullen worden gebracht.

Ten derde: Benhadads officier was er van verzekerd, dat, om Joram ten val te kunnen brengen, eerst Elisa in hechtenis moest worden genomen. Zoolang Joram in contact stond met Jehovah's gezant, zouden de Syriërs niets vermogen tegen Israël. Lezers, lezeressen, weest aandachtig; wij worden bepaald bij zegen en vloek. Indien wij door een oprecht geloof aan Jezus Christus, den meerderen Elisa — en in Hem aan God den Vader —• zijn verbonden, zoo zullen de machten der duisternis ons niet in het verderf kunnen storten. Is de band daarentegen verbroken, zoo zijn de Sionieten gelijk aan Simson, toen diens haarlokken waren afgesneden, dus: dan zijn zij weerloos prijsgegeven aan den aartsvijand. Daarom is de satan er gedurig op uit, om Gods volk van Immanuël af te trekken en van Hem gescheiden te houden. Och, indien het van de keurlingen afhing, had de duivel gemakkelijk spel; want zij zijn wispelturig, onstandvastig — zij zijn twee-menschen, het vleesch heult met den menschenmoorder, en verzet zich tegen het nieuwe beginsel, dat uit God is. De Mond der waarheid zeide: „De satan heeft ulieden zeer begeerd, om te ziften als de tarwe' —* o, o, nu zijn de jongeren reddeloos verloren, nu is er geen hope meer. Er volgt evenwel: „Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude" — Hallelutigen Bondgenoot achter zich heeft; de

vijandschap is tegen Hem. en daarom tegen de Zijnen. Met hen, die „gematigd" Christelijk zijn, is nog wel wat te berei-' ken, maar de „positieven" zijn zoo star en zoo onhandelbaar: zij weten van geen toegeven, als Gods Naam en Woord, Gods eer en dag in het geding komen. Het jah, xiti ej behoud. De Paaschmorgen proclameert; ' tegen Christus heeft de overste dezer 'w^Peld het moeten afleggen, hoe zeer hij zich inspande. Laat de booze zijn hellehonden en stieren van Basan dan maar op Gods gunstgenooten afsturen — het kan benauwend wezen, nochtans is er geen nood, want de meerdere Elisa houdt de belaagden en bestredenen vast in den greep Zijner liefde, in Zijn voorbede, hen bewarende bij het geloof. Indien Elisa kon worden weggenomen... ja, dan zou Benhadad triomfeeren over Joram. Doch de hemelsche Elisa is onbereikbaar voor de klauwen van Beëlzebub daarom blijft Elisa's volk in verbinding met den Schutsheer, daarom zal dat volk niet verongelukken.

Welk een goedertierenheid werd aan den onwaardigen, afgodischen, misdadigen Joram bewezen! Zij, die genade kennen, werden aan zichzelf ontdekt, en zullen zich niet beter achten dan Israëls koning. Zij hebben het verdiend en verdienen het gedurig weer, dat Benhadad hen grijpt en vertreedt. Maar — eeuwig wonder van genade — Jehovah redt hen van den ondergang, dewijl Hij Zijn Elisa, Zijn Knecht, Zijn Zoon, van hen niet wegneemt; door Immanuël is de zege aan het bondsvolk beschoren.

Benhadad ontving het bericht, dat Elisa in het stadje Dothan vertoefde; derwaarts zond hij „paarden, wagenen, en een zwaar hëir", opdat zij den profeet gevangen zouden nemen.

Wij glimlachen even: wat een drukte om één man, die nog niet eens in de krijgskunde bedreven was! Tot heden toe wordt hetzelfde verschijnsel waargenomen. Het volk van de oude Waarheid is veracht; in de wereld smaalt men op hen, die naar Schrift en Belijdenis begeeren te leven, en in de kerk gaat het, helaas, menigkeer niet anders toe. Ik behoef de scheldnamen, die men aan hen geeft, niet neer te schrijven. Men schimpt op hen, zet hen als dompers en dweepers achteruit, en maakt hen gaarne tot mikpunt voor zoogenaamde geestigheden. Toch schijnt het, dat dit handjevol zonderlingen en duisterlingen — meerendeels slechts „kleine luiden" — gevaarlijk kan wezen. Laat ze een school of evangelisatie willen stichten, of eenige andere actie op touw zetten — aanstonds komen diverse machthebbers in het geweer. Men laat kerksche menschen in een gemengd gezelschap veelal ongemoeid; maar als er iemand van gereformeerde beginselen bij is, dan trekken „rechts en links", broederlijk verbonden, tegen hem op. Het is telkens weer „paarden, wagenen, en een zwaar heir" tegen één enkelen Elisa! Waarom toch? Omdat het Elisa-volkje, naar het uiterlijke zoo gering, een mach-Elisa-volkje is voor de buitenstaanders onbegrijpelijk; eenerzijds zijn zij ootmoedig, en anderzijds toch ook weer manmoedig. Er is een bijzondere kracht, die in en door hen werkt; och, men weet wellicht niet, dat het de Heilige Geest is, maar beseft toch wel, dat een bovenaardsche macht beslag op hen legde. Het volk, dat het geklank kent, blijft een raadsel voor de anderen. Omdat de Sionieten echter om 's Heeren wil niet mogen schipperen, zijn zij lastige spelbrekers, en dies ... gehaat, maar ook gevreesd. Wat een gejuich, als een hunner zich komt te misgaan — daaruit spreekt de haat; wat een vriendschap tusschen Pilatus en Herodes, wanneer het getrapte volk het moet ontgelden — daaruit blijkt de vrees.

Het is niet aangenaam, als „paarden, wagenen, en een zwaar heir" tegen ons uitrukken. Alevel is het geen slecht teeken. Het is beter, dan wanneer men ons met vlaggen en fanfares ter verwelkoming tegemoet gaat. De sympathie en toejuiching der wereld bewijzen, dat wij geen deel hebben aan Hem, die door de kerkelijke en wereldlijke overheid met een kruis werd beloond. Wij zullen het martelaarschap niét zoeken, noch ook de botsingen uitlokken •—• maar het kan niet uitblijven, dat degenen, die den Heere vreezen, ergernis verwekken, en de strijdmacht van Benhadad, met den satan als opperbevelhebber, tegenover zich vinden. Het woord van Elisa wordt dan evenwel bevestigd: „Die met ons zijn, zijn meer, dan die bij hen zijn."

Utr.

E. v. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 december 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE PROFEET ELISA

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 december 1950

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's