Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WAT EEN WONDER! of: Door God opgericht II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT EEN WONDER! of: Door God opgericht II

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Saulus stond op van de aarde, en als hij zijn ogen opendeed, zag hij niemand; en zij hem bij de hand leidende, brachten hem te Damascus. Handelingen 9 : 8

Daar heeft hij als een overwonnene al zijn wapenen ingeleverd. Zijn wil was verkeerd. Daar boog hij voor de souvereiniteit Gods. Op zijn ootmoedige vraag heeft hij een sober, nuchter en schijnbaar afwijzend koel antwoord ontvangen. O, wat een beproeving toch. Dat er in zijn hart een sterk verlangen was om de beslissing te weten, de beslissing van de Souverein die hem had gegrepen. We kunnen het ons indenken. De Heere Jezus houdt Zichzelf nog verborgen. Dat nieuwgeboren kind vraagt naar Zijn wil, maar dat blijft voorlopig uog een geheim voor hem. Er wordt hem niets anders gezegd dan op te staan, de stad in te gaan en aldaar de nadere bevelen af te wachten. Daar lag Saulus nu, als een omgehakte boom, plat op de weg. Dat die mensen die bij hem waren, radeloos en ontsteld waren, kunnen we begrijpen. Wat moesten zij toch beginnen met die gebroken man? Doch de „stem" zegt: „Opstaan en in de stad gaan". En dan lezen wij: En Saulus stond op van de aarde. Dat was voor hem boven alle verwachting. Dat had hij niet durven en kunnen denken, dat hij daartoe verwaardigd zou worden. Hij kon, ziende op de weg die achter hem lag, en overtuigd van al zijn schuld en zonde, niet anders denken dan dat hij voor eewmg weg zou zinken in de eeuwige rampzaligheid. Zo opeens was hij neergeslagen temidden van al zijn vijandschap; hij besefte het tot in het diepst van zijn ziel, dat hij niet anders dan de eeuwige dood verdiend had. En nu had hij nooit meer kunnen opstaan, maar de Heere Zelf gaf hem daartoe kracht en vrijmoedigheid. O wat een wonder. De Heere Jezus had geen welbehagen in zijn val. Inplaats van hem te laten liggen „in zijn bloed", inplaats van hem dieper teneder te stoten, ter helle toe, gebiedt de Heere Jezus hem op te staan. Neen de Heere velt Zijn volk niet neer om ze voor eeuwig weg te doen zinken, maar om de rijkdom van Zijn genade in hun ziel te verheerlijken, en opdat zij staan zullen als toonbeelden Zijner eeuwige genade.

God richt Zijn volk op en zij mogen opstaan omdat Christus voor hen opgestaan is. Nooit en nooit zou iemand uit het graf der zonde kunnen opstaan, zo de kracht van Christus in zijn ziel niet verheerHjkt werd. De Heere Jezus heeft Zelf betuigd: De ure komt en is nu, dat de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben zullen leven. De Zone Gods heeft als Borg de hemel moeten verlaten, onze menselijke natuur aangenomen, om daarin te Hjden en te sterven. Hij heeft gebogen onder de toom Gods, onder de schuld van Zijn volk om die toom af te keren, en om die schuld te verzoenen, om een eeuwige gerechtigheid teweeg te brengen als de enige grond van hun behoudenis.

Hij is ter helle nedergedaald, om de Zijnen uit die afgrond op te halen en te verlossen. Christus is gelegd in het stof des doods, tot voldoening aan Gods recht, maar ook om de dood voor al Zijn volk te doden, en om de doden te roepen tot het leven. Saulus stond op. uit de kracht die God hem verleende, maar hij was blind voor de toekomst. Wat er met hem gebeuren zou dat was onbekend en verborgen. Ook was hij, toen hij opstond, letterlijk blind. Als hij zijn ogen open deed, zag hij niemand. De Heere heeft op een bijzondere wijze zijn ogen gesloten. Het hemelse licht heeft het natuurlijk licht in zijn ogen vernietigd. Daar stond hij nu ontzet, machteloos, met uitgestrekte handen. Tevoren had hij als vervolger de discipelen van de Heere Jezus met touwen gebonden, maar nu zijn de rollen omgekeerd. Daar staat hij nu door Jezus gebonden, zo volkomen, dat hij zonder hulp geen stap kan doen. Saulus is nu ontkracht, want wat is een blind mens toch hulpeloos. Het is waar, zijn lichamelijke ogen zijn thans gesloten, zodat hij niets zien kan, maar inwendig zijn zijn ogen nu open. De Heere opent de ogen der blinden. En dat is nu geschied door de almachtige kracht van Gods genade. Gelijk God sprak in de morgen der schepping: Er zij licht, en daar was licht. Zo was het nu ook hier. Zonder dat herscheppende werk van God de Heilige Geest blijven we blind, doch waar dat werk een aanvang neemt, daar worden vwj inwendig verlicht. En wat zag Saulus toen?

Hij ziet God in Zijn heiligheid en in Zijn rechtvaardigheid. Die van Zijn recht geen afstand doen kan, en nooit doen zal. Hij ziet zichzelf in zijn vloek- en doemwaardigheid. Hij zag het register van zijn zonde als van de aarde naar de hemel, zo hoog; zo hoog, dat het aan zijn kant een verloren zaak was. God heeft hem in de spiegel van Zijn heilige wet laten zien en het was niet anders dan schuld en oordeel. Nu zag hij wat hij nog nooit tevoren gezien had.

Hij had evenals de rijke jongeling al die jaren dat hij geleefd had, gedacht dat hij de wet had onderhouden. Hij had geleefd in zelfvoldaanheid; rijk en verrijkt en geen dings gebrek, doch nu ziet hij het zo geheel anders. Hij ziet en hij gevoelt het, dat hij tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd heeft, en dat vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al wat geschreven is in het boek der wet om dat te doen. Tevoren was het bij hem hetzelfde als met de Farizeeën, waarvan Christus sprak in de welbekende gelijkenis in Lucas 8. Die man zag ook in zijn trotse en verwaande hoogmoed en eigengerechtigheid alle mensen behalve zichzelf. Doch nu is het met Saulus hetzelfde als met de tollenaar. Die arme heeft, alhoewel zij in dezelfde tempel waren, de Farizeeër niet gezien. Er was geen mens zo ellendig en zo rampzalig als hij was.

Saulus zag ook niemand toen hij opstond van de aarde. Wij krijgen, wanneer God ons arresteert, met God te doen, en dan gaat het niet over andere mensen, maar dan wordt het een persoonlijke zaak. Alle mensen vallen weg, en wij komen persoonlijk tegenover de Heere te staan. Hij laat Zijn licht schijnen in ons duistere hart, en over het leven dat achter ons licht. Dan is er geen tijd meer, maar ook geen lust meer om ons nog met anderen te bemoeien. Dan is er niemand, omdat vidj de breuk en de plaag van ons eigen hart leren kennen, die het zo slecht voor God heeft laten liggen als wij. Werkelijk dan zijn wij de ellendigste van de ellendigsten. Dan heeft er niemand zo zwaar tegen God gezondigd als wij. O het is zulk een droevig teken wanneer een ander, groter zondaar is dan wij. Het is een bewijs dat wij de rechte ontdekking van Gods Geest missen. En dan is er ook geen plaats voor Christus. Hij kwam maar in deze wereld om te zoeken en zalig te maken wat verloren is. Maar om die verlorenen draagt de Heere dan ook zorg van het eerste moment af, wanneer Hij hen geroepen heeft uit de dood tot het leven.

Wij lezen in het laatste gedeelte van die tekst: en zij hem bij de hand leidende, brachten hem te Damaskus. Saulus kon zelf in die stad niet komen. Dat had hij nooit kunnen denken. Hij zal van tevoren de weg wel goed bestudeerd hebben, doch nu is hij blind. Hij weet niets meer. Hij stond daar geheel en al hulpeloos. Met al zijn verstand van de weg, kon hijzelf de weg niet meer vinden.

Het had hem ook niet geholpen wanneer zij gezegd hadden, zo en zo is de weg die tot de stad leidt. Zij moesten hem bij de hand leiden. Zij konden hem geen ogenblik loslaten; van stap tot stap moest Saulus geleid worden. Het zal wel langzaam gegaan zijn, want het is wat om een blind mens mee te slepen. En dan een blinde zo als hier, die daar voortsukkelt geballast onder de last van zijn schuld en zonde; krom van lenden van Gods wet te schenden. Van zijn zonden die hem naar beneden drukken. Zijn beenderen beefden onder het gevoel tegen God gezondigd te hebben. En in zijn hart was hem vloek en toom, besprongen door de duivel die hem geen rust liet van ogenblik tot ogenblik. Dus vwj kunnen wel begrijpen dat het niet hard vooruit ging. Neen mensen God springt met Zijn volk maar niet overal overheen. God leidt de Zijnen van stap tot stap. In onze dagen gaat het over het algemeen zo anders. Niet dat God veranderd is, o neen, de weg der bekering blijft dezelfde, door alle tijden en eeuwen heen. Practisch hebben zij in onze dagen het eerste stuk der ellende uitgeschakeld, en het duurt niet zo lang, en dan weten ze al zó zeker, dat zij gered zijn. Doch Gods weg is zo geheel anders.

Eindelijk zijn ze in Damaskus. Ook daar is hij gebracht door anderen. Zelf had hij er nooit kunnen komen. God werkt middellijk, maar uiteindehjk de Heere brengt Zijn volk waar Hij hen hebben wil. O wat een tocht. Van de plaats waar hij gearresteerd is, wordt hij nu gebracht naar een huis, dat voor hem de gerichtzaal worden zal.

Grand Rapids

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juli 1954

De Saambinder | 4 Pagina's

WAT EEN WONDER! of: Door God opgericht II

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juli 1954

De Saambinder | 4 Pagina's