Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een godvruchtige avondmaalganger

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een godvruchtige avondmaalganger

Petrus Immens

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als de naam van Petrus Immens ons bekend is, staat die bekendheid waarschijnlijk in direct verband met zijn boek "De Godvruchtige Avondmaalganger". Daardoor oefent hij tot op de dag van vandaag invloed uit. Krachtig predikte deze nadere reformator de noodzaak van zelfbeproeving, zaligmakend geloof en inwilliging van het genadeverbond, om deel te kunnen nemen aan het Avondmaal. Heeft hij zich daarin vergist, zoals een recente dissertatie ons wil doen geloven?

Petrus Immens wordt geboren op 26 oktober 1664 te Oirschot, in de Meierij van 's-Hertogenbosch. Zowel van de kant van zijn vader als van zijn moeder stamt hij uit een predikantengeslacht. Vader Robertus Immens is predikant in de gemeente Oirschot en zeer geacht vanwege zijn krachtige prediking en voorbeeldige godzaligheid. Moeder Maria van der Deliën is de dochter van Nikolaas Anthony van der Deliën, één van de eerste gereformeerde predikanten van 's-Hertogenbosch. Beide families komen uit de Zuidelijke Nederlanden, vanwaar zij verdreven zijn door de vervolgingen onder Alva. Het echtpaar heeft twaalf kinderen: drie dochters en negen zonen. Vier van de zonen zijn predikant. Petrus is de jongste. Het is een gezegend gezin. De moeder kan op haar sterfbed tot haar zoon Petrus zeggen: „Voor mij, mijn zoon, ik heb geen verdere hoop, noch vermaak in de wereld. Er is maar één zaak geweest, om welke ik begeerd heb te leven: dat ik u, eer ik stierf, mocht zien een christen van het algemeen geloof Hiermede nu heeft mijn goede God mij overvloedig gezegend, hebbende mij laten zien, dat gij, met verzaking van aardse voordelen, in Zijn huisgezin en dienst zijt overgegaan. Wat doe ik langer hier?"

Gezegend gezin
Alle kinderen geven blijken van de vreze des Heeren, al bezit de een meer geloofszekerheid dan de ander. Zeer opmerkelijk is het sterven van Samuël, die predikant te Poortvliet op het eiland Tholen is geweest. Hij deelt zijn gemeente in een bewogen preek mee, dat hij zijn ouders te Oirschot wil bezoeken, maar dat hij de gemeente niet meer in het land der levenden zal terugzien. Als hij bij zijn aankomst in Oirschot door zijn oudste zuster wordt verwelkomd, is zijn antwoord; „Zuster, ik kom hier in 's vaders huis om over te gaan in mijns Vaders huis daar boven." Hoewel jong en gezond, wordt hij kort daarop ziek en sterft. Ook Petrus is reeds jong diep overtuigd van zijn verloren staat en de noodzaak van Christus' gerechtigheid. Hij verhaalt hoe de Heilige Geest hem zijn verdorven hart, zijn walgelijke melaatsheid en de daaruit voortvloeiende vloek- en helwaardigheid voor God levendig toonde. Hij beseft dat het bed van zijn eigen werken te smal is om zich daarop uit te strekken. Hij hongert en dorst naar de gerechtigheid van Christus en wendt zich tenslotte tot Jezus, met al zijn schuld en zonden. Hartelijk neemt hij Christus aan, zoals Hij Zich aanbiedt in het Evangelie, tot zijn lerende Profeet, verzoenende Priester en gebiedende Koning.

Predikant
Na zijn theologische studie aan de universiteit van Utrecht, waar de bekende Hermannus Witsius een van zijn leermeesters is, wordt Petrus Immens in 1688 predikant te Oirschot. Daarna dient hij de gemeenten van West-Souburg en Zaltbommel. Vanaf 1698 tot zijn dood in 1720 is hij predikant in Middelburg. Naast zijn gewone preekbeurten vervult Immens daar veel vrijwillige diensten. Zo is men in Middelburg gewoon op de maandagavond voor het Heilig Avondmaal een dienst te beleggen. In zijn preken is hij niet alleen een man van grote geleerdheid, maar vooral de herder en leraar van zielen die naar gerechtigheid zoeken. De ondervinding uit zijn jeugdjaren dat alle gerechtigheid van de mens een wegwerpelijk kleed is, en alleen Christus' gerechtigheid de zondaar in Gods gericht kan behouden, is hem altijd bijgebleven. Hij verzet zich tegen een godsdienst die steunt op het goede van de mens, de doop of de avondmaalsgang.

Opgetekend
De preken van Immens die de inhoud vormen van "De Godvruchtige Avondmaalganger" zijn in een soort steno opgetekend door jonkvrouw Jacoba Petronella Winckelman. Toen Immens ze later onder ogen kreeg, bevestigde hij de juistheid van de weergave. De inhoud van het boek beantwoordt niet geheel aan de titel. De preken handelen voornamelijk over het verbond der genade en de inwilliging daarvan in de weg van bekering en geloof Pas in de achtste verhandeling komt Immens aan het Avondmaal zelf toe. Wel is er een nauw verband. Om de dood van Christus in het Avondmaal te gedenken en de ziel te kunnen voeden met Christus' vlees en bloed, moet men een bekeerde bondgenoot zijn en het zaligmakende geloof bezitten. In zijn eerste verhandeling zegt Immens dan ook dat hij ter gelegenheid van het komende Avondmaal met de gemeente over het zaligmakend geloof wil spreken. De geloofsdaad is voor hem een toevlucht nemen tot Christus. De overtuigde zondaar ziet met het ene oog zichzelf in zijn rampzalige toestand en met zijn andere oog de Heere Jezus als de Heiland en Zaligmaker. Zoals de doodslager naar de vrijstad vlucht, vlucht de zondaar tot Christus.

Niets veranderd
Uit zijn behandeling van onbekeerde kerkgangers merken we dat er in de achterliggende driehonderd jaar niet zo veel veranderd is. Velen hoort Immens zeggen: „Ik kan het mijzelf niet geven." Hij vraagt hen dan: „Maar zondaars, laat ik u eens vragen: Zegt gij dit uit kommer van uw hart, omdat gij uw onmacht aanmerkt als een deel van uw ellende? Of is het opdat gij een deksel der schande zoudt hebben om u achter te verbergen en om God de schuld te geven?." Anderen werpen hem tegen dat zij wel willen, maar niet kunnen geloven. Indien God maar zo gewillig was als zij, zou er geen enkele hindernis meer zijn. Dan zouden zij wel werk maken van de bekering en het geloof in Christus. Immens vreest echter dat hun willen niet oprecht is. Zij willen de prijs die God vraagt niet betalen, en hun afgoden en eigendunk niet prijsgeven. Daarom antwoordt hij hen: „Gij handelt als iemand die wel zin heeft om een aangeboden goed te kopen, maar de prijs die hij ervoor moet opbrengen staat hem niet aan en daarom gaat de koop niet door."

Genademiddelen
De Middelburgse predikant wekt zijn onbekeerde hoorders op biddend de genademiddelen te gebruiken, maar ze zijn niet gemakkelijk te overtuigen. „Een onbekeerde kan niet bidden en God hoort de zondaars niet." Het is opnieuw een bekend geluid, dat ook vandaag gehoord wordt op huisbezoeken en in gesprekken met rechtzinnige kerkgangers. Wat zegt Petrus Immens dan? „Dat is waar. God hoort de zondaars niet wanneer zij bidden en in de zonde willen blijven. Maar als gij bidt om bekering, om hartsverandering, dat is Gode aangenaam. (...) Geef het de satan, de zonde en uw vlees niet gewonnen. Zegt: ja zo zondig ben ik, en nog erger, maar Jezus is machtig om mij te helpen. Ai let toch op de ruime aanbieding van genade en zaligheid, die u in het Evangelie gedaan wordt. Ja hoe meer gij uzelf als ellendig, mismaakt en walgelijk kent, hoe aangenamer gij aan Jezus zijt en hoe meer gij Hem de kroon op het hoofd zult zetten. Dat gij, als een allerellendigste gezaligd wordt. Niets kan u terughouden dan onwilligheid. En zoekt de satan u te beletten, o, dat moet u te meer opwekken om tot Jezus te lopen en bij Hem te schuilen."

Zelfbeproeving
De tweede verhandeling gaat over het verschil tussen het tijdgeloof en het zaligmakend geloof Geveinsden kunnen heel ver komen. Een tijdgelovige ook. Men kan in grote oppervlakkigheid al de beloften op zichzelf toepassen en denken dat alles in orde is, en toch met al dit geloven de liefde tot God missen en alleen maar liefde tot zichzelf hebben. Na deze woorden van diepe zelfbeproeving laat Immens de vreesachtigen echter niet ontredderd achter. Hij wijst erop dat de geveinsden wel sommige dingen van God en Jezus begeren, maar niet alles. Zij begeren Gods hemel en Jezus' zaligheid, maar haten Gods geboden en Jezus' kruis. Daarom stelt hij enkele hartevragen, zoals: „Wilt gij Jezus niet zoals Hij is, in alles en tot alles? Wilt gij wel iets uitzonderen? Is niet al wat aan Hem is u even dierbaar en begeerlijk?"

De derde verhandeling gaat over de zekerheid van het geloof Die zekerheid is voor hem, als man van de Nadere Reformatie, een vrucht van het geloof Hij wil vooral een geheiligd leven als bewijs van het bezit van Gods genade zien. De boom wordt immers aan de vrucht gekend. Ten slotte geeft hij Gods kinderen het advies: „Houd de oefening van het geloof gedurig levendig. Wek uw honger en dorst naar Christus gedurig op, en vlied, loop tot Hem dagelijks met uw zonden." Wij ontdekken daarin toch ook weer de man van de Reformatie, die de weg des geloofs boven de weg van de merktekenen stelt.

Geloof
In zijn vierde verhandeling zoekt Immens de bekommerde christen te troosten. Hij tracht allerlei bezwaren en kwellingen op te lossen. In de vijfde verhandeling keert hij echter weer terug tot het thema van de zekerheid door een leven des geloofs. Het geloof in Christus verlost van de aanvechting en maakt kloekmoedig. Dit hoofdstuk weerspreekt de opvatting dat de mannen van de Nadere Reformatie zich verliezen in de kenmerken van het geloof en aan de prediking van Christus niet toekomen. Immens leert dat een leven van geloof, dat gedurig tot Christus vlucht, vrede, troost en zekerheid met zich meebrengt. Niets is zo bevorderlijk voor de geloofszekerheid en de heiliging van het leven dan een leven dat Christus door het geloof aangrijpt en zich op Hem verlaat. In de zevende verhandeling spreekt de Middelburgse predikant over de verachtering in de genade en de geneesmiddelen tot herstel. Om dan in de achtste verhandeling over het Verbond der genade en het Heilige Avondmaal te handelen.

Verbond
Het Avondmaal ziet Immens als een teken en zegel van Gods verbond. Naar het woord van Jezus is de drinkbeker immers het zegel van het nieuwe verbond, dat vast is in Zijn bloed. Het is een sacrament, bestemd voor Gods bondgenoten. Daarom moet het verbond der genade, dat in de prediking aan zondaren wordt aangeboden, eerst worden ingewilligd, voordat men de bondszegelen kan en mag gebruiken. Immens zegt daarvan: „Ik heb een brief van de God des hemels, waarvan het begin en het einde, en van achteren tot voren, niets anders is dan een aanminnelijk aanbod om u te nodigen, dat gij met God in een verbond zoudt komen." Maar daar de mens van nature daartoe onwillig en onmachtig is, moet de Heilige Geest gewillig en bekwaam maken. Hij laat een mens zijn verloren staat zien. Dat brengt tot de roep: „Wat moet ik doen om zalig te worden?" Daarna toont de Heilige Geest hem de volheid, algenoegzaamheid en dierbaarheid van de Heere Jezus. Hij lost al de bezwaren van de schuldverslagen zondaar op en doet hem zien dat het er alleen maar op aankomt of men gewillig en genegen is om de aangeboden genade aan te nemen. Hierop geeft de zondaar zich aan God en Christus over. Wanneer wij het verbond Gods echter nooit inwilligden, staan wij nog vijandig tegenover God en Christus. Hoe zouden wij dan Zijn dierbare dood tot onze troost kunnen gedenken? Het Avondmaal is niet voor zorgeloze en ongelovige zondaren. Brood en wijn behoren, als de zegelen van het verbond der genade, alleen hen toe die het verbond der genade hebben ingewilligd.

Inwilliging
De inwilliging van Gods verbond neemt bij Immens in de leer van de zelfbeproeving voor het Avondmaal een centrale plaats in. In de achtste, negende, tiende en elfde verhandeling gaat hij uitvoerig op dit onderwerp in. De overtuiging van zonde, de boetvaardigheid, het geloof, de liefde, de hoop, de heiligmaking, de aanneming tot kinderen, de volharding, de doop, het Avondmaal en het verlangen naar de hemel staan niet op zichzelf, maar maken alle deel uit van de verbintenis tussen God en Zijn volk. Zij hebben alle een functie in de inwilliging en de onderhouding van de verbondsrelatie tussen God en een zondaar. Deze leer van de inwilliging van Gods verbond, die bij de predikanten van de Nadere Reformatie zo'n belangrijke plaats innam, krijgt maar weinig aandacht meer. Ik denk dat er twee oorzaken voor zijn te geven. Velen menen dat in de prediking niets wordt aangeboden, dus valt er ook niets in te willigen of aan te nemen. Anderen denken dat men met de doop reeds alles bezit. Dan behoeft er geen verbondsinwilliging, in de weg van bekering en geloof, meer plaats te vinden. Men moet alleen als bondehng leren leven. Al met al hebben wij daarmee een warm stuk theologie en pastorale zielszorg verloren. Voorwaar geen gering verlies!

Avondmaal
Pas in de twaalfde verhandeling komt het Avondmaal echt aan de orde. Immens spreekt eerst over de betamelijke en godvruchtige voorbereiding. Men mag niet ondoordacht het brood eten en de drinkbeker drinken. Opvallend is de plaats die hij daarbij inruimt voor het vasten, als teken van boete en vernedering. Hij wil dit niet ieder opleggen, maar vindt het wel juist als een dag of een bepaald gedeelte van de dag wordt afgezonderd om in de eenzaamheid het verbond met God te vernieuwen en de afdwalingen te belijden. De "betamelijke geschiktheid" die nodig is om waardig Avondmaal te houden, krijgt in de dertiende verhandeling aandacht. Daarin bespreekt Immens het verloop van de avondmaalsdag en geeft advies hoe men die dag en de kerkdienst moet doorbrengen. Het is allemaal zeer praktikaal, zoals men in de tijd van de Nadere Reformatie gewoon was. Men moet vooral veel leven in de overdenking van Christus' lijden en sterven. Terecht waarschuwt Immens voor overspannen bezig zijn om het hart in een goede geschiktheid te brengen. „Door al dat blijven starogen op zijn eigen gestalte, ziet men menigmaal het gehele oogmerk van het Avondmaal voorbij, namelijk om de dood van Christus te verkondigen en het te doen tot Zijn gedachtenis. Als men daaromtrent veel bezig was, zou het koude hart wel eens in liefde ontvonkt worden."

Nabetrachting
De nabetrachting moet bestaanuit een oprecht voornemen om de liefde van ons hart aan God en Christus te geven. Het Avondmaal is bedoeld om Christus' dood te verkondigen. Maar dit doen wij niet alleen in de kerk, met ons komen tot de tafel des Heeren, maar met ons gehele leven. „Hoe wordt nu die dood verkondigd? Niet alleen door het godvruchtig gedenken daaraan, zo lang men aan de tafel is, maar door een gedurige, hartelijke en gelovige erkentenis van Zijn liefde, aan zondaars bewezen, en de uitlating van een gulhartige wederliefde, die door woorden en daden moet blijken in de ganse wandel."
Wie zo Avondmaal houdt, mag zeggen:
'k Heb aan de bron, de heilfontein gezeten,
'k Ben daar verkwikt; 'k kreeg balsem voor 't geweten;
'k Heb brood en wijn als hemelspijs gesmaakt;
Wat zal ik nu mijn Jezus weer vergelden?
Ik zal Zijn lof. Zijn grote daan vermelden.
Waardoor Hij al mijn banden heeft geslaakt!

Dissertatie Van Beelen
"De Godvruchtige Avondmaalganger" van Immens zet op monumentale wijze de avondmaalsleer van de Nadere Reformatie uiteen. Volgens de dissertatie "Doet dit tot Mijn gedachtenis", van de hervormde predikant dr. J. van Beelen, zou deze visie echter op de helling moeten. Het gaat in de avondmaalsviering niet om de enkeling, maar om de gemeente als lichaam van Christus. Het Avondmaal wordt als gemeente gevierd en is een genademiddel dat door allen gebruikt moet worden, evenals de prediking, de zang, het gebed en de doop. Het onwaardig eten en drinken heeft geen betrekking op het beproeven van de geloofsstaat, maar op de manier waarop men eet en drinkt. Overeenkomstig Van Beelens uitleg van 1 Korinthe 11 vers 27 ziet de beproeving niet op het bezit van geloof of het ontbreken daarvan, maar op de verhouding tot de andere leden der gemeente. Ook de woorden "niet onderscheidende het lichaam des Heeren" zouden op de gemeente, als het lichaam van Christus slaan. De zelfbeproeving ziet dus op een goede verhouding met de leden van de christelijke gemeente en niet op het bezit van het ware geloof. Het Avondmaal moet een gezamenlijke maaltijd van liefde zijn. Het gaat om de beleving van de eenheid van de kerk als lichaam des Heeren, rondom het gedenken van Christus' lijden en sterven.

Exegetische regel
Op grond van het voorgaande komt dr. Van Beelen tot de conclusie dat het Avondmaal door alle leden van de gemeente gebruikt moet worden. Natuurlijk is persoonlijk geloof belangrijk, maar daar moet je pas aan denken nadat je het Avondmaal gebruikt hebt. Erop terugziend moet je jezelf afvragen of het gezamenlijk eten en drinken je aan de medebroeders en - zusters van de gemeente en aan God en Christus verbonden heeft. Nu is het een bijbels gegeven dat de gemeente van de ware gelovigen het lichaam des Heeren wordt genoemd. Maar in 1 Korinthe 11 vers 24 en 25 gaat het nadrukkelijk om het lichaam en bloed des Heeren, zoals dit afgebeeld wordt in het Avondmaal. Zou het dan in de volgende verzen ineens over de gemeente gaan? Ik heb geleerd dat het een goede exegetische regel is, om vast te houden aan de betekenis van een begrip in een bepaalde context en dit niet van betekenis te veranderen, indien daar niet nadrukkelijk op gewezen wordt.

Waarschijnlijk
Verder moet dr. Van Beelen het niet doen voorkomen alsof een gesloten Avondmaal, dus alleen voor de bekeerde gelovigen, iets van de Nadere Reformatie en de Afscheiding is. De vroege Kerk kende dit ook. Calvijn heeft de zelfbeproevingsvragen opgesteld. En vraag 81 van onze Heidelbergse Catechismus valt evenmin weg te redeneren. Typerend is dat Van Beelen in zijn uitleg van 1 Korinthe 11 veelvuldig de woorden "waarschijnlijk" en "misschien" gebruikt. Daar houd ik het dan maar op. Petrus Immens heeft het volgens deze nieuwste avondmaalsleer in ieder geval helemaal bij het verkeerde eind gehad. Hij eiste immers dat men kennis moet hebben van een persoonlijke inwilliging van Gods verbond, voordat men ten Avondmaal gaat. En de begrippen waardig en onwaardig zien volgens hem op het bezit van boetvaardigheid en geloof, of het ontbreken daarvan. Ik wil het toch maar bij Immens houden. Hoe zal men tot Gods eer en de troost van het eigen hart de dood van Christus in het Avondmaal gedenken, indien men nooit zichzelf leerde kennen als een doodschuldig zondaar voor God, en in de gekruisigde Jezus zijn heil en zaligheid leerde zoeken en vinden. Jezus kan ons niet waarlijk zoet zijn, als de zonde ons niet bitter is geworden. Ik ben ervan overtuigd dat wanneer het boek van dr. Van Beelen al lang vergeten zal zijn, het boek van Petrus Immens nog steeds door Gods kinderen gelezen zal worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 1996

Terdege | 96 Pagina's

Een godvruchtige avondmaalganger

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 mei 1996

Terdege | 96 Pagina's