Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Aan het graf van Alexander Comrie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aan het graf van Alexander Comrie

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

J. van 't Hul

'Door hemelse dragers gedragen naar zijn hemelse WO ni nsf'

In de avond van de 13e december 1774 beweegt een donkere stoet zicK van de Westhaven in het centrum van Gouda, via de Oosthaven, naar de St. Janskerk. Het is laatste gang van Alexander Comrie. De stoet wordt verlicht door twaalf beg^afenislantaarns, elk voorzien van vier kaarsen. Doodbidders zijn ('behoorlijk in 't swart') gekleed in lange rouwmantels en zwarte handschoenen. De overledene wordt gedragen op de Groote Baar. Eén van Comries biografen zag in die baar iets hogers: 'Hij wordt door hemelse dragers - namelijk de engelengedragen naar zijn hemelse woning'.

In Gouda ontsliep Alexander Comrie. Geboren werd hij in Perth. Perth is een aardig stadje in het hart van Schotland, gelegen in groene velden, aan de mond van de River Tay, omgeven door glooiende velden en ongerepte dalen. Eens was dit de hoofdstad van het oude Schotland. Veertig kilometer meer naar het oosten ligt Dundee, de stad van Robert Murray McCheyne. Zestig kilometer naar het zuiden ligt Edinburgh waar John Knox zijn laatste rustplaats vond. Het silhouet van Perth wordt beheerst door de St. John's Church, het enige behouden gebleven bouwwerk uit de middeleeuwen. Op II mei 1559 sprak John Knox in deze kerk zijn beroemd geworden predikatie over 'de vervloekte paapse mis' uit. Een ware beeldenstorm was het gevolg. Beelden van wat men dacht dat het heiligen waren, werden van hun sokkel getrokken, altaren werden verwoest en de kloosters in de gehele regio bestormd.

Geboren en getogen in Perth

Zo zette in het Schotse stadje Perth de Reformatie in. In diezelfde St. John's Church (midden in het stadscentrum) hield Ebenezer Erskine op lO oktober 1732, bij gelegenheid van de 'General Assembly' van Perth en Stirling, zijn bekende synodepreek over Psalm I18: 'De Steen, Die de bouwlieden verworpen hebben, is tot een Hoofd des hoeks geworden'.

In dit roemruchte Perth werd op l6 of 17 december 1706 'uit een aanzienlyck geslagt' Alexander Comrie geboren. Merkwaardig genoeg vermeldt Comrie zelf ergens (in zijn lijkrede voor Cornelius van Schellingerhout) als zijn geboortejaar 1708. Alexanders grootvader van zijn moeders zijde was de jong gestorven Schotse godgeleerde ds. Andrew Gray (1633-1656). Grays weduwe trouwde later met de bekende George Hutcheson.

Advocatenzoon

Alexanders vader was Sir Patrick Comrie, aanvankelijk een landedelman. Deze Patrick Comrie woonde met zijn vrouw Rachel Vause in Perth, maar bezat ook nog het 'Comrie House' in het dorpje Comrie. Comrie ligt westelijk van Perth (nu aan de A58), bij de samenkomst van de riviertjes de Earn en de Lednock. Dr. A.G. Honig zegt in zijn uitstekende dissertatie (1892) over Comrie dat het geslacht Comrie zijn naam ontleend heeft aan dit dorpje.

In Perth werd Alexanders vader benoemd tot advocaat. Daar werden ook de beide kinderen, Alexander en Joanna, geboren. Zelf spreekt Comrie in grote soberheid over zijn jeugdjaren. Duidelijk is wel dat hij al vroeg wist wat hij later worden wilde. Hij schrijft daarover dat het altoos zijn 'zucht en beede' is geweest dat God hem 'nauwe aan de Leere der Reformatie geliefde te houden'.

Erskine en Boston

Alexander bezocht in Perth de Grammar School (het gymnasium). Daar werd hij grondig gevormd in onder meer de kennis van het Latijn, Hebreeuws en Grieks. Maar van zeker zo veel belang is het feit dat Alexander Comrie catechisatielessen volgde bij de gebroeders Ralph en Ebenezer Erskine. Zo werd in Comrie de grondslag gelegd voor zijn latere ontwikkeling. In zijn verdere leven zou hij nog vele malen uitdrukkingen van 'beide de broederen de groote Erskines' aanhalen. Met name Ralph Erskine is voor Comrie later 'rnijn getrouwe ouden Vrient, welken Godt tot mijne bestieringe in mijn jeucht gebruikt heeft'.

Comrie heeft ook Thomas Boston, de bekende predikant van Simprin en Ettrick, ontmoet. Over de verhouding tussen Comrie en Boston moeten we ons tevreden stellen met een enkele zin: 'Boston, wien ik zeer wel gekent hebbe, was zoo voorbeeldig Godvruchtig, dat zyn Naam in zeegeninge is by alle Godvruchtige in de Schotsche Kerken'. Zowel de Erskines als Boston zouden volgens J.H.R. Verboom (auteur van het boek 'Dr. Alexander Verboom; Predikant van Woubrugge', 1963) en A.G. Honig meermalen in Perth het Woord hebben bediend. De jonge Alexander moet onder hun gehoor hebben gezeten. Over deze predikers schrijft Comrie: 'In mijn jeugd waren de oude leraars Erskine en Boston voor de jonge, lieve kinderen van de Heiland geheel anders dan thans het geval is. Toen hadden wij lieve leidslieden die de lammeren in hun armen vergaderden en in hun schoot droegen en met zachtheid bestuurden. Zij gedroegen zich naar de gang van het genadewerk'. In Perth heeft Comrie belijdenis van zijn geloof afgelegd. Prof. dr. D. Nauta vat dat alles kort en bondig samen: 'Hij moet ene goede opleiding genoten hebben en wel geheel in de geest van het gereformeerd Protestantisme' (Voorwoord dissertatie Honig). Honig zelf zegt dat Comrie in deze jaren tot 'de Evangelische partij' heeft behoord. Over Comries bekering is echter weinig bekend. Zelf geeft hij aan dat hij reeds vanaf zijn kinderjaren de Heere heeft gevreesd.

Kantoorbediende tij Adriaan van der Willigen

De golfslag van het leven werd ook in het gezin Comrie gevoeld. Vader Patrick geraakte in financiële zorgen. Alexander moest zijn theologiestudie afbreken en werd naar Edinburgh gezonden om in de handel zijn brood te leren verdienen. Ook aan het verblijf in Edinburgh kwam echter een einde. Comrie moest naar Nederland.

Over het waarom daarvan stelt Verboom deze hypothese op: Zijn patroon handelde veel met het buitenland en zal ongetwijfeld onder de Nederlandse relaties ook mijnheer Adriaan van der Willigen ge­ kend hebben, door Comrie later genoemd 'een vermaard koopman te Rotterdam'.

Van der Willigen stond in Rotterdam vanwege zijn voorbeeldige wandel en godsvrucht hoog aangeschreven. Het meest voor de hand ligt dat Van der Willigen ingelicht werd over het feit dat ene Alexander Comrie zijn studie tot het vurig begeerde predikambt had moeten afbreken. Men kan hem gewezen hebben op de goede eigenschappen van de jongeling, wat bij Van der Willigen het plan deed rijpen met hulp van zijn vrienden (mr. Arnoldus de Sterke en de Woubrugse ambachtsheer en baljuw Cornelis van Schellingerhout) Comrie in de gelegenheid te stellen zijn afgebroken studie voort te zetten. Om zich van de goede getuigenis van Comrie zelf te overtuigen, liet hij in 1725 hem naar Nederland overkomen en nam hij hem op in zijn huis, waar de jeugdige Schot zich de eerste tijd op het kantoor van Van der Willigen verdienstelijk maakte.

Theologdestudent in Groningen

Er vielen geestelijke vriendschapsbanden, niet alleen in Rotterdam, maar ook in Oudshoorn (bij Alphen aan den Rijn). Daar woonde de familie Van Schellingerhout met wie hij 'in de maandt Mey van 't jaar 1728 eerst op deze plaats (Woubrugge) quam.' Het onthaal bij deze welgestelde familie Van Schellingerhout was zeer gunstig. Zij maakten het mogelijk dat Comrie theologie kon gaan studeren. Om de colleges goed te kunnen volgen, moest hij zich echter eerst verder bekwamen in de Nederlandse taal. Op 8 september 1729 kon Alexan-

der Comrie zich aan de Groningse Hogeschool laten inschrijven als student in de godgeleerdheid. Groningen? Waarom Groningen? Waarom niet Leiden, dat toch zoveel dichter bij huis lag? We weten het niet, schrijft biograaf Verboom. Honig veronderstelt dat de aanwezigheid van de professoren Antonius Driessen en Cornelius van Velzen Groningen begeerlijker maakten dan Leiden, waar niet zulke 'wakkere kampioenen voor de gereformeerde leer' doceerden. Hun ijver voor de 'rechtzinnige, oude waarheid' was alom bekend.

Studententijd

Comrie heeft zelf over zijn studietijd nooit veel losgelaten. Maar duidelijk is wel dat hij zich door zijn ijver en vrome levenswandel onderscheidde van de meesten van zijn medestudenten die liever hun tijd verbeuzelden dan zich bezig te houden met de godgeleerdheid. Eén van hen, Rutger Mazier, schreef later: 'Dr. Comrie ken ik van ommegang op de academie, maar ik heb in zijn stijve behandeling nooit zin gehad, dat is de reden waarom ik geen van zijn schriften bezit.' Over zulke medestudenten zei Comrie, pp zijn beurt: 'Zij zullen onvermijdelijk de ruïne van Nederlands kerk veroorzaken' .

Er waren er echter ook met wie er geestelijke banden ontstonden. In zijn Catechismusverklaring ("Stellige en praktikale verklaring van de Heidelbergse Catechismus') laat Comrie daarover iets los: 'In mijn studententijd te Groningen heb ik verkeerd met jonge lieden, die wegens hun geleerdheid en wetenschappelijke kennis, de edelste bloem der studenten uitmaakten. Deze heb ik ondertussen, wanneer zij hun ellende kwamen in te zien, menigmaal horen uitroepen, met aandoening en ontroering: o God, ik ben een groot beest! Uw weg is voor mij verborgen! Ofschoon ik nu, naar het lichaam, van hen afwezig ben, zo ben ik zulks echter niet naar de geest.'

Professor Driessen

Ook is duidelijk dat er een warme band lag met zijn docenten Driessen en Van Velzen. Als hij in Zondag I schrijft dat Gods kinderen geen enkele baat hebben bij letterkennis en aangeleerde waarheden als ze in zielenangsten terecht komen, zegt hij: 'Ik heb dit klaar gezien in een professor (bedoeld is Driessen, JvtH), onder wie ik studeerde; die eens, terwijl ik bij hem was, zulke vreselijke zielsangsten had, dat hij, nog hier op aarde zijnde, reeds in het diepste der hel scheen te wezen, daar hij als een worm langs de grond kroop, roepende: O God, is er nog een weg van ontkoming, maak hem mij bekend. En deze man had reeds voor die tijd zijn Gratia Victrix ('Overwinnende genade') uitgegeven.'

Honig zegt daarover: 'Nu zou Driessen toch stellig Com.rie onder zulke omstandigheden, niet bij zich hebben ontvangen wanneer hij niet aan deze student in bijzondere mate zijn vertrouwen geschonken had'.

Professor Van Velzen

In de huiselijke kring van professor Van Velzen was Comrie ook geen onbekende. Over mevrouw Van Velzen schrijft Comrie later als over 'eene waare Moeder in Israël.' (Deze Van Velzen was ook een van degenen die een van de andere studenten uit Groningen, Wilhelmus Schortinghuis, steunde in diens verdediging van 'Het Innige Christendom').

Walter Marshall

Met hoeveel ijver Comrie in Groningen heeft gewerkt blijkt, uit het feit dat hij zich toen reeds voornam om 'het allerkostelijkste boek' van de puritein Walter Marshall (1628-1680) in het Nederlands te vertalen: 'De verborgentheid van de Evangelische Heiligmaking.' Comrie vond dit boek een van de belangrijkste werken die ooit over dit onderwerp waren geschreven: 'Beneerstigt u veel in 't leezen daarvan'.

Het boek verscheen in 1997 oP" nieuw in een uitgebreide weergave met toelichting van ds. W. Pieters (Uitg. De Ramshoorn, Goes). Marshall schreef zijn boek in de strijd tegen de neonomianen, vertegenwoordigd door Richard Baxter. Baxter leerde dat de mens eerst de zonde moet verlaten voordat hij tot Jezus mag vluchten. Dat is verkapt remonstrantisme, oordeelde Marshall. Over Marshalls strijdschrift, schreef Comrie: 'Zo er een boek is, waarin de zuivere leer der hervorming te vinden is, zo is het zijn werk, genoemd'.

Student te Leiden

In juli 1733 verwisselde Comrie Groningen alsnog voor Leiden. Aan de theologische faculteit in Leiden doceerden in die dagen Taco Hajo van den Honert, Wesselius en Franciscus Fabricius. Vermoed wordt dat Comrie in Groningen beter de theologiecoUeges kon volgen, maar in Leiden beter filosofie kon studeren.

Trouwens, hoe waardeerde Comrie verstandelijk studie? Hij verwijst dan naar Jodocus van Lodensteijn: 'Lodensteijn zegt zeer wel: 'Die niet meer heeft als de letter, is maar een ketter. O rnijn geliefde vrienden, indien gij zoekt na te gaan, of de raorgenster van deze waarachtige kennis van de weg der verlossing wel

ooit in uw harten is opgegaan, zo zult gij, volgens Gods Woord, bij bevinding weten dat God Zelf het u geopenbaard heeft. Waarlijk, mijn geliefden, indien wij deze zaligmakende kennis van de verlossingsweg kunnen verkrijgen door slechts aan de hogescholen te studeren, zo mogen wij aan de hemelse academie wel een brief plakken en zeggen dat die niet meer nodig is, daar dan de hogescholen of goede catechiseermeesters voor ons genoeg zijn. Wij echter hopen en vertrouwen dat geen leraar of lidmaat der Hervormde Kerk hiertoe zal komen, want dan waren zij volstrekt gelijk aan de Pelagianen, die niets anders dan een helpende of een medehelpende genade dulden willen, om de vrije wil en de natuurkracht op de troon te zetten'.

Een 'loffelijke attestatie'

Op 5 oktober 1734 volgde de bekroning op Comries studie. Met zijn dissertatie 'De Moralitatis Fundamento et Natura Virtutis' (Over het fundament van de moraal en over de aard van de deugd) trad hij aan in de rij der doktoren. Maar wat meer was: de weg naar 'Dienaar des Goddelijken Woords' was geopend. Overigens, het is nooit helemaal duidelijk geworden waarom Comrie een doctoraat in de filosofie verkoos boven een doctoraat in de theologie. Honig vermoedt om 'scherper en helderder te leren denken.' Comrie zag in de wijsbegeerte slechts de dienstmaagd van de godgeleerdheid.

Kort daarna meldde Comrie zich aan bij de Klasse van Leiden en Neder-Rhijnlandt om praeparatoir (voorbereidend) te worden geëxamineerd. Op het examen hield hij een preekvoorstel over 2 Timótheüs 2 vers 20 en 21: 'Doch in een groot huis zijn niet alleen gouden en zilveren vaten, maar ook houten en aarden vaten; en sommigen ter ere, maar sommige ter onere. Indien dan iemand zichzelf van deze reinigt, die zal een vat zijn ter ere, geheiligd en bekwaam tot gebruik des Heeren, tot alle goed werk toebereid.'

Na een ondervraging in de Hebreeuwse en Griekse talen kreeg hij een 'loffelijke attestatie' (getuigschrift) en werd hem verlof verleend om in het openbaar het Evangelie te prediken.

Predikant te Woubrugge

Op zondag I mei 1735 werd kandidaat dr. Alexander Comrie door consulent Nicolaas Holtius (uit Koudekerk) bevestigd tot predikant van Woubrugge. In de middagdienst deed Comrie intrede met de tekst uit Zacharia 6: l5: 'En die verre zijn, zullen komen, en zullen bouwen in de tempel des HEEREN, en gijlieden zult weten, dat de HEERE der heirscharen mij tot u gezonden heeft. Dit zal geschieden, indien gij vlijtiglijk zult horen naar de stem des HEEREN, uws Gods'.

Dat Woubrugge een geleerde predikant op de kansel had gekregen, dat was voor het hele dorp wel duidelijk. Maar de ouderling Klaas Jansz. Poldervaart (een veenbaas uit Benthuizen voor wie iedereen ontzag had vanwege zijn waarachtige Godsvreze) had verklaard dat de dominee ook van God geleerd was. En daarvan was, zo het betamelijk is, iedereen onder de indruk.

Ondanks zeven beroepen zou Comrie ruim 38 jaar lang in Woubrugge blijven. De zeven beroepsbrieven kwamen uit Kralingen, Naarden, Schoonhoven, Den Bommel, Steenwijk, 's-Gravendeel en Oude Tonge. Slechts één van die zeven beroepen heeft hem zwaar op het hart gelegen, dat was het beroep van Den Bommel (1748).

Huwelijken

Op 15 augustus 1737 trad Alexander Comrie in het huwelijk met Johanna de Heyde uit Middelburg. Hij was 31 jaar, zij was 27 jaar oud. Eenjaar later werd een dochtertje, Rachel Cornelia, geboren. Na de geboorte werd de moeder echter overvallen door de gevreesde kraamvrouwenkoorts. Nog geen twee weken later stierf Johanna de Heyde. Comrie schreef daarover: 'Zij gaf de geest.' Op haar sterfbed troostte ze nog haar man en wees hem op de enige Schuilplaats en Toevlucht: 'God zal voor u zorgen, zoek Hem, en dien Hem.'

In de Opdracht van zijn boek 'Het ABC des geloofs' prijst Comrie zijn eerste vrouw: Johanna de Heyde had een stille en zachtmoedige geest, leefde vanuit een levendig besef van Gods nabijheid, ze was nederig in gevoelen en in gewaad. Ze was zelfs machtig in de Schriften. Comries smart was groot. 'Mij was het bitter, zeer bitter, ja, onuitsprekelijk smartelijk; als ik eraan denk, mijn hart wordt overstelpt, ik moet mijn aangezicht met Hizkia dikwijls naar de wand keren en mijn bitter bedroefd hart in tranen lozen, terwijl mijn ziel wegdruipt van treurigheid en mijn smart in geen schaal gewogen kan worden.' Het was hem tot opbeuring van zijn ziel 'dat ik met grond kan geloven mijn lieve vrouw niet verloren, maar weggezonden te hebben, daar ik haast, hoop ik, volgen zal'.

Lange tijd veronderstelde men dat Comrie nadien nooit meer getrouwd is geweest. Comries biograaf Honig bracht echter aan het licht dat hij nog twee keer in het huwelijk is getreden. Twee jaar na het overlijden van Johanna de Heyde huwde Comrie met Maria van der Pijll, een vermogende vrouw uit Lexmond. Dit huwelijk bleef echter kinderloos. In 1764

stierf Comries tweede vrouw.

Drie jaar later leidde hij voor de derde maal een bruid de Woubrugse pastorie binnen. Het was Catharina de Reus uit Beverwijk.

Kemelshaar en dassenvellen

In Woubrugge ging Gomrie iedere zondag tweemaal voor. Ook catechiseerde hij tweemaal per week. In de wintermaanden verrichtte hij getrouw een 'weekbeurt.' Hij zocht, zegt hij zelf, onbekeerden uit hun slaap op te wekken, de zwarigheden van verbrijzelden van hart op te lossen en bij hen aan te houden opdat ze de zonden en de wereld de dienst zouden opzeggen.

Over zijn Woordverkondiging had Gomrie zelf veel stof tot klagen, toch mocht hij bekennen dat zijn arbeid niet ijdel was, 'maar dat de

Heere de harten van sommigen, en die ook van elders opkomen, geopend heeft.' 'Of ons werk nu tot opbouwvan de geestelijke Tabernakel bij goud of zilver, of wel liever bij de geringere gaven van kemelshaar en dassenvellen moet vergeleken worden, willen wij niet beslissen om niet te verwaand aan de ene zijde te schijnen, noch ook te kleingevoelend aan de andere zijde'.

Tot 'de beste predikers van zijn tijd'

Over Comries prediking schrijft Honig 'zonder enige overdrijving' dat Comrie behoorde tot "de beste predikers van zijn tijd.' 'Zijn preken hebben de verdienste dat de inleiding en de toepassing over het algemeen kort zijn en goed bij de tekst passen; dat alle schoolgeleerdheid is vermeden; en dat niet verschillende verklaringen van de tekst ter sprake gebracht worden en één voor één bestreden worden, totdat de door de prediker voorgestane opvatting overblijft. De redenaar had een afkeer van het bezigen van vreemde woorden en van het zogenaamde vergeestelijken van de tekst; vermeed alle platheid van taal; sprak onomwonden zijn mening uit, toonde dat hij het menselijk hart door en door kende; was evenals Van Lodenstein scherp in het bestraffen van de zonde maar liefelijk in het vertroosten en leerzaam voor onkundigen en voor zwakken in het geloof. Hij vergat noch de vermaning van Paulus, 'Houd aan in het lezen', noch het gevleugelde woord van Luther, 'Goed gebeden is goed gestudeerd.' En dat zijn preken zo degelijk waren, zal niemand bevreemden, die weet hoeveel studie en tijd hij eraan besteedde.'

Vergaderingen en gezelschappen

Kerkelijke vergaderingen waren hem een gruwel. Ook in zijn eigen gemeente werd Comrie niet zo vaak gezien. De meeste tijd verbleef hij op zijn studeerkamer. In de Voorrede van zijn boek "Verhandeling van eenige Eigenschappen des Zaligmakenden Geloofs' reageert Comrie op enkele klachten uit de gemeente die hem daarover bereikten: 'Dat wij zo weinig uitgaan, hopen wij, dat f gijlieden ten beste zult nemen; wij hebben het nooit tot een gewoonte gehad, gelijk sommigen, die dat doen tot veler stichting. Gij ziet hier en uit onze voorgaande werken, dat, schoon wij niet veel op gezelschappen gaan, dat wij evenwel onze tijd wel kunnen besteden. Ik ben voor het verborgen eenzaam'.

Toch was Comrie geen tegenstander van het gezelschapsleven. In zijn catechismusverklaring moedigt hij zelfs aan om bijeen te komen, om tot een beter verstaan van de verhandelde waarheid te komen. 'Mocht God mij licht geven, om u de oude en beproefde leer voor te dragen, en u opgewektheid, om elkander in de week ter aanhoring van de catechismuspredikatiën voor te bereiden, door onderling te catechiseren over de Zondag die verhandeld zal worden'.

Visite en discussies

Onnodig uitgaan en onnodig op visite gaan was de Woubrugse prediker echter een doorn in het oog. 'Het is al praaten; gezelschappen houden; zo lang by malkanderen

blyven, dat er weinig tyt is om zonder bekrompenheid Godt te zoeken en gemeinschap met Hem te houden; alles geraakt in ongeregeltheit in de huisgezinnen; de tyt van afzonderinge is verloopen, men is vadzig, leedig en uitgepraat'.

Theologische discussies waren aan Comrie niet besteed. Zelf zei hij geen vechtersbaas te zijn. 'Eerder ben ik het tegendeel; "al te toegevende, al te goedhartig uit m.yne landaardt en opvoedinge, al te ligtgeloovig in het goede van mynen even-mensch te denken, alle twist \iitblussende, al te gulhartig myne gedachten aan anderen mededelende, waardoor ik nienigmaal ben bedrogen geworden'.

Contra Van der Os

Comrie vond zoveel zielsvoldoening en rust in de oude beproefde waarheid dat hij nooit naar wat nieuws stond. Het verontrustte hem als hij hoorde dat mensen vernieuwing zochten. Slechts eenmaal, zo schrijft Honig, kwam Comrie uit zijn schuilplaats tevoor-, schijn.

Waar ging de stri over? De talentvolle di^ Anthony van der Q (1722-1807), predlf kant te Zwolle, was ï' 1749 ill conflict geko men met zijn kerken* raad. Hem werd eei^ o nge reformeerde prediking verweten. Hij sprak dubbel-* zinnig over de Drieeenheid en op remonstrantse wijze over de uitverkiezing. Hij stelde dat de mens zijn rechtvaardigma-P king voor God dankt aan zijn eigen geloof.

De spanning in kerkelijk Zwolle liep hoog op. In 1750 werd Van der Os geschorst, waarna deze niet alleen in appèl ging bij de classis, maar ook de overheid te hulp riep. Stadhouder prins Willem V kwam er zelfs aan te pas. Vijf Leidse hoogleraren moesten over de Zwolse narigheid een oordeel geven, maar de kwestie geraakte al meer en meer in een impasse. Het advies van de Leidse hoogleraren werd gepubliceerd, waardoor de zaak Zwolle landelijke bekendheid kreeg.

Ds. Holtius van Koudekerk, Comries vriend, mengde zich ook in de kwestie. Hij publiceerde een verdediging van het calvinistische erfgoed tegenover de opvattingen van de Leidse hoogleraren, die zich inmiddels, samen met Johan van den Honert, hadden geschaard achter Van der Os. Op verzoek van Holtius nam ook de meer wetenschappelijk onderlegde Comrie aan de polemiek deel.

Samen schreven ze enkele pamfletten tegen de opvattingen van Van der Os en Van den Honert. Ze publiceerden ook tien samenspraken die samen verschenen als het 'Examen van het Ontwerp van Tolerantie.' De rode draad in dit Examen was de zorg van de beide vrienden over plannen die werden beraamd om de leer van Dordt te verzoenen met de leer van het remonstrantisme. Het overlijden van Johan van den Honert in 175^ maakte verzoening voor altijd onmogelijk.

Catechismusverklaring

Een tweede onderwerp waardoor de zachtmoedige Comrie in de the-

ologische polemiek van zijn dagen werd verwikkeld, was zijn eigen Catechismusverklaring van de eerste 7 zondagen. Die werd door velen met vreugde ontvangen, maar er waren er ook die Comrie om dit werk uitmaakten voor een twistziek, stijfkoppig en scheurmakend mens. Vooral prof. J. J. Schultens uit Leiden bestreed Comries verklaring. Hij schreef daarvoor zelfs een heftig boek van meer dan duizend bladzijden.

Comrie liet de storm over zich heen gaan. Hij verweerde zich tegen Schultens aanvankelijk alleen met een uitgebreide brief aan enkele vrienden. In 1755 werd deze brief toch uitgegeven, als 'Berigt nopens de waarschuwinge van de HeerJ. J. Schultens, Professor en Regent van het Staten College te Leiden'.

Emeritus

Rond 1761 werd het stil rond Alexander Comrie. Zijn werken werden nog wel steeds herdrukt, maar er verschenen geen nieuwe titels meer. In 1773 gii^g ^^ij rn^t emeritaat. Comrie was zo verzwakt dat hij niet eens meer in staat was om een afscheidsdienst te houden. In datzelfde jaar verhuisde de predikant die Woubrugge 38 jaar had gediend, naar Gouda.

Levenswerk

Het levenswerk van Alexander Comrie is geweest de uiteenzetting van het wezen en de werkzaamheid van het geloof. Hij sloot daarmee aan bij de theologische vragen van zijn tijd: Wat is onmisbaar voor het zaligmakende geloof? Behoort het vertrouwen in de vergeving der zonden (zondag 7 van de Heidelbergse Catechismus) tot het wezen van het geloof? Ook onder Gods ware kinderen bestond hierover verdeeldheid. Zo waren bijvoorbeeld Wilhelmus a Brakel en Theodorus van der Groe het al niet eens over deze dingen.

Comrie maakte onderscheid tussen de gave van het geloof en de daad van het geloven. Hij onderscheidde geloof van geloven en maakte het onderscheid helder tussen de gave van het geloof en de beoefening ervan. Het geloof is, zo zei Comrie, een gave van God, en in die gave is het vertrouwen in de vergeving der zonden begrepen. Dat betekent nog niet dat het vertrouwen erin ook altijd beoefend wordt. In de daad van het geloven kan vele zwakheid en onvolkomenheid zijn. Met deze stellingname poogde Comrie een einde te maken aan de heftige disputen van zijn dagen. Hij wist niet iedereen voor zijn zienswijze te winnen, maar hij smaakte wel het genoegen dat de vrede tussen de broeders terugkeerde.

Invloed op Gereformeerde Gemeenten

Alexander Comrie heeft, meer dan enig ander theoloog, door zijn geschriften vooral invloed uitgeoefend op de Gereformeerde Gemeenten. Ds. G. H. Kersten voelde zich eensgeestes met zijn opvattingen. Op een onderwijzerscursus zei hij eens tot de aanwezigen: 'Ikheb Comrie vermalen.' Ds. Kersten heeft in de moeilijke jaren dertig geprobeerd een volledige uitgave te verwezenlijken van alle werken van Comrie. Dat is niet geheel gelukt. Op het graf van ds. Kersten sprak ds. L. Rijksen: 'Hij (Kersten) was als een Comrie in de leer en hij was vaderlijk als een Hellenbroek.' Ook ds. A. Vergunst verwees vele malen naar Comrie: Wie het 'theologisch eigene' van de Gereformeerde Gemeenten wenst te onderzoeken, die raadplege eerst de geschriften van Comrie.

De stilte gezocht

In Gouda betrok Comrie een patriciërswoning aan de Westhaven. Hoogstwaarschijnlijk had Comrie zijn intrek genomen in de woning die nu nog bekend staat als het hotel 'Het Blauwe Kruis'.

In Gouda leefde Comrie eenzaam, als een roerdomp der woestijnen, als een steenuil in de wouden, als een mus op stille daken. Over de laatste anderhalfjaar van zijn leven is weinig bekend. Comrie had de stilte gezocht. Op 10 december 1774 was het Comries tijd. Toen was het Zijn tijd. En hij stierf.

Geen zerk met inscriptie

Alexander Comrie had bij zijn leven te kennen gegeven dat zijn begrafenis sober en eenvoudig behoorde te zijn. In zijn testament had hij aangegeven geen grafzerk met inscriptie te willen. Ook had hij laten beschrijven 'dat ten zijnen

opzigte geen breedvoerige bekendmaldnge in de Boekzaal zoude geplaatst worden' en dat er evenmin een "lijkpredikatie over hem geschieden zou'.

In zijn biografie over Comrie zegt Verboom dat 'niet meer is na te gaan in welk graf het gebeente van de grote prediker rust.' We weten alleen, zegt Verboom, 'uit het 'Begraafboek' dat hij begraven werd in het Oude Noord pand no. 12-5L: i9'-

'De 34ste rij, het 7de graf'

Diepgaand onderzoek van Hennie van Dolder-de Wit, archivaris van de hervormde gemeente van Gouda, bracht recent meer inform.atie aan het licht over Comrie's begrafenis. Ook wijst zij de plaats van zijn graf aan: "Het overlijden van Comrie werd op 12 december 1774 bij de stadssecretaris aangegeven door Johannes van der Hoeve, die tevens een van de executeurs was van Comries testament. Hij kocht voor hem ook een graf in de St. Janskerk, 'liggende in het Oude Noordpand, de 34ste laag (rij) het 7de graf (voor een bedrag van 50 gulden). Later kwam het door erfenis in het bezit van de familie Van der Hoeve. Geheel in overeenkomst met zijn burgerlijke status van geleerd en gefortuneerd man was Comries begrafenis. Het Kamerboek van de stad vermeldt op 12 december 1774^ 'Is geconsenteerd (toegestaan) de Groote Baar om het Lyk van Ds. Alexander Comri, Philisophiae Doctor en Emeritus Predikant van Woubrugge ter aarde te bestellen. Is geconsenteerd het Lyk (..) bij avond te mogen begraven, mits aan de Heeren kerkmeesteren betalende het Recht van alle de klokken, ter somme van ses en dertig guldens, twaalf stuyvers boven en behoeven van de Armen en zig regulerende na het Regle­ ment op het Avondbegraven gemaneert' (Reformatorisch Dagblad, 13 juni 1997).

De begrafenisstoet voerde op 13 december 1774 naar de aan Johannes de Doper gewijde St. Janskerk, het voornaamste monument van Gouda en met haar lengte van 123 meter de langste kerk van Nederland. De eindbestemming van de droeve schare die de Groote Baar volgde, was het Oude Noordpand. Ze moesten zijn in de 34ste rij, bij het 7de graf.

Soberste hoekje

De archieftekst voert naar de Noorderzijbeuk. Geheel rechts in de hoek prijkt een van de beroem.de zestiende eeuwse Goudse Glazen, voorstellende de 'Invnjding van de tempel' en 'Het laatste Avondmaal.' Daaronder moet Comries reiskleed in de aarde zijn neergelaten. Het is zo'n beetje het soberste hoekje van deze imposante kruisbasiliek. Tegen de wanden staan twee banken. Verweerde teksten en monumentale memorieplaten in de vloer herinneren aan de tijd dat er nog in de kerk begraven mocht worden. In 1832 vond de laatste begrafenis in de St. Janskerk plaats.

Op len idelc A euge-

Niets in de Noorderzijbeuk herinnert aan de predikant van Woubrugge, niets wijst op de plaats van zijn laatste rustplaats. De 34ste rij, het 7de graf. Hier moet het toch zijn. Vreemde gewaarwording, omzo bij Comrie s graf te staan, zonder precies te weten waar hij ligt. Elke vierkante meter van deze stenen kerkvloer vertelt het verhaal van de menselijke kortstondigheid. Hier slapen velen de slaap des doods. Het leven is een damp. Slechts een handbreed is het gesteld. Slechts één schrede is er tussen leven en dood. Wat is het leven? Een enk'le dag, een nachtwaak, en niets meer.

Maar voor Comrie brak toen het leven aan. De vreemdeling was thuisgekomen, gedragen op adelaarsvleugelen naar de gewesten van de eeuwige gelukzaligheid. Daar hief Alexander Comrie het lied aan waarin hij nooit meer uitgezongen raakt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 2002

Oude Paden | 52 Pagina's

Aan het graf van Alexander Comrie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 2002

Oude Paden | 52 Pagina's