Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MISKENDE GRATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MISKENDE GRATIE

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

N.T. Bakker, MISKENDE GRATIE, Van Calvijn tot Witsius, Een vergelijkende lezing. Balans van 150 jaar gereformeerde orthodoxie, 203 blz., ƒ 39, 50, Uitg. J.H. Kok, Kampen 1991.

Zelf schrijver van Calvijn tot Barth, was ik uiteraard bijzonder geïnteresseerd in deze studie, die deel uitmaakt van een interfacultair studieproject van de kerkelijke systematici van de Nederlandse Rijksuniversiteiten. Zoals uit de ondertitel blijkt, gaat het om een vergelijkende studie tussen Calvijn en H. Witsius (1636-1708). Witsius is een gave vertegenwoordiger van de zeventiende-eeuwse, gereformeerde orthodoxie en tegelijk een belangrijk representant van de Nadere Reformatie. Een man, die een sleutelfiguur is geweest zowel in het academische als in het kerkelijke leven van zijn tijd. De keus op Witsius is dus uitstekend gemotiveerd om duidelijk te maken, wat er sinds Calvijn in het gereformeerd protestantisme is gebeurd en veranderd. De studie van Bakker gaat daarover, maar dan niet door een historische ontwikkelingslijn te tekenen, maar de aandacht is, meer systematisch, gericht op de vergelijking van beider leersystemen, en die dan weer vooral toegespitst op het pneumatologisch-soteriologische deel daarvan.

Het bijzondere van deze vergelijking is echter, dat er behalve Calvijn en Witsius ook nog een derde in het spel is, namelijk K. Barth en zijn theologie, met name zijn interpretatie van Calvijn en de Orthodoxie. De vraag komt daardoor bij de lezer op, of dit niet een bezwaar vormt om tot een juiste, objectieve vergelijking te komen, maar voor de schrijver geldt dit in ieder geval niet. Hij wil Barth niet alleen volgen in zijn interpretaties, maar hij gebruikt hem ook als een normatief criterium bij zijn beoordeling, hoe de vergelijking tussen Calvijn en Witsius uitvalt.

Zelf heb ik toch daarbij mijn aarzelingen, die al lezend steeds sterker zijn gewor-

den. Afgezien nog van het normatief zich oriënteren op Barth, acht ilc het een gebrek, dat de schrijver Calvijn en ooic Witsius voornamelijk bekijkt door de bril, die door Barth en zijn leerlingen is aangereikt. Er is namelijk inderdaad een periode geweest, dat het theologie-historisch onderzoek van Calvijn en de na hem volgende Orthodoxie door de school van Barth is beheerst, maar die periode is nagenoeg voorbij. Verder en breder onderzoek heeft de eenzijdigheid en beperktheid ervan aangetoond, met name als het gaat om het eenzijdig beklemtonen van de tegenstelling tussen Calvijn en de periode na hem ('het is met de orthodoxie helemaal fout gegaan', 15). Het is echter gebleken, dat er veel meer continuïteit en allerlei dwarsverbindingen tussen beide bestaan, waardoor het zwart-wit-achtig schema van Barth tamelijk grondig moest worden gecorrigeerd. Als we nu constateren, dat de schrijver van dit boek nog op de oude barthiaanse lijn (kennelijk onder invloed van F.H. Breukelman) onverdroten voortgaat, moeten wij toch onze vraagtekens zetten, temeer als blijkt, dat van de overige over deze thematiek bestaande literatuur nagenoeg geen kennis is genomen.

Trouwens, ook uit dit boek zelf blijkt overduidelijk dat het dilemma Calvijn-Witsius talloze malen wordt doorkruist en dus moet worden gerelativeerd. Vooral in het eerste hoofdstuk over de uitverkiezing komt dit al heel duidelijk naar voren. Het boven dit hoofdstuk geplaatste schema is: Van vrije gunst (Calvijn) naar individuele zekerheid (Witsius). Maar als Calvijns verkiezingsleer zelf aan de orde komt, moet het oordeel luiden: een 'fatale definitie' (Inst. 111, 21, 5). Dat Calvijn er dan toch zo positief kan uitkomen, wordt mogelijk gemaakt, doordat de schrijver van de harde definities van Calvijn overgaat naar de intenties van Calvijn. Maar dat is altijd een hachelijke onderneming. Trouwens, dan zou hij ook aan de 'intenties' van Witsius een plaats moeten geven.

Overigens wordt de overgang naar de 'individuele zekerheid' die wel in Witsius' maar niet in Calvijns verkiezingsleer centraal zou staan, gebaseerd op een interpretatie van Inst. 111, 21, 7, die geen enkele grond heeft. Want in deze paragraaf gaat het om de overgang van het verbond (electio generalis - Israël, [zichtbare] Kerk) naar de (eigenlijke) verkiezing (electio specialis - het persoonlijk verkoren zijn tot zaligheid) en niet, zoals de schrijver meent, 'van de gunst naar de individuele zekerheid'. Het ontbreken van een analyse van de pneumatologische dimensies in Calvijns verbondsleer blijkt zich hier te wreken.

We kunnen in deze korte bespreking niet dieper hierop ingaan en ook niet meerdere voorbeelden aangeven, waaruit blijkt, dat de schrijver het beschikbare materiaal onvoldoende heeft verwerkt. Wellicht konden daarom zijn conclusies ten opzichte van de ontwikkeling na Calvijn zo radicaal-negatief zijn.

G.

C.G.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1992

Theologia Reformata | 347 Pagina's

MISKENDE GRATIE

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1992

Theologia Reformata | 347 Pagina's