Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Naar, bij en in de Tempel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naar, bij en in de Tempel

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Handelingen 3 : 6 en 7a

„Ora et labora", die Latijnse spreuk kennen wij allen waarschijnlijk. Gij weet dan: „Ora et labora", dat betekent: „Bid en werk". Nu, die Latijnse spreuk is ook een Bijbelse spreuk. Bidden en werken, dat leert Gods Woord ons overal. Bidden en werken, en ook omgekeerd: werken en bidden. Bidden en dan werken. Werken en ondertussen bidden, beseffende: Zonder Mij kunt gij niets. Werken en ook daarna bidden. Het volbrachte werk kan niet zonder de zegen des Heeren.

„Ora et labora", bid en werk. Op het hek van een blijkbaar ongelovige landbouwer zag ik eens, hoe hij deze spreuk had veranderd en ongetwijfeld naar zijn mening, verbeterd. Daar stond op dat hek niet: „Ora et labora", maar: Cogita et labora. Ora, bid, dat vond die boer blijkbaar niet nodig, niet profijtelijk. Cogita et labora zette hij er voor in de plaats, d.w.z. Denk en werk. Nu is het zeker goed te denken en te werken. Werken zonder er bij te denken, dat is af te keuren. Ons hoofd moet bij ons werk zijn.

Maar, geheel verkeerd is het: ora, bid, te vervangen door cogita, denk. Dat is mensvergoding en Godverloochening.

Heerlijk is het, als het, èn voor de tijd, èn voor de eeuwigheid, mag zijn: Ora et labora". Eerst de knieën buigen, en dan doen wat uw hand vindt om te doen en dat met al uw macht, dat leert ons de Heilige Geest door Gods Woord, ook nu weer, nu wij gaan overdenken Handelingen 3 : 6 en 7a:

En Petrus zeide: Zilver en goud heb ik niet, maar hetgeen ik heb, dat geef ik u: In de naam van Jezus Christus, de Nazarener, sta op en wandel. En hhem grijpende bij de rechterhand, richtte hij hem op.

Die tijd na de uitstorting des Heiligen Geestes is wel een kostelijke tijd geweest. Er was veel gebedsbehoefte. Er was een naarstig onderzoeken van Gods Woord. Er was een oefenen van de gemeenschap der heiligen. In de viering van het Avondmaal werd gedachtenis gehouden van het bitter lijden en sterven van de gezegende Borg en Middelaar, Jezus Christus. Vele wonderen en tekenen geschiedden door de apostelen. Dit alles bleef niet zonder uitwerking. De Heere gaf er Zijn zegen over. En de Heere deed dagelijks toe tot de gemeente, die zalig werden.

Als wij dit alles lezen, dan kan droefheid ons hart vervullen, als wij vragen: En hoe is het heden ten dage? Hoe is het met het volharden in de leer der apostelen? De ketterijen zijn niet te tellen. Leergeschillen zijn er niet alleen in de Gereformeerde Kerken, maar ook in de Christelijk Gereformeerde Kerk, in de Geref. Gemeenten, in onze Ned. Herv. Kerk, ondanks het: „in gehoorzaamheid aan de H. Schrift en in gemeenschap met de belijdenis der vaderen".

En hoe is het met de gemeenschap? Waar is de onderlinge liefde? Is het niet, ook al weer in alle kerken, een verbijten en vereten van elkander?

En hoe staat het met de breking des broods, met de viering van het Heilig Avondmaal? Is het waarlijk een verkondigen van de dood des Heeren, totdat Hij komt?

En dan, hoe is het met het volharden in de gebeden? Hebben wij de Heere waarlijk nodig? Komen wij tot Hem als arme bedelaars, in de gestalte van de tollenaar? En wordt er veel gezien en gehoord van de bekering van zondaren? Wanneer horen wij, dat er een in Zion geboren is, dat er een werd toegedaan tot de gemeente, die zalig wordt?

Dit alles kan ons hart wel eens met zorg vervullen. Maar, als wij in de Handelingen der Apostelen lézen, en zo verplaatst worden in de dagen na het eerste Pinksterfeest van de Christelijke gemeente, na het: „En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken", dan is het niet altijd droefheid alleen, die ons hart vervult. Neen, dan is er ook wel heilige jaloersheid. Dan mogen wij wel weer eens moed grijpen. Het is, alsof al die toegebrachten het ons toeroepen: „En scheppen moed uit mijn behoudenis." De Heilige Geest is uitgestort. De genadestroom vloeit uit de tempel des Heeren. En de wateren raken hiér tot de enkelen. En de wateren raken daar tot de lendenen. En élders is het een beek. waar gij niet kunt doorgaan, want de wateren zijn hoge wateren, waar men door zwemmen moet, een beek, waar men niet kan doorgaan.

Grijp dan moed, bekommerde van hart. Blus de Geest niet uit, gij critisch aangelegde christen! Bedroef de Heilige Geest Gods niet, gij twijfelende ziel, gij ook, die zo wereldgelijkvormig zijt geworden, gij ook die uw eerste liefde hebt verlaten, en bij wie de zonde weer zo levend is geworden. O, moge het de Heere behagen ons moed te doen scheppen bij de overdenking van het: „Ora et labora", bij de apostelen, bij de overpeinzing en verkondiging van het Evangelie, zoals het tot ons komt in ons tekstwoord: En Petrus zeide: Zilver of goud heb ik niet; maar hetgeen ik heb, dat geef ik u: In de naam van Jezus Christus, de Nazerener, sta op en wandel! En hem grijpende bij de rechterhand, richtte hij hem op.

Wij volgen Petrus en Johannes, en de kreupelgeborene:

1. Naar de tempel. 2. Bij de tempel. 3. In de tempel.

Allereerst dus: naar de tempel. Petrus nu en Johannes gingen tezamen op naar de tempel omtrent de ure des gebeds, zijnde de 9de ure. Heerlijk, als twee mensen zo tezamen opgaan naar het huis des gebeds, zo innig verbonden, zo één in de Heere, zo begerig naar de ontmoeting met God.

Ach, wat ontbreekt er aan dat „tezamen opgaan" dikwijls veel. Wij denken vanzelf aan de Farizeër en de tollenaar. Daar was het wel: „Twee mensen gingen op in de tempel om te bidden", doch het was geen tezamen opgaan als van Petrus en Johannes. Wat waren die twee mensen ver van elkander, al gingen zij naar dezelfde tempel, al gingen zij beiden op om te bidden. Zij blijven ver van elkander. Het was de dood en het leven. Het was de brede en de smalle weg. Het was Gods zegen èn Gods vloek. Ontzettende ge-

dachte, mijn lezer, naar dezelfde kerk en toch zo ver van elkander, als 't West verwijderd is van 't Oosten. Kent gij reeds iets van die verbondenheid aan de ware bidders, van dat: Mijn hart roept uit tot God, Die leeft en aan mijn ziel het leven geeft?

Wat ontbreekt er veel aan dat te zamen opgaan zelfs onder Gods kinderen. Dat blijkt al als wij naar de kerk gaan, een ieder naar zijn eigen kerk, naar „onze" kerk, zo zeggen we. Wij komen elkander tegen naar onze kerk. Wij gaan niet als Petrus en Johannes tezamen. En somtijds willen wij elkander dan niet eens groeten.

HeerÜjk is het „tezamen" te mogen opgaan, in nauwe gemeenschap, u benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door de band des vredes!

Eén lichaam, één Geest, één hoop uwer beroeping, één Heere, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die daar is boven allen, en door allen, en in u allen.

Tezamen, één in het voornaamste. En toch ook weer zulk een rijke verscheidenheid, zoals dat ook staat in Ef. 4: „Maar aan elk een van ons is de genade gegeven, naar de maat der gave van Christus."

Petrus en Johannes gingen tezamen op naar de tempel. En zij gingen omtrent de ure des gebeds, zijnde de 9de ure. Het was de tijd van het gebed en het avondoffer, de tijd, waarvan de Psalmist zingt:

Mijn beê, met opgeheven handen, Klimm' voor Uw heilig aangezicht, Als reukwerk voor U toegericht, Als offers, die des avonds branden.

De Joden hadden drie gebedsuren, nl. de 3e ure, bij ons 's morgens om 9 uur, de 6de ure, 's middags om 12 uur, en de 9de ure, 's middags om 3 uur. Wij denken hierbij aan David, die in Psalm 55 : 18 zingt: Des avonds en des morgens en des middags zal ik klagen en getier maken en Hij zal mijn stem horen." Wij denken vooral, zelfs de jongste onder ons (wie zou dat niet weten? ) aan Daniël. Wij lezen in Daniël 6, het aangrijpende hoofdstuk van Daniël in de leeuwenkuil: Daarom tekende de koning Darius dat schrift en gebod, nl. die wet van Meden en Perzen. die niet mag herroepen worden, dat al die in 30 dagen een verzoek doen zal van enige god of mens, behalve aan de koning, die zal in de kuil der leeuwen geworpen worden." Wat zal die vrome Daniël nu doen? Het gaat om zijn leven.

„Toen nu Daniël verstond, dat dit schrift getekend was, ging hij in zijn huis (hij nu had in zijn opperzaal open vensters tegen Jeruzalem aan) en hij knielde drie tijden 's daags op zijn knieën, en hij bad, en deed belijdenis voor zijn God, ganselijk gelijk hij voor deze gedaan had."

Welnu, ook Petrus en Johannes kenden de noodzakelijkheid, de heerlijkheid, de profijtelijkheid van de uren des gebeds. Tezamen gingen zij daartoe op. — Hebt ook gij uw gebedstijden? Hoevelen zouden er in ons midden zijn, die de uren des gebeds niét verzuimen? Zou het niet mee daaraan liggen, dat er zo weinig kracht van ons uitgaat, dat er zo weinig glans op ons ligt, dat het vel van ons gezicht niet glinstert van vrede en vreugde, dat men ons niet kent als zulken, die met Jezus geweest zijn? < — O. denk om het tezamen gaan van Petrus en Johannes naar de tempel, omtrent de ure des gebeds, met jaloersheid!

Naar de tempel, zo was het ook met een zeker man, die kreupel was van zijner moeders lijf, kreupel geboren. Maar deze man was van zijn geboorte af aan zo ongelukkig, dat hij niet opgaan kon. Hij moest er heen gedragen worden. Dagelijks gebeurde dit. Dagelijks zetten zij hem aan de deur des tempels, genaamd de Schone. Hij was dus wel zeer trouw in het: naar de tempel. Ja, maar de drijfveren van het naar de tempel, van het naar de kerk gaan, zijn niet altijd even edel. Het is maar zelden uit ware behoefte. Er zijn zo weinig tempel-, zo weinig kerkgangers, die naar waarheid mogen zeggen: „Eén ding heb ik van de Heere begeerd, dat zal ik zoeken; dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des Heeren. om de liefelijkheid des Heeren te aanschouwen, en te onderzoeken in Zijn tempel."

Bij de kreupele was het gaan naar de tempel ook niet in de begeerte om de liefelijkheid des Heeren te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel. Dagelijks werd hij gezet aan de deur des tempels, genaamd de Schone, omdat daar veel mensen in en uit gingen. En dus was daar een prachtgelegenheid om een aalmoes te begeren van degenen, die in de tempel gingen.

Laten wij niet van uit de hoogte neerzien op de kreupelgeborene, als wij horen, waarom hij naar de tempel ging. God geve, dat wij met jaloersheid zien op Petrus en Johannes bij hun gang naar de tempel, en dat wij als zij opgaan mogen, gedachtig aan het: , , Ora et labora", biddend in een ootmoedig smeekgebed, en werkend in een naarstig gebruik van de middelen, die de Heere in Zijn grote goedheid geeft. Zo wordt onze kerkgang een rijke zegen.

Z.

S. v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 juni 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Naar, bij en in de Tempel

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 juni 1956

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's