Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wet vervreemding landbouwgronden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wet vervreemding landbouwgronden

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

door de heer Van Rossum

BIJBELS GEFUNDEERDE GROND-POLITIEK

Voor de tweede maal in deze week houden wij ons bezig met een belangrijk en zeer principieel onderwerp. Eerst de bescherming van het leven nu de bescherming van de eigendom. Toen de SGP in 1974 een eigen studieen voorlichtingscentrum kreeg, was de eerste opdracht die het kreeg, zich een oordeel te vormen over een Bijbels gefundeerde grondpolitiek.

De vier examenopgaven die de Partij van de Arbeid onder leiding van de toenmalige minister-president opgaf aan het CDA om in aanmerking te mogen komen voor toekomstige politieke samenwerking, zal aan die toen gegeven opdracht wel niet geheel vreemd zijn geweest! In 1975 is van het studiecentrum een publikatie verschenen die qua inhoud dichter bij het thans voorliggende wetsontwerp ligt, dan bij het onder het kabinet-Den Uyl ingediende ontwerp.

Niet dat de ontwerpen op alle punten verschillen; beide ontwerpen hebben zich ver verwijderd van de grootlandbouwbedrijven die de vroegere Europese commissaris, de heer Mansholt, ons in het begin van de zeventiger jaren als een wenkend perspectief schilderde.

Er komt nu een wettelijk toetsingsrecht waarbij een van de toetsingscriterua de bedrijfsgrootte is. Onze fractie acht dit juist wat de limitering naar boven betreft. Het wordt ook in de Bijbel veroordeeld om akker aan akker te trekken en zodoende tot bezitsuitbreiding te komen die de schaal van het familiebedrijf verre te boven gaat.

Wij kennen zelfs uit de Moza'ische wet een duidelijk correctie-artikel op grootgrondbezit. Dat moest in Oud-Israël tegengegaan worden door de instelling van het jubeljaar, waar iedere 50 jaar de grond die tussentijds in andere handen was overgegaan, weer aan de oorspronkelijke familie moest worden teruggegeven. Daardoor werd automatisch het grootgrondbezit beperkt.

DE JUISTE WEG

Het familiebedrijf als basis voor een goede landbouwontwikkeling, spreekt ons dan ook principieel aan. Wij vinden dit duidelijk terug in het thans voorliggende wetsontwerp. De sterk opgelopen prijzen van de landbouwgrond zijn schadelijk voor de ontwikkeling van de landbouw en zeker voor de bedrijfsovername door jonge boeren. De heer Van der Linden heeft zojuist al een aantal andere schadelijke effecten genoemd. Het is dus nodig, iets aan die prijzen te doen.

Er staan daarbij uiteraard verschillende wegen open. Men kan alles bij de overheid brengen, die de zaak vervol­ gens regelt. Dat is echter een weg die wij bepaald niet willen bewandelen. Men kan natuurlijk ook alles aan zijn lot overlaten. Blijkens opgedane ervaringen is dat ook een weg die tot een verkeerde uitkomst leidt, zodat er toch iets moet gebeuren. Dat wordt gedaan, zoals wij in het ontwerp zien, door middel van de persoonsgebonden en de zakelijk gebonden toetsingscriteria. De ingeslagen weg achten wij op zich zelf dus juist.

TOETSINGSCRITERIA

Het heeft bij ons wél wat twijfels opgeroepen of bij die toetsingscriteria ook een benedengrens voor de grondoppervlakte hoort. Er zijn mensen die klein zijn begonnen of door omstandigheden klein moesten beginnen, en die met de hun gegeven gaven en capaciteiten hun bedrijf tot een bloeiend familiebedrijf hebben laten uitgroeien. Die mogelijkheid laten wij graag aanwezig. Het komt mij voor dat wij bij de kleine bedrijven meer moeten stimuleren dan afremmen. Instelling van een benedengrens van een grondoppervlakte zou daarbij een rem kunnen vormen.

De citeertitel „Wet vervreemding landbouwgronden" roept associaties op met de „Wet vervreemding landbouwgronden" uit 1953. Daarvan onderscheidt deze wet zich op wezenlijke punten. De oude wet kende een negatieve toetsing en een directe prijsbeheersing, terwijl deze wet een indirecte prijsbeheersing kent en geen negatieve toetsing. De citeertitel „Wet agrarisch grondverkeer" geeft duidelijker aan wat de bedoeling is met het agrarisch grondverkeer, omdat er onder andere een pachtwetgeving in zit, SBL, Grondbank. Om die reden hebben wij ook een amendement ingediend. Zoals gezegd, hebben wij geen bezwaar tegen toetsingscriteria met het doel, de grondmobiliteit te verminderen en op deze wijze de grondprijzen enigszins te drukken. Dat het landbouwstructuurbeleid van de Regering indirect door deze maatregel wordt gestimuleerd, is voor onze fractie niet het hoofddoel, maar wel een gewaardeerd nevenaspect.

HET CRITERIUM VAN DE AF­ STAND

Een ander toetsingscriterium is de afstand van het bedrijfsgebouw tot het aan te kopen perceel. Ook dit geeft ons op zich zelf geen grote problemen, maar wij hebben enige moeite met de gestelde afstandsnorm en nog meer met de onzorgvuldige formulering. De afstand is enigszins klein genomen. Wil de Minister de thans gestelde norm vergelijken met enkele plannen van toedeling bij ruilverkavelingen in de laatste jaren?

Moet hij dan niet concluderen dat ondanks het gestelde in de Ruilverkavelingswet 1954 dat zoveel mogelijk elkaar belendende percelen moeten worden toebedeeld, dit ideaal zelden wordt bereikt en vaak percelen op enige afstand van elkaar worden toegewezen? Tijdens een ruilverkaveling zal het gaan om de maximaal bereikbare afstand, zodat men tot een zo goed mogelijke situatie komt.

Kan deze afstand niet een gemiddelde maatstaf zijn voor een toetsingscriterium in de onderhavige wet, verhoogd met 25% en 40%, omdat het dan niet om een optimale situatie gaat? Mijns inziens spoort dit beter met wat praktisch mogelijk is. Men kan immers gemakkelijk iets in een wet regelen, maar het moet ook uitvoerbaar zijn.

De afstandscriteria kunnen dan ook per regio variëren. Op de Noordbrabantse voornamelijk kleinschalige zandbedrijven zal een ander criterium nodig zijn dan op het Gronings hoge land en de bedrijven met grote kavels in Zuidwest-Nederland.

Ik ben mij ervan bewust, dat ik thans niet over de wet zelf spreek, maar over de uitwerking ervan in de algemene maatregel van bestuur. Ik neem echter aan dat de Minister ons deze algemene maatregel van bestuur in concept niet geheel voor niets heeft toegezonden. De wet is nauwelijks te bespreken, als men geen beeld heeft van de uitwerking ervan. Dit gaf mij de vrijheid, hierover te spreken.

Over de formulering van het afstandscriterium heb ik al opmerkingen gemaakt in het eindverslag. De Minister heeft hierop geantwoord, maar niet inhoudelijk. Hij heeft echter gezegd dat hij de gemaakte opmerkingen zal betrekken bij de uitwerking van de algemene maatregel van bestuur. Deze zal het parlement te zijner tijd worden voorgelegd. Wij hopen dan goede nota ervan te nemen of de schriftelijke en mondelinge opmerkingen tot resultaat hebben geleid.

Ook ons staat voor ogen dat het gaat om een afweging van belangen. Het leidmotief moet een geringere grondmobiliteit zijn, gecombineerd met een zo goed mogelijke produktiviteit in landbouw, veeteelt en tuinbouw, zowel op de grote als op de kleine bedrijven.

DE UITVOERING

Is uitvoering van de onderhavige wet voldoende om tot goede prijsbeheersing te komen? Er zijn niet alleen grondclaims tussen de landbouwbedrijven onderling, maar ook van de overheid. De overheidsclaims werken natuurlijk mee in de prijsvorming op de grondmarkt. Als de onderlinge mobiliteit afneemt en de overheid meer aankoopt, bereiken wij niets.

In het eindverslag heb ik daarop ook gedoeld, hoewel ik mijzelf daarbij niet duidelijk heb uitgedrukt — die tekortkoming wil ik op mij nemen. Ik heb verwezen naar de relatienota's, die nogal grote claims aangeven; zij vragen dat de overheid grote oppervlakten grond zal gaan aankopen.

Ik heb erop gedoeld dat het zeer eerbaar is dit te gaan doen, als men een in die nota's uitgestippelde politiek wil voeren, maar dat men het toch op een wat langere termijn moet zien. Ik meen dat daarbij sprake kan zijn van compensatie in de vorm van nieuwe gronden - bij voorbeeld in Noord-Friesland of de Markerwaard. Op die manjer kan een zeker evenwicht worden bereikt, opdat geen psychologisch effect ontstaat op de grondmarkt, wanneer daar een claim van 100.000 of 200.000 ha ligt.

Het kan immers geen ander gevolg hebben dan het opdrijven van de prijzen, wanneer in ofiiciële regeringsstukken dit soort oppervlakten worden genoemd. Er zijn dan immers altijd mensen die dit graag vertaald zien in hun eigen portemonnee. Dat mag nooit de bedoeling zijn; het moet dus op een andere manier.

Ik heb ook een vraag gesteld over de

Vervolg op pagina 4 Vervolg van pagina 3

overplaatsing van bedrijven naar andere landen, in het bijzonder naar Engeland. In Engeland zijn door vroegere Nederlandse boeren nieuwe investeringen gedaan: dat betekent voor Nederland een verlichting op de grondmarktimaar het was ook duidelijk kapitaalvlucht. Ik vraag mij af, of dit nu de bedoeling kan zijn.

Ook is er de vraag naar de financiële gevolgen in het kader van de vermogensbelasting. Als we immers de prijzen van de landbouwgronden gaan drukken, wil dit ook zeggen dat het vermogen van degenen die eigenaar zijn, vermindert. Dat zou indirect weer invloed kunnen hebben op de rijksbe---^roting met name wat betreft de opbrengst van de vermogensbelasting. Aldus kan het Rijk zich zelf in de vingers snijden. Er is bij de behandeling van de begroting naar gevraagd, maar de Minister blijft verwijzen van het een naar het ander. Nu, wij zijn niet bezig met een pingpongspelletje, maar met het maken van wetten en moeten de verschillende consequenties onder ogen zien.

WAT KLEINERE PUNT

Ik kom nu tot een aantal wat kleinere punten. Om te beginnen wil ik opmerken dat de citeertitel ook in mijn ogen een wat verkeerde was, omdat deze terugwees naar een wet die bepaald een geheel andere inhoud had en die van 1953 tot 1963 heeft gegolden.

Voorts heb ik een opmerking met betrekking tot de pacht, in het bijzonder met betrekking tot de samensteüing van de Grondkamer. Ik ben van mening dat het juridische aspect daar toch wel wat erg wordt overtrokken tegenover de landbouwkundige deskundigheid. Ik heb soms het idee dat het erom gaat de overheid nog meer aan grond te helpen en dat daar mensen voor nodig zijn die op dat gebied juridisch geschoold zijn. Ik dacht dat het nu toch duidelijk meer ging om de samen-Stelling van de Grondkamer met het oog op de gronden die van de ene op de andere landbouwer overgaan en derhalve de vergroting van de landbouwbedrijven betreffende.

Ik ben de Minister dankbaar voor zijn antwoorden, zoals deze zijn gegeven in de nota naar aanleiding van het eindverslag. Ter zijde wil ik de Minister zeker danken voor de tegemoetkoming in het kader van de mogelijkheden voor de veehandel. Hij heeft bij nota van wijziging een aanpassing aangebracht waardoor de moeilijkheden - het zijn op zich zelf marginale moeilijkheden - tot een oplossing komen.

Meer moeite heb ik met de opmerking in de nota naar aanleiding van het eindverslag over de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Daar wordt opgemerkt dat we van de planologische kernbeslissingen - waarvan we er inmiddels een groot aantal hebben — maar moeten aannemen dat het om pseudowetgeving gaat, die vooruitloopt op de wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Degenen die kennis hebben genomen van het voorlopig verslag op het wijzigingswetsontwerp zullen er zeker van zijn dat dit niet helemaal ongeschonden door deze Kamer zal komen. Om er dan nu al op vooruit te lopen, vind ik toch wel gevaarlijk. Ik zou liever zien dat wij daarmee voorzichtig zijn. Ik wil de Minister daartoe ook uitnodigen.

Hetzelfde geldt enigszins voor de bestemmingsplannen buitengebieden, die er allemaal in 1970 moesten zijn, vijf jaar na inwerkingtreding van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Zij zijn er in vele gemeenten nog niet en de Minister weet ook niet precies waar zij wel en waar zij niet zijn. Dan weet je ook niet precies hoe je 'met deze wet en haar toetsing moet werken! Er moet toch een overzicht zijn? In de nota naar aanleiding van het eindverslag zegt de Minister dat hij dat overzicht niet heeft, maar het is natuurlijk wel uiterst belangrijk voor de uitvoering van deze wet dat hij weet wat hij wel en wat hij niet kan doen, want de planologische bestemmingen zijn natuurlijk ook juist voor de uitvoering van deze wet van groot belang.

De vrijstellingen voor de overheden van het toetsingscriterium hebben ook ons gestoten. De heer Van der Linden heeft zich daarover uitvoerig uitgelaten. Wij hebben hier in het eindverslag vragen over gesteld en wij zijn in de nota naar aanleiding van het eindverslag bediend met een overvloed van cijfers, waarvan de Minister zelf zegt dat ze zeer onvolledig zijn.

Daardoor wordt de zaak alleen maar mistig en komen wij er bepaald niet uit. Ik zou toch graag zien dat de Minister daarover wat meer duidelijkheid verschafte.

DE RELATIE MET DE WET VOOR­ KEURSRECHT VOOR GEMEENTEN

Deze wet staat overigens in relatie met de Wet Voorkeursrecht voor gemeenten, waarvan de behandeling kort geleden is aangevangen. Ik druk mij voorzichtig uit, maar het voorkeursrecht van de gemeenten kan bij de verdere behandeling van dat wetsontwerp wel eens worden uitgebreid. Welke invloed kan dat op dit wetsontwerp krijgen? Het voorkeursrecht voor de gemeenten sluit toch het voor­ keursrecht van het Bureau Beheer Landbouwgronden uit?

Zij beïnvloeden elkaar: hoe meer voorkeursrecht van de gemeenten, hoe minder voorkeursrecht voor het Bureau Beheer Landbouwgronden. Dat kan dan weer van invloed zijn op de werking van dat bureau, hetgeen onder de verantwoordelijkheid van deze Minister valt.

Het voorkeursrecht geldt natuurlijk voor openbare werken. Rijkswaterstaat, vliegvelden enz. Daarmee hebben wij weinig moeite, omdat wij het een goede zaak vinden dat daarvoor grond wordt aangekocht. Dat er ook in ruilverkavelingen wordt aangekocht voor vergroting van bedrijven, levert ons ook niet zoveel moeihjkheden op. Er zijn echter wel veel andere dingen die de zaak voor ons wat mistig maken. Vooral als het gaat om grote landschaps-en natuurbeschermingsgebieden gaat, plaatsen wij grote vraagtekens.

PRINCIPIEEL EINDE

Ik ben principieel begonnen en wel met het Jubeljaar en ik zal ook principieel eindigen.

Achab was als koning natuurlijk de overheid. Hij sprak tot Naboth — zeer duidelijk een particulier - „Geef mij uwen wijngaard, opdat hij mij zij tot een kruidhof". De landbouw moest wijken voor een siertuin/kruidhof - om zijn begeerte tot streling van het oog en verhoging van de eetlust te dienen.

Dat had een omzetting tot gevolg. Met een dergelijke omzetting moeten wij voorzichtig zijn. De verdere geschiedenis van Naboth zal de Minister bekend zijn en noopt ons tot waarschuwing. Wij moeten niet alle landbouwgrond — zeker niet op al te korte termijn - omzetten in landschappen of natuurgebieden.

Landbouwgrond is schaars en wij trachten de prijs van de landbouwgrond naar beneden te krijgen. De overheid moet zich dus ook beperkingen opleggen. Misschien komt het goed uit, want de overheid moet zich op alle gebieden beperkingen opleggen. Dat wij minder geld uitgeven voor deze zaken, zou ook een besparing kunnen betekenen in het onderhoud van de terreinen. Het mes snijdt dan aan twee kanten en het kan dan ook als een zekere budgetbeperking dienen. Ik wil de Minister daartoe graag uitnodigen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 december 1980

De Banier | 8 Pagina's

Wet vervreemding landbouwgronden

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 december 1980

De Banier | 8 Pagina's